Kwetsbaar
Iemand echt helpen kun je eigenlijk alleen maar, om het ietwat absoluut te zeggen, als je zelf hulp nodig hebt. Alleen hij die zelf aan den lijve ervaart wat nood is, weet hoe diep de nood bij een ander kan zijn.
Een hulpverlener die niet aan zijn eigen persoon ervaart of vanuit de eigen kleine familiekring beseft wat er aan nood is, kan niet die vanzelfsprekende hulp geven aan noodlijdenden die de ander geeft die dat wél weet.
Maatschappelijk werk was misschien ooit vroeger een instituut dat vanuit een afstand hulp aanreikte aan mensen die ver van die maatschappelijke werkers afstonden. De maatschappelijk werkende kwam meestal uit een ‘goed’ milieu, was verzekerd van een sociaal gunstig klimaat en kende probleemgevallen alleen van horen zeggen. Kwam hij (of zij) te staan tegenover een hulpbehoevende, dan stond hij (of zij) tegenover iemand die in wezen vreemd aan hem of haar was.
Maar dat is anders geworden. Er zijn maatschappelijke werkers die weten wat het is alleenstaande ouder te zijn, omdat zij dat zelf óók zijn. Er zijn maatschappelijke hulpverleners die weten wat het is gescheiden te zijn, omdat zij dat zelf ook zijn. En zo zijn er werkers die aan drugs verslaafd zijn geweest of aan alcohol en dus daar van binnenuit weet van hebben.
Niets menselijks is vele werkers of werksters vreemd. Ze begeven zich met hun hulpverleningswerk niet langer op een terrein dat ver van hun bed ligt. Ze zijn, in hun nood, gelijk aan de anderen, die ze helpen moeten.
Eigenlijk moet de hulpverlener (natuurlijk altijd tot ‘op zekere hoogte’) kwetsbaar zijn om goed te kunnen functioneren. Hij (of zij) moet zich niet alleen kwetsbaar opstellen,