Lijden
Heel wat mensen roepen heden ten dage (lichamelijk) lijden en pijnen over zich af. Ze zoeken die pijn om zichzelfs wil. Ze geven er zich uit vrije wil aan over. Ze martelen hun lichaam. Waarom?
Zie ze gaan, elke avond en elk weekend: de sportfietsers. Ze hangen gebogen over het stuur en kijken niet op of om. Uren zijn ze al bezig met fietsen. De snelle raderen brengen hen in één ogenblik van Slenaken naar Koningsbosch en van Susteren naar Rimburg. Maar vraag niet wat ze onderweg gezien hebben. Ze weten het niet. Het enige wat hen bezielt is het lijden: ze willen ‘afzien’.
Het lijden blijft niet beperkt tot deze nietsontziende wielrenners: op vroege ochtenden en op late avonden zijn de ‘lopers’ bezig. Met vertrokken gezichten, bestoft en bezweet, hollen ze in gelijkmatige snelheid over de wegen, wringen zich in de stad tussen auto's, passeren langzame fietsers en wagen zich op verre, eenzame landwegen. Ook zij kijken niet op of om, maar de trekken van het lijden staan geëtst op hun gezichten.
En dan zijn er de mensen die thuis lijden, binnenskamers, in zalen en op trimbanen. Mensen die aan touwen hangen, ijzers uittrekken, op hometrainers zitten, mensen die gymnastiekoefeningen doen, zólang tot ze er bij neervallen, de volleyballers en al die anderen die aan sport doen. Zij allen hebben zich gestoken in het trainingspak van het lijden, van het ‘afzien’.
Waarom toch?
Anderen maken het zich gemakkelijk, zoeken hun vertier in een gezellig café en drinken er genoeglijk hun biertje. Weer anderen zitten thuis avond aan avond aan hun televisietoestel gekluisterd of maken autotochtjes en stappen niet uit,