Limburgs portret
Aarzelende sneeuw die de aarde slechts vluchtig aanraakt, die op de aarde neer gaat liggen alsof ze die wil verwarmen. Zoals hier in Ubachsberg: een landschap dat lichtelijk rijst en daalt alsof de aarde ademt, en daarop, op akkers en weilanden, sneeuw als een wit, versleten laken. En wat zich aftekent in die sneeuw is bijna niets: wat sporen van tractorbanden, enkele aanduidingen van een pad, stukjes als het ware weggevallen wit.
En dit alles in een doodstil land achter de huizen, ver van de mensen. Wie komt hier nog, in deze kleine verlatenheid? Hier komt niemand. In de zomer lopen hier wandelaars, doorkruisen de stilte van eenvoudige landelijkheid, zien uit over een zich plooiend land, leven op in de rust en de warme bloemen in de berm.
Nauwelijks heeft de winter zich neergevleid of het land is veranderd. Wat er eerst was, is spoorloos, verdwenen. Waar gras was, waar vruchten ontkiemden, waar runderen liepen en vogels rondvlogen, is nu niets anders dan een witte schijn voor de ogen. Als hier straks een dikke laag sneeuw ligt komen in grote aantallen zondagse wandelaars die graag op zondagmiddag zich willen vergapen aan al dat schoons, want nog altijd is sneeuw een wereldwonder.
Kinderen en sneeuw: ze horen bij elkaar zoals ze bij elkaar horen op een oude Hollandse prent met wintervertier. Sneeuw is spelen, is wegrennen in het sneeuwlandschap, is zich begeven in een onherkenbaar land. Want de wereld is een kinderprent als het gesneeuwd heeft.