Portret van een landschap. Gedichten 1953-1997
(1998)–Leo Herberghs– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
ISlingers en kleurige bogen, fonteinen en fluistrende parken
zijn voor hen die de zomer beminnen en het tedere bloeien.
Hun lichamen glanzen vol pracht als bevende bloemen
en in de dans gaan zij als oppermachtige heersers.
Maar voor de harden, de norsen, de verhevenen en eenzamen
is het donkere leven, de pijn, het verraad, de ellende;
over hun harten gaan eeuwige najaarsstormen
en de regen stort over hen zijn nameloos duister.
| |
[pagina 14]
| |
IIGod oppermachtig, klein voor eeuwig hebt gij mij gelaten
en mijn vreugden zijn heen voor ik ze goed heb bezeten.
Reeds spreek ik in tranen en zijn mijn vleugels geschonden
en niet meer weet ik of ik een liefde kan vinden.
Maar eeuwig beef ik om u, voor uw stralend mysterie
sta ik ledig en open en laat nacht na nacht vallen
diep in mijn huis en kniel hunkerend onder uw lichten.
| |
[pagina 15]
| |
IIIHet geraas van het leven, het gruwzaam lichaam, het blikken
van dieren en het bedorven vlees dat uiteen valt,
teistert de ziel, daarom vlucht ik en nestel mij onder bomen
en laat de bladeren met hun handen over mijn wangen strijken
en verkeer, een gelijke, met de Gindsen, de eenzame sterren.
| |
[pagina 16]
| |
IVIk grijp het gras en ruk aan de schokkende aarde
en leg tegen het lichaam van de boom mijn oren
en hoor hoe het leven fluisterend door het woud trekt.
Bladeren neem ik in de mond en ik proef hun zachtheid
en laat de vlucht van het dier in mijn oog verdwijnen.
Ver van de mensen ben ik de gelijke van eeuwige goden,
levend in zeldzame streken en een met de liefde
die bloemen en planten doet groeien en ruist langs mijn lippen.
| |
[pagina 17]
| |
VSter ster van de nacht! Sterren, mijn ziel
beeft voor u, heft zich lichtend naar u omhoog.
Als een dauwdrop blink ik onder de ruisende sterren
en tril als het gras onder hun oneindig ademen.
Overvol gons ik van stemmen uit andere verten
en laat alles gewillig en hunker naar 't Andere.
Mijn mond plooit zich open en lacht van vreugde
en mijn voeten bewegen zich los van de aarde en stijgen
naar de myriaden goden, de zonnen, engelen, sterren.
| |
[pagina 18]
| |
VIWandelend onder de nacht, aan de wereld onttogen,
zoek ik een plek om mij uit te strekken ver als een weide
en laat in mijn hart al de sterren hun banen beschrijven
en voed mij met regen en voed mij met aardse wind
en word aarde en vogel, een niets en een nachtkreet.
| |
[pagina 19]
| |
VIIMidden in Mei zie ik een landschap in het najaar
met wilde bossen brekend onder een stortvloed van regen
en ik ben zwart temidden van de kleur van de bloemen
en stamel namen verward onder een blauwe hemel
en denk aan een dag van bitter herdenken en sterven
en bid tot het najaar, dat het kome en mij verzwelge.
|
|