Monologus sub astra(1950)–Leo Herberghs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende VII Ik grijp het gras en kus het vlak aan de aarde en leg tegen het lichaam van de boom mijn handen en hoor hoe het leven fluisterend door het woud trekt. Bladeren neem ik in de mond en proef hun zachtheid en laat de vogelen geruisloos in mijn ogen verdwijnen. Ver van de mensen ben ik de gelijke van eeuwige goden, levend in zeldzame streken en een met de liefde, die bloemen en planten doet groeien en ruist langs mijn lippen. De tranen, die eens omwille van sterflijken stroomden uit de ogen worden blinkende dauw onder de nacht met de lieflijke sterren. Vorige Volgende