kijk ik naar buiten, op het grasveld. De middeleeuwse ramen maken dat het gras ouder en tegelijk groener is dan van buiten gezien.
Ze haalt een geschrift te voorschijn en laat ons foto's zien van oude schuren en stallen met koeien die er uitgezakt en droefgeestig uitzien. ‘Zo was het vroeger’, zegt ze. ‘Maar nu is veel veranderd. Zelfs de melkbussen verdwijnen.’ Ze vertelt dat grote veeboeren met een koelinstallatie werken waardoor er geen melkbussen (‘tuitte’) meer nodig zijn. ‘Maar zo'n installatie is te duur voor ons.’
Zulk een melkbus kost veertig gulden bij de coöperatie. ‘Ze gaan 'n jaar of acht mee’. Wat ze ermee doet? ‘Ik bewaar ze, ik doe ze niet weg.’
Nadat we in het schemerig vertrek, in het gezelschap van de boerin en haar moeder, koffie gedronken hebben, lopen we verder het gehucht in. Op een drietal plaatsen staan melkbussen buiten. Tegenover de klimop-hoeve, aan de overkant van het dorpsweiland, staan melkbussen met een blauwe streek verf. De bussen van de jonge boerenvrouw zijn rose.
Een blauwe tractor. We komen vrouwen met kinderwagens tegen en lopen naar beneden het bos in waar bosarbeiders bezig zijn stammen te schillen. Het bos loopt in het veld uit. Paden voeren naar verten achter heuvels.
Baneheide spiegelt zich in zijn melkemmers. De jonge boerenvrouw verdwijnt achter de huizen in het land, op weg naar haar rood-bont vee. Kleiner en kleiner wordt de vrouw, groter en groter het land rond Baneheide.