Don Juan
(1855)–Petrus Joseph Norbert Hendrickx– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
Don Juan.
| |
[pagina 202]
| |
welke, door dien tweeden echt, na 's Konings overlijden, op dezes Vrouwe moet vervallen. - Hij vroeg me om raad en daad: ik gaf hem 't een en ander. - Wetende dat de Koningin, als oorzaak van Del Guasco's schande, insgelijks bij Don Juan in 't zwart geboekt staat, deelde ik dien, Don Caesar's opzet mede. - Hij heeft geaarzeld, doch, daarop, onmiddelijk ingestemd. - De grootste Heilige, met spaanschen bloede in 't lijf, had, in zijne plaats, een kruis geslaan - maar om daarna te handelen zoo als hij. - Onderling Verbond gesloten tusschen mij, Don Juan en Caesar, bij middel eens Akten waarvan, elk onzer drieën, een eigenhandig onderteekend Afschrift wordt ter hand gesteld. Meert. - ‘Don Juan's Huwelijk met Senora de San Salvador is vastgesteld op den 4den Mei. - Wordt besloten dat, zoo zich geene betere gelegenheid voordoet, de aanslag op de Koningin, te dier Bruiloft zelf, gepleegd zal worden. - Inderdaad, een leven en een Kroon kan men in 't drinken van eenen roomer wijn verspelen. 3den Mei. - ‘Vooravond der Bruiloft. - Mijn plan mislukt. - Dood der kleine Liïza; vlugt van Caesar; inkerkering van Francisca. Mei... - ‘Ik ben door de InquisitieGa naar voetnoot(1) vrijgesproken. - Deze | |
[pagina 203]
| |
houdt immer Francisca onder 't slot, tot zij d'Oviédo in handen krijge. - De rouw over Luïza's afsterven verstrekt Don Juan tot voorwendsel om onbepaald zijn Huwelijk met Fernanda te verschuiven. - Junij.. - ‘Op reis met den armen Juan om hem zijn Zusters dood te doen vergeten: de kerel is onhandelbaar. ..... - ‘Wordt dagelijks meer en meer opgeruimd. De vermaken beginnen hem een weinig te bevallen. Julij.. - ‘Spreekt luttel over Luïza, veel van de Koningin, nimmer van Francisca. - ‘Venetie. - Vindt veel vermaak in deze stad, bezonder in hare vrouwen. - Zulks geeft mij moed: het gaat zoo als 't voorzien werd. September. - ‘Gibraltar. - Nacht. - Verschriklijk onweder. - Te midden der rotsen, op den oever der Middenlandsche Zee, zit ik de komste nieuwer inspraak wachtend. - Dien nacht en dit orkaan dank ik het vormen van een ander plan. | |
[pagina 204]
| |
October. - ‘Terug in Madrid. - Luïza is vergeten. - Hij verstaat de liefde der Koningin: daar hebben wij het sein! 11den Nov.ber - ‘Van morgend vervloekte hij de slavernij der Etiquette die hem dagelijks Mis gebied te hooren in de Kapel van 't Hof. - Ik deed hem, des rakende, eenen uitval tegen alle soort van Godsdienst. Hij vond mijn zeggen overdreven; echter gaf hij mij gelijk, toen ik het alles goedkeurde, als staatkundig werkmiddel in het samenleven. - Eheu! quantùm mutatus ab illo! December. - Hij gaat zijnen gang. - Des nachts, slaapt of ‘waakt hij, dan hier, dan elders - weinig in zijnen woon. 14den Januarij. - ‘Heden telde hij eene tamelijk ronde som piasters af, aan een voornaam Koopman van Madrid, als prijs der gestolen eer van dezes Dochter. - Dergelijke rekeningen van dergelijke genoten koopwaar heeft hij niet zelden af te doen. - Nota Benè. - Het vereffenen dezer laatste heeft hem in betrek gesteld met de hoogstbelangrijke figuur van dien Joodschen Woekeraar die hem, allengs, al zijne domeinen onttooveren, en, met de grootste hoflijkheid, eens de beurs of 't leven vergen zal. - Die nieuwere kennis niet uit 't oog verloren.Ga naar voetnoot(1) April.. - ‘Het Hof betrekt het Kasteel der Pijreneën. - Des avonds wandelt Monsenor, in de omliggende valleijen, | |
[pagina 205]
| |
arm aan arm, en lieflijk stoeijend met de schoone dochteren der landslieden. 1sten Mei.. Het gedrag van Senor Juan Tenorio is niet meer ‘duldbaar: rijp voor den dood. (Vouwt het Memorandum toe en bergt het onder zijnen tabberd. - Hij is opgestaan. - Poos stilte.)
En heden - Eersten Junijdag - na 't stroomen
Diens gruwlenvloeds, na 't onderstaan van zulk
Een smartenhelle, na dit al mijn ijslijk
En nooitverpoozend zwoegen om toch eens
Ter Wetendheid te komen, zou ik, eindlijk
Het reeds zoo lang gezochte doel bereikend,
Van 't zelve moeten afzien om den beul,
Gedwee, mijn kop gaan te overhandigen...?
(Stilte.)
Talloos zijn de offers die 'k moest slagten om
Die onverbiddelijke dwinglandij
Des Twijfels in mijn boezem te bezweeren...
Ik hoor ze zuchten in de duisternis
Der kerkers; 'k zie ze rusten in het stof
Der graven... Hier - de keten slepend van
De Vroeging, onder 't geeslend stuwen van
De Schande, drijven èr ten kuil der Zelf-
Vernieling voort; daar - afgesleten onder
Het juk der dierendriften, vallen er
Gebrandmerkt en tot in het merg geraakt
Van eerelooze ziektens... Waar 'k mij wende
Of keere, 't werk van mijne handen grijnst
Mij aan - om vrake schreeuwend... overal
Verwoesting, weedom, dood... en, ter volmaking
Van 't schoone schouwspel, zou er 't schriktooneel
| |
[pagina 206]
| |
Van mijnen moord nog aan ontbreken!...
Gansch
Zijn leven wijden der bestorming van
Dit steil en hemelhoog gevaart waarop
De Waarheid den geduchten troonzuil bouwde;
Twee lange jaren, gruwlen stapelen
Op gruwelen, om langs een puinentrap
Er heen te klimmen; zweet en bloed en lijf
En ziele kwisten aan de bloedige
Martelie van die opvaart; 't einde zien
Van 't naamloos smartverduren - kroon en troon
Genaken... en, zoo plots, in 't eigen uur
Des zeges, van die hoogte moeten neêr-
Gesmakt op eene houtmijt of een kapblok?...
En dan - door wie nog?... door de heilge vraak
Van wat zich 't Priesterdom der Waarheid heet...
Wel ja! toch niet zoo haastig, hoort ge! - Gij,
Daar in de Vierschaar zetelend der Hoog-
Vereerde Beulen, steekt het hoofd zoo fier
Niet op - en lacht dus niet... Uw prooi is geen
Ellendige alledaagsche booswicht... Weest
Voorzichtig: beeft voor haar. De woede van
Den Twijfelgeest is alvermogend; weest
Voorzichtig... daar - die arme boef, wiens lot
Ge u in de hand waant, draagt uw lot en 't lot
Van heel uw Spanjen in de zijne!... Nogmaals
Op uwe hoede, Misenores...
(Vat een papier en vervringt het stuiptrekkend tot eenen bol.)
Hier -
Dees nietig schepsel heeft te willen slechts:
| |
[pagina 207]
| |
En - daár - is 't lot van Spanje...
(Werpt nijdig het vervrongen blad in eenen hoek der kamer.)
't Oogenblik
Is nader; lang genoeg al vruchteloos
Gezwoegd; - 't is tijd; het ga hoe 't wil, voor goed
Aan 't werk... Senores d'Oviéno en
Tenorio - uw doodklok tampt: bereidt
U om te sterven.
don juan,
aan de kamerdeur die hij zachtjens open duwt.
Amen! - maar dan toch
Zoo schielijk niet.
(Treedt binnen en gaat naar eenen zetel.)
gonzalvo,
ter zijde.
Verraden... 'k Zij gevloekt:
'k Vergat de deur te sluiten.
don juan,
zet zich neder.
't Schijnt mij of
Ge weet het ook?
gonzalvo.
Wat weet ik?
don juan,
zittend.
'k Dacht dat gij
Van sterven spraakt en dat ge mij bedoeldet...
Welnu - het Heilig Regt is op het punt
Van me aan te houden.
gonzalvo.
U - en mij - en dan,
Met een, nog zekere Senora van
Den hoogsten rang die anders niet kan zijn -
Dan de eigen Koningin van Spanje.
don juan.
Wat
| |
[pagina 208]
| |
De Koningin?
gonzalvo,
grijnslacht.
En waarom niet?... Kent gij
Don José dan niet meer?... Hebt gij mij niet
Gezegd dat hij u samen eens betrapt heeft?...
don juan.
En hij - hij zou ons hebben aangeklaagd?...
Onmogelijk. Als medeminnaar en
Als laferd dorst, noch kon hij zulks bestaan.
gonzalvo.
Als medeminnaar en als laferd, goed;
Maar dan - als minnenijdige?... Gij die,
Bij ondervinding, in die zaken zoo
Al iets geleerd moet hebben, weet ge dan
Nog niet dat Jaloezij, in 't kamp der Snoodheid,
Een bloodaard tot een held hervormen kan?...
Hoor. Slechts een grieve ligt er u ten laste,
Slechts ééne: doch het is de grieve van
Uw omgang met de Koningin van 't Land.
(Stilte).
don juan,
ligt in den zetel.
Niet waar. - 'k Herinner mij dat ik, zoo laatst,
In 't bijzijn van een stokoud Kardinaal,
Aan zeekren disch, 'nen uitval wagen dorst
Op iets... op iets...
Ha ha! er valt me daar
Wat anders in...
(Pooze; - aan Gonzalvo.)
Kent gij mijn Andalouzisch
Komediespeelsterke?
gonzalvo.
Uw Helena?
| |
[pagina 209]
| |
don juan.
Mijne
Helena, ja.
gonzalvo.
Die vond ik, laatstmaal nog,
Aan tafel, bij een Heerschap onzer soort,
Zoo tusschen wijngeproef en spotgelach,
Uwe eer dan op het allervriendelijkst
Verscheurend.
(Wandelt.)
Dier Phryné ontbreekt er niets,
Geloof ik, dan het goud van een gemaal
Om er het uitgekankerde van haar
Fortuin meê aan te vullen; doch dien schat
Ontdekt ze, wen mijn Alchimisten ziftzak,
Door Hermès kunst, een mijn uit Peru wordt.
don juan,
aan Gonzalvo die bij poozen wandelt of stil staat.
Dan nimmer toch vricht Hermès kunst zoo schoon
Een wonder. - 't Goud van den gemaal waar zij
Het op gemunt had is het mijne, en reeds
Sints lang gaf zij zich alle pooging op,
Hoewel ze er, kortlings nog, een laatste maar
Een duchtige om heeft willen wagen. - Zie,
Nooit heb 'k u zulks verteld - zoo zelden toch
Zijt ge gestemd tot lachen - doch die adder
Wou zij het laatstmaal niet beproeven of
Zij toch, van uit het nest heurs schouwburgs, naar
Ons wellustkoets niet eens zou overkruipen,
En of wij ze er niet eens op streelen zouden
Als 't lievlings-poezelijn?... Zoo waar ik leef,
Die bruine slang, dat wilde zij! - Ha! ware
Haar zulks gelukt, dan, op mijne eedle sponde,
| |
[pagina 210]
| |
Had ze eens dat zwadder kunnen braken waar
Zij, overal, mijn naam alleen thans meê
Bezwalken mag!... Wat vreugde 't had gesmaakt,
Het ongediert! Het ware van geluk
Geborsten; - jammer dat het werd van kant
Gewezen met den voet... - Hewel! 'k wou u
Maar zeggen dat het heel zoo vreemd niet zijn zou
Of zulk een liefjen bragt haar deeltjen in
Den lastervoorraad bij, ter mijner eer,
Door onzen heilgen Bloedraad ingeoogst. -
Een Kardinaal en eene Hofpop mijn
Betichters!... Alle mijne boevenstukken -
Een scherts op zeekre vuige monnikskap,
Een lonk aan etlijk schoon Jodinnenoog!...
- En poog nu, met dit alles, eens ter Vierschaar
Van onverduwbaar schaterlachen niet
Te barsten! - Wel is waar, in 't goede Spanje,
Zijn zulke koddigheden vrijgeleiden
Voor Kerker of Galeije; doch genoeg
Dat derglijk iets de grief zal zijn.
gonzalvo.
De grieve,
En de een ge grieve zal uw omgang met
De Koningin van Spanje zijn! - Kunt gij
Dan toch u in het hoofd niet prenten dat
De Jaloezij een allesdurvend en
Een alvermogend monster is?... Van die
Geheimnis, rukte hij, uw eigen vader,
Den sluijer weg; ga in de Vonniszaal
Van 't Heilig Regt, ga zien: ze ligt er bloot.
(Stilte.)
| |
[pagina 211]
| |
Hebt gij, weleer, mij niet eens toevertrouwd
Dat, wen hij met de Koninginne zich
Alleen bevindt, uw medevrijer tot
Haar spreken durft of was hij - Heer en zij -
Slavin?...
don juan.
En dan?
gonzalvo.
Weet gij waarom zijn lafheid
Zich onder zulke dwinglandij vermomt?...
(Stilte.)
Onnoozle! wel, hij werd voor haar, wat dood
Voor leven is. - Nog eerlang blijkt dat hij
Zulks was, voor haar, en u, en mij.
don juan.
Ja, God
Des Hemels!... Neen, het kan niet zijn.
gonzalvo.
Laat af
Dit kallen der verblinde domheid!...'t Is,
Ik zeg u dat het is! Kunt gij het niet
Beseffen, werp u in den Eber en
Verdrink u als een hond: ge zijt te jong
Nog om reeds met de kindsche onnoozelheid
Des ouderdoms te zijn geslagen. - 't Is
Ontdekt, zeg ik; ge zijt verraden; zij
En gij, en ik en hij alleen is de
Verrader. - De verholenheden van
Uw minnarij beslaan den tekst van een
Historie door hem opgesteld, en reeds
Ter lezing, in de handen van den Raad
| |
[pagina 212]
| |
Der Beulen!... En, bij alle duivlen, hoe
Toch kon het anders!
(Pooze; - aan Don Juan.)
Zeg - wanneer ge u, in
De digtgesloten nachtzaal, met die vrouw
En uw geheim alleen dacht - hebt ge nooit
Zoo eens, in 't duisterstille kamerdiep,
Twee gloeijende oogen u zien drijgen en
Een schaterlach vernomen?...
don juan,
ontsteld.
Hoe?...
gonzalvo.
Vervloekt!
Zijn Duivel zegepraalde in een der hoeken -
En de rampzaalge zag hem niet!...
(Aan Don Juan.)
Gelooft
Ge mij?...
don juan.
Ge raaskalt.
gonzalvo.
Dan geloof en beef:
(Op heimvollen toon.)
De vrouwe die Francisca in het ambt
Heeft opgevolgd van Opperkamerjuffer,
Don Juan, wiens nicht is zij?
don juan.
Waarom altijd
Die vragen: antwoord zelf.
gonzalvo.
'k Wil hooren uit
Uw eigen mond dat gij uw ondergang
| |
[pagina 213]
| |
Voorzien, ja, zelfs bezweeren kost en dat
Ge zulks niet woudt... Geantwoord dus: wiens nicht
Is zij?
don juan.
De nicht van José.
gonzalvo.
Wie heeft haar
Den Koning weten op te dringen tot
Vertrouwling van des Konings egâ?
don juan.
Och
Wel José!
gonzalvo.
Denkt ge dat die vrouw al wat
Ze van uw minnarij gezien heeft en
Gehoord, getrouw in heuren boezem heeft
Begraven?...
don juan.
Ja.
gonzalvo.
En ik zweer - neen!... Nu kent
Gij 't werktuig van de heimvraak des Verraders!
Maar 't werktuig slechts, de drijfveer niet.
Dan ha!
Om die te ontdekken faalt er u zoo nog
In 't oog een sprankel van die vuurflits waar
Soms denkers, grijs en stram, de duisternissen
Van 't menschen harte licht meê bliksemen,
En, in uw geest, nog iets dier kracht waardoor
| |
[pagina 214]
| |
Zij gansch het werk van jaren boosheid, zoo
Bij d'enklen wenk diens weêrlichts, weten gâ
Te slaan... Waarachtig; doch tot daar. Vermogt
Gij zelf die hel niet in te blikken waar
Del Guasco en Sabina 'f duivlendom
Van zijn - dan toch van hem, wiens blik haar peilde,
Verneemt gij hoe 't er in dien schandpoel gaat. -
Dan hoor, doch houd u kalm. - Ja! in het oog
Der menschen zijn het werklijk vrome lieden,
Uw Stiefvaêr en zijn heilge Nichte!... Kost
Het enkele bezoek der Hoofdkerk hun
Niet, 's jaars, aan slijt van bedenboek en snoer
Den reddingprijs van menig armen landzaat?...
Vindt heel het Rijk zich daar niet bij gesticht?...
Welnu! al vult hun brood den bedelzak;
Al prijken hunne giften aan kapel-
En tempelwand, uit hunne schatkist op-
Gebouwd; al klinke, op hunne welvaart, in
Het een of ander Leekebroeders-sticht, de
Bokaal waar 't aangeërfde zweet in schuimt
Van hun verdrukte laten - mij, mij blijft
Die Deugd, zoo hooggeroemd, het koddig mom
Der laagste snoodheid die ooit boeven mogt
Aan den galeiriem keetnen... Waarom niet?...
Zeg - toen hij, in 't geheim, nog arrebeidde
Aan wat zijn vrouw, uw goede Moeder heeft
Doen stikken van verdriet, vergat hij ooit,
In 't openbaar, zijn dagelijksch getijboek
Voor aller oogen uit te prevelen?...
Terwijl hij, jaren lang, naar de eer staat van
Zijne eigne Koningin, houdt hij ooit op,
| |
[pagina 215]
| |
Aan biechtstoel en Communietafel, Eenvoud
En ware Deugd, als huichlaar, in 't gezicht
Te slaan?... En heeft hij zijn godvruchtge Nicht
Niet teder lief?... En volgt hij, in het vak
Dier broederliefde, niet de leer des Heilands?...
Haha! dat doen ze beiden! De eene kwijnt
In zorgen weg voor haren zoeten José,
En deze, haar de pijn vergoedend, laat
Haar watertandend op zijn schatten staren -
Terwijl hij heur tot 't eerambt opdringt van
Vertrouweling der vrouw waar hij jaloersch
Van is... Neen! Heilgen handelen niet beter,
En grootere miraaklen doen zij niet!...
In waarheid - toon mij dan toch grooter wonder
Als welk, voor echte min, dien haat doet doorgaan,
Of hadden zij hem, met 't instinkt des bloeds,
Weleer den wilden dieren afgezogen...
(Pooze).
En gij - die dacht dat zij zich minden!... Nu,
Hield men, van uit der Helle, 't oog niet op
De afzichtlijke eendragt, reeds sints lang had ik
Dit jeugdig Paar zich zelven regt zien doen,
En onderling verslinden met de tanden. -
Doch zulks verhoedt de Satan. - Daarom heeft
Hij hen, van kindsbeen, niet gekoppeld in
Ik weet niet welken Judasbloede; daarom
Werd soms hun boei niet in die geile vlam
Verstaald die Guasco's hart verteert - en daarom
Dan ook zonk om den vrek de omarming niet
Van iets dat zich, om goud, bij lijf en ziel,
Al lachende zou doemen... Eenmaal, ha,
| |
[pagina 216]
| |
Moet zij zijn schatten oogsten; doch, intusschen,
Zal zij, slavin, haar werk voltooijen en
Ons, in de hand des meesters, 't schriklijkst vraak-
Tuig zijn waar laferd ooit ter sluiks meê moordde...
Ik zeg - wij zijn geleverd! 't Is er meê
Gedaan! Op morgen daagt men ons ten Raad
Der Beulen en die daging is - de Dood!...
Ja! maar de maat der euvlen op- en vol-
Gepropt tot barstens; nog, van eigen hand,
Ter redding, puin op puin en offers heen-
Getast op offers; 't gansche Land in vuur
En vlam - eer mij de heilge vreedheid van
Die hersenlooze Dweepers, aan den staak
Der houtmijt uit zal juwen. Tel daar op.
(Poos stilte. - Aan Don Juan die nog immer zit.)
Monsenor... wilt ge u redden?...
don juan.
Ik ben hier
Om over reddings-middlen te beramen.
gonzalvo.
Dan hoor. - De Koningin bevindt zich in
'nen Droeven toestand. Ze is op 't punt den Lande
'nen Basterd meer te schenken.
(Don Juan wordt bleek.)
Reeds sints lang
Smeekt ze u, en vruchteloos, haar uit dien staat
Te helpen.
don juan,
invallend.
Zwijg maar! 'k hoor al waar ge heen wilt!
Alweêr, mijn God, alweêr!
gonzalvo.
Monsenor - ga
| |
[pagina 217]
| |
Ze dan bezoeken en zeg haar dat ge in
Heur wenschen toestemt.
don juan,
vliegt op uit zijnen zetel.
Neen. Geen moorden meer.
gonzalvo,
aan Don Juan.
Ga tot de Koningin en maak haar kenbaar
Dat zij, en binnen de acht- en- veertig uren,
Van 's Konings wege niets meer heeft te vreezen,
Wil ze eens de hand slechts meê aan 't werk slaan.
don juan.
O
Gonzalvo!
gonzalvo.
Wilt ge niet?
don juan.
Wel - kunnen wij...
Niet vlugten?...
gonzalvo.
Vlugten?... Zie - daaraan had ik
Nu nog niet eens gedacht!... Geen slechte vond,
Voorwaar!... In vlugt de redding zoeken, is
Het niet?...
(Don Juan knikt toestemmend.)
Wel, dungebaarde lafbek! Zijt
Ge dan toch werklijk en zoo diep gezonken!..
Een Guasco's vraak die op hem werkt, als 't zonlicht
Op uilenbroed!... Ellende! en zoo iets heet
Al: Zijne Hoogheid Don Tenorio!...
(Haalt eene gouden Vaas uit zijne tesch.)
Hoor. - 'k Meen het regt met u: dus kort en goed. -
Dees goud bevat uw heiligdom, niet waar:
| |
[pagina 218]
| |
De harten van uw Moeder en uw Zuster?...
Welnu! geeft gij, op eignen stond, u niet
Ten onderen, trap ik die Harten, hier
En voor uwe oogen, met den voet, te pletten. -
Versta mij wel. - Neemt gij onmiddelijk
De reddings-taak niet op, dan vreek ik me op
Dien pande en maar om u te toonen bfj
Een zinnebeeld, Monsenor, welk een lot
Ge, in dit geval, van mijne magt kunt duchten.
don juan,
meesmuilend.
Is 't waar?... Welaan dan - vliete nogmaals bloed
En kome 't neêr, op mij, en haar, en u
Als 't eeuwig brandmerk der Vervloeking!
(Wandelt in bedenking het vertrek op en neder; - Gonzalvo glijdt de Vaas weder in zijne tesch. - Ter zijde.)
Kan ik
Dan inderdaad niet meer terug... welnu...
Dus maar de baan - tot 't einde toe doorloopen.
(Met hoofsche buiging aan Gonzalvo.)
Men gaat dit werk verordenen.
gonzalvo,
Terwijl hij ettelijke op tafel verstrooide perkamenten zamelt.
En wees
Van avond hier om verder 't plan in een
Te slaan.
don juan.
Neen, Meester, neen. Wel dwingt ge mij
Tot snood bestaan, doch nimmer zal Gonzalvo
Mij het voldoen van zelfs den minsten lust
Beletten.
gonzalvo,
aan Don Juan.
Wacht u elders soms een vrouw
| |
[pagina 219]
| |
Op?
don juan.
Ja, een vrouw!... iets nieuw... iets schoon... als een
Gevallen seraf... Eenmaal slechts tot heden
Zag ik het ding, bij nacht - en thans ga ik
Er verder meê in kennis treden, op
Den Duivlenberg.Ga naar voetnoot(1)
gonzalvo,
luid.
Zoo?...
(Stil.)
Dat's in de buurt
Van Caesar.
(Weder luid aan Don Juan.)
Wees dan maar op uwe hoede:
Men mogt u, in dit oord, wel eens - én meisjen
En leven rooven.
don juan.
Wat? mij 't Meisjen en
Het leven rooven?... Dan toch werd voorzeker
De diefstal een der zeven Werken van
Barmhartigheid, en wie dien had gepleegd
Had u geen kleine poets berokkend! - Mij
Het Meisjen rooven en het leven!... Ja -
Mijn meisjen en mijn leven houde ik slechts
In leen en, in dien vakke, is de vassaal
Den Leenheer met zijn goed, reeds sedert lang
Ter dege moede... Wie mij 't een ontnam
En 't ander, die had mij verlost doch u
Bestolen: u met nog 'nen tweeden booswicht
| |
[pagina 220]
| |
Want mijne Dona is een rooverspop.
gonzalvo,
schokschoudert.
Ik keur zulk opzet af: dat 's dwaasheid.
don juan.
Moest
Ik morgen naar 't schavot en redde ik mij
Met nu die samenkomst te laten varen...
Ik snelde naar het Liefjen en - ik klom
Dan morgen op 't schavot.
gonzalvo.
Zeg - morgen avond
Geeft hij een Feest aan de Afgezanten die
Men heden wacht: zulks ware een deftig middel!
don juan.
Dit feest!
gonzalvo.
Laat mij begaan: dat is reeds lang
Bedacht. - Zeg heur dat het wel 't zekerst bij
Dit plegt gelukken zou. - Wanneer die boodschap?...
don juan.
Welnu... wie regtstreeks van den Duivel komt
Verrigt soms best des Duivels werken: in het
Van hier gaan.
gonzalvo.
Braaf! ik zal u verder nog
Wel zien. - Intusschen wenscht men u, van nacht,
Ten Duivlenberg - gemak en maneschijn.
don juan,
vertrekkens gereed, mijmerend bij zich zelven.
't Is toch zoo al een aardig werksken dat
Wij hier aan 't brouwen zijn!... Wanneer men er
In ernst aan denkt...! Zoo om 'nen reddingsvond,
| |
[pagina 221]
| |
'nen Armen reddingsvond te ontdekken, in
Den snoode vroeten, als een graver in
Zijn goudmijn!... Die gelijkenis is juist
Doch ijslijk. - Echte gravers zijn wij, ja,
Maar onze werkplaats is de kuil der Hel...
Delf onverpoosd in de aarde en ge krijgt water;
Delf immer voort in onzen helschen kuil
En gij vindt bloed. - Ons taak loopt af: wij zijn
Aan 't bloed. - Nu wilde ik wel eens weten wat
Er, schelmen zoo als wij, met vloekbaar doel
In 't zwarste diep der boosheid gravend, uit
Vraakroepend bloed te worden staat daar soms
Onschuldgen, om een eerelijk gewin
In d'aardbol boorend, ramp en dood ontmoeten
In 't heilzaam element dat hun meestal
Ten voedsel is... Geluk en leven?... Zulks
Toch zoeken wij er in, en halen wij
't Er uit - dan neem ik in den grijnslach les
Bij u.
gonzalvo.
Dat zult ge dan - doch ik niet, maar
Uw eigne ziel zal in die droeve kunst
Uw diepervaren leeraar worden.
don juan.
Nu -
Zulks zien wij verder.
(Af.)
gonzalvo,
alleen.
Dat 's er een de klem in:
Nu de andre nog. - Op staanden voet moet die
Getoetst. - Doch hoe 't aan diens verstand gebragt!...
Daar ligt de knoop. - Dien Caesar heb ik toch
| |
[pagina 222]
| |
Zoo deerelijk gefopt... Ben ik de schuld
Niet dat hij, voor 'nen armen rooversdolk,
Zijn glinsterenden vorstendegen moest
Verruilen?... Ja; 'k waag lijf en have aan zulk
Een togt... hewel, mijn kop is toch verbeurd
En, liever nog van Caesar's handen af-
Geveerdigd, dan door 't toedoen van den beul. -
Ten minste, hij, hij heeft er regt toe. - Kom ik
Er ongedeerd van af, dan ben 'k gered,
En daarenboven proef ik eens 't genot
Dat eertijds Nero smaken moest, toen hij
Van verre 't spel der vlammen zag die Rome,
Op zijn bevel en voor zijn voet, verslonden
En hij, der Eeuwge Stad, bij tergend feesten,
Den uitvaartzang van 't oude Troja toezong.
Want, even als die Dwingland, van de kruin
Zijns torens, stormvrij op dit schriktooneel
Mogt neêrzien, staar ik ook op d'oorlogsbrand
Van 't heele Spanje, waarheidleerend en
Van uit de hoogte mijner onvervolgbre
Verdelgingsmagt. - Dat 's zoo. - Don Caesar wordt
Aanbeden van het Leger. - 't Leger waant
Hem nu op reize daar de laferds, om
'nen Oproer te voorkomen, aan alzulks
Zijn plots gemis geweten hebben, en
De kerel 't uit zijn hol niet wagen durft.
Verneemt men dat hij Spaanschen grond betreedt,
Dan voeren hem de troepen rond in zege. -
De Koningin staat hoog in achting bij
Den volke en, bij den adel ook, telt ze een
Partij die gansch niet onaanzienlijk is.
| |
[pagina 223]
| |
Voor eeuwig blijft Del Guasco de verfoeijing
Van wie hem kent en weldenkt in het Land,
En Hij, die zich van dit verachtlijk schepsel
Laat overmeestren, hij, de Koning neme,
Uit die verfoeijing, vrij zijn deel op. - Hielp ik
Nu Koningin en Kroonprins eens van kant!..
Het vuur des burgeroorlogs blaakte, Spanje
Was ligt geweest... en ik...? Vooruit, aan 't werk,
Den dood getart: naar Caesar!
(Af.)
| |
[pagina 224]
| |
Tweede tooneel.Eene der zalen van de Koningin. - Op den achtergrond, groote deur; links, eene kleinere. - Regts, op het voorplan, een geheime Doorgang. - Verder op het tooneel, tegen den muur ter regterhand, eene Credentietafel, met zwaar tapijt. - In het midden, naar den linkerkant, eene grootere. - Nevens deze, een zetel. - Bij het optrekken des Voorhangs, staat de Koningin, aan de Middendeur op den achtergrond, als of zij eene geduchte samenspraak beluisterde.
DE KONINGIN, DON JUAN, HELENA, DE KONING, DON JOSÉ, een page.
page,
komt op langs de deur, links; - aan de Koningin.
Misenora,
Er meldt zich een voorname Dona aan,
Als van Uw Majesteit gehoor verlangend.
koningin.
Wie is die Dona?
page.
Zij bewimpelt naam
En rang, Senora, en hardnekkig dringt
| |
[pagina 225]
| |
Zij op 't incognito bewaren aan.
Alleen mogt ik uit haar verstaan dat zy
De reis deed van Madrid, om iets van hoog
Belang, en wel zoo spoedig mogelijk,
Uw Majesteit hier mêe te deelen.
koningin,
aan den Page.
Lei
Die Dona hier.
(Page af.)
De reize van Madrid
Gedaan... Incognito... om iets van hoog
Belang...? Daar schuilt iets onder...
(Staat nadenkend, den rug gekeerd naar den regter kant des tooneels. - Eensklaps gaat de deur van den geheimen Doorgang open voor Don Juan die, omzichtig en ongemerkt, in de Zale komt geslopen. - In het opkomen, werpt hij zijnen hoed op de Credentietafel en nadert stillekens de Koningin die hij, achterrugs, zachtjens en even ongemerkt, op den schouder klopt.)
koningin,
verrast.
God!... gij hier,
Monsenor! - Haastig - weg!... Ze zijn daar in
Die zaal... de Koning en Del Guasco!
don juan,
blijft staan.
Maar
Een enkel woordjen...
koningin.
Niets! Wee!... ik verbeid
Hier iemand...
don juan,
aan de Koningin die angstvol het tooneel op en neder ijlt.
Dan, in zulk geval, verspaar
Mij eene samenkomst - op morgen - doch
| |
[pagina 226]
| |
Voor d'aanvang van het Nachtfeest, hoort ge?...
(Fluistert haar toe.)
'k Heb
U nieuws te geven en - te ontvangen over...
koningin,
invallend.
Ga henen! God!... Ik bid u, Senor!...
don juan,
even.
Zwijg -
Die deur gaat open...
koningin,
aan Don Juan, terwijl zij hem bedektelijk de hand vringt.
(Stil.)
Blijf!
onbekende,
is binnen getreden, langs de Iinker deur. - Zij ziet om zich henen.
Ik heb verlangd
De Koningin te spreken... Waar is nu
De Page die mij herwaarts heeft geleid?
(Pooze; - aan de Koningin.)
Senora - wees gij eens zoo minzaam van,
Onmiddelijk, der Koningin te melden
Dat iemand hier, in dees Vertrek, haar opwacht...
(Aan Don Juan die uit wil gaan.)
Neen, Senor, 't is Senora die mijn bede
Vereeren zal - is 't niet, Senora?...
(Aan Don Juan.)
Toef
Gij hier terwijl?... Neen, blijf dan? - Op mijne eer,
Dat ware gansch niet heusch van uwentwege
Een vreemde Dame, dus, den rug te keeren.
Genoeg met de onbeschaamdheid van dien Page,
Die mij, ter Koningin geleidend, hier
Alleen laat gapen in de kamer van
Heur knechts. Voeg gij er, om Gods wille toch
| |
[pagina 227]
| |
Geen tweede bij.
koningin,
aan de Onbekende.
Wie gij ook wezet, Vrouwe,
Die hoontaal eener schandige misgissing
Vergeeft men u, ten aanzien van het floers
Dat u zoo dienstbaar om het wezen vlot. -
Had u de moed soms niet ontbroken om
Hier onbewimpeld in te treden, ware
Uw schaamteloosheid zeker nooit gegaan
Tot, in haar eignen woon, de Koningin
Van Spanje voor uw dienstmaagd uit te schelden...
(Stilte.)
Schuif u dien sluijer van 't gezicht: - aan 't hooren
Van uwe sprake dacht het me, of ge zijt
Iets allerlaagst uit 't allerlaagste volk...
(Aan Don Juan.)
Monsenor! - ruk dien sluijer van dien kop.
'k ben zeker dat de trekken zulker vrouw
Den stempel dragen van het Beedlaars- of
't Boeleerstersambacht. -
(Poos stilte.)
onbekende,
aan de Koningin, hoofsch en eerbiedig.
Serenissima
Senora... uw verbolgen Majesteit
Vergeve mij mijn gansch omwilge dwaling...
Ik wist niet dat het eener Koningin
Des Landes zijn kon, zich, zoo lieflijk vrij,
Met hare Pagen op te houden, alsof
Was zij elk hunner uitgehuwd...
(Wijst op Don Juan.)
Die man
Daar, is uw knecht, en wen 'k hier intrad, stond
Gij immers, met uw handen in de zijne?...
Dat heb 'k gezien - of ik bedroog mij schroomlijk. -
| |
[pagina 228]
| |
Althans, zulks dacht mij, en daarom nam ik
U beiden voor een koppel boden van
Het Hof, uit 't oog huns meesters bezig met...
Ge weet wat ik gezien heb: raadt nu wat
Ik denken moest. - Welaan, ter zaak, mijn tijd
Kwist ik niet langer...
koningin,
radeloos van woede.
God!... ter deure uit!...
(Aan Don Juan.)
Senor...
Verstaat ge mij dan niet?... Ik zeg u - haal
De Lijfwacht...?
onbekende,
schuift zich den sluijer weg van het aangezicht. - In drijgende houding, aan Don Juan die uit wil gaan.
Gij - geen stap!
don juan,
herkent Helena en deinst achteruit.
Erbarming!
koningin,
ter zijde.
Ik
Herken dit schepsel?...
helena,
ontsluijerd.
Koningin van Spanje -
Zoudt gij thans kunnen zeggen welken stempel
Mijn trekken voeren - dien der Armoede of
Der Ontucht?... Ik geloof dat geen van beiden
Er op te lezen staat, en het iets anders
Is wat ze blaken doet als vuur, terwijl
't Op de uw de bleekte van den doodschrik jaagt!...
Ge gist niet wat?... Welnu - zoo zich de ziel
Langs 't aanzicht spiegelt; zoo 'k niet faal met in
De laffe ontroering van het uw, de vrees
| |
[pagina 229]
| |
't Ontdekken der op 't feit betrapte Geilheid -
Dan zeg ik dat ge hier moet siddren voor
De vraak die op het mijn te gloeijen staat!...
Wel wilde ik die, mijn wezenstrekken eens
Den Koning toonen... Vrouw - waar is uw man?...
koningin,
radeloos, aan Helena.
Spreek stiller!
helena,
verheft de stem.
'k Vraag u waar de Koning is!
Pooze. - De Koningin en Don Juan wandelen, met verhaasten tred, het tooneel op en neder.)
Voorwaar - ik kwam niet herwaarts om tot spot
Te dienen aan uw doodbeschaamden trots,
Mijn Koningin...
(IJlt naar de deur ter linker hand.)
koningin,
vat Helena bij den arm.
Laat af!... Rampzalige...
Wat wilt ge doen...?
helena,
de hand op het deurslot.
Uw Ega roepen en
Hem zeggen dat ge zijne trouw verraadt;
Den Koning roepen en, in 't bijzijn van
Dien man, u reden vergen over wat
Er tusschen zijne vrouw, de Koningin
Des Landes omgaat en zijn Hoovling, mijn
Verleider - daár -
(Wijst op Don Juan.)
die reeds toch, sedert lang,
De schande der gevallen Maagden me als
Gemaal van 't voorhoofd had gewischt, hieldt gij,
Als bijzit, hem niet immer bezig met
De schande der Boeleersters op het uw
Te vrijven. - Waar dan is de Koning hier...?
| |
[pagina 230]
| |
koningin.
Senora!.
helena,
draait den sleutel.
'k Zal de Pagen roepen: daar
Meê uit.
koningin,
weêrhoudt haar.
Ach!... dan - genade!
(IJlt van Helena weg naar de groote Middendeur waarachter gerucht wordt gehoord, en blijft er, een wijl, luisterend bij stil staan.)
helena,
immer de hand op het deurslot.
Doe gij 't werk
Der knechts dan: - Ga, en roep den Koning..?
(Koningin dwaalt, in steeds klimmenden angst, rond het tooneel.)
Er
Ontbreekt haar niets meer, dan me in 't aanzicht uit
Te schelden...
(Schreeuwt.)
Koningin van Spanje - roep
Uw Man, zeg ik!
koningin
ijlt immer rond het tooneel; - aan Don Juan.
Daar zijn ze!...
don juan
snelt naar Helena.
Hier dan, slang -
En gauw!...
(Heeft haar opgetild, in de lenden, en is, onder het worstelen van zijnen last, langs den geheimen Doorgang, regts, verdwenen. Ondertusschen - terwijl de Koningin, in aller ijl, opzettelijk eenen Zetel omsmijt en zich, bij het slaken van eenen luiden schreeuw, laat ten gronde zinken - komen De Koning en Don Guasco binnen, langs de groote Middendeur.)
| |
[pagina 231]
| |
koning
ziet zijne Gemalin ten gronde uitgestrekt.
Een overval! - Don José! - Hulp!
Bewustloos, God!...
(Beurt ze op in zijne armen.)
don josé,
staat en ziet nadenkend in den geheimen Doorgang; - ter zijde.
Er kwam toch iemand hier...
Zoo als ik zei... Die deure, wagenwijd
Geopend, en... ter tafel - daar - die Hoed...
De hoed des Konings, dunkt me...?
(Terwijl hij den Koning nadert die de Koningin verzorgt.)
Langer niet
Begrijp ik hier dit spel: ik heb toch meer
Dan ééne stem vernomen...
koning,
over zijne Gemalin gebogen, aan Don José.
Senor, 'k vroeg u
Om wat de Koningin thans redden kan -
Niet wat haar Dienaar zoo al vernemen mogt.
(Don José af. - Aan de Koningin.)
Senora?... Zij bekomt een weinig... O
Rampspoedig ongeval!... En juist nu mij
Die Afgezanten tot hun eeronthaal
Verbeiden!...
(Stilte.)
koningin,
ziet op, naar heuren Gemaal; - met ziekelijke stem.
Ach! - ik bid di... hef mij... in
Een zetel...
koning,
plaatst den omgeworpen Zetel over eind; - ter zijde.
En die armstoel omgekanteld...
Ze moet gevallen zijn...
(Heeft haar in den stoel neêrgevlijd; aan de Koningin.)
Voels du dij nog
Geen luttel beter, Lieve?...
| |
[pagina 232]
| |
koningin.
Een weinig, mijn
Gemaal.
koning.
Het was maar een bezwijming...
koningin.
Neen -
Schier dood... Ik heb op dij geroepen... luid!
koning.
Ik heb 't gehoord, Senora.
koningin.
En... niet komen!...
don josé,
is terug; - aan den Koning.
Mijn Vorst, de Dwene is nergens op te sporen;
En daar geen Page ons hier van hulp kon zijn,
Keer ik terug, zoo als ik heenging: hoogst-
Dienstvaardig, schoon niet dienend.
koning.
De Vorstin
Gevoelt zich beter; vreemde hulp wordt dus
Onnoodig.
don josé,
aan den Koning.
Zulks verheugt me. - Uw Majesteit
Kan zich dan rustig naar het Plegtgehoor
Der Afgevaardigden begeven.
koning,
aan Don José.
Is
Het uur reeds daar?
don josé.
De Lijfstaffieren staan
Den Koning wachtend.
| |
[pagina 233]
| |
koning
'k Wil er heengaan. - De eer
Der Kroone mogt gekrenkt, bij verder dralen. -
Intusschen blijft onze edele Echtgenote
Der zorg vertrouwd van onzen goeden Dienaar.
koningin,
ter zijde.
Alleen met hem...?
koning.
Wat meent Haar Majesteit?
koningin,
ter zijde.
Dat zal nu toch niet wezen.
(Staat ijlings op en gaat rond het tooneel. - Luid.)
'k Voel mij gansch
Niet wel. - Ik wil, naar mijne Slaapzaal.
(In het rondwandelen van het Vertrek, ontwaart zij, op de Credentietafel, den Hoed van Don Juan, waar deze hem, bij zijn inkomen, op nederwierp en, bij zijn heenijlen met Helena, op heeft vergeten. - Hevig getroffen, en niet wetende hoe het kleedingsstuk uit den weg te ruimen, plaatst zij zich, terwijl Don José verder aan den Koning spreekt, met den rug tegen de Credentiebank, en poogt, in de grootste ontsteltenis, den Hoed, zoo veel mogelijk achter zich verdoken te houden.)
don josé,
aan den Koning die hem ondervragend aanblikt.
Naar
De Slaapzaal?... thans is zulks onmogelijk,
Mijn Vorst; er is geen Dwene aanwezig - dus.
koningin,
rugwaarts tegen de tafel geleund, poogt den Hoed te verbergen. - Zij spreekt tot zich zelve.
Er is geen Dwene aanwezig?.. Ha! dat's waar!...
'k Ben Koningin van Spanje: dus... een iets
Van minderen afhanklijk, als een laat
| |
[pagina 234]
| |
Van zijnen meester: dus... Doch niet altoos
Was ik tot zulk een heil gedoemd... Eer mij
De boei van 't Diadema prangde, had mij
Het hair gegolfd, in eene Roozenkroon...
De glans der slavenglorie heeft die Kroon
Verzengd; ik zelf, in 't troonbeklimmen, trad
Ze met de voeten!... O! geef hem mij weder
Den bloemtooi van mijn eersten vrijdom - want
'k Verbreke, zie! het haatlijk juk waarvan ik
De kluisters langer niet meer torschen wil...
don josé.
Senora! God des Hemels, haar juweelen!...
koningin,
rukt zich ijlings. een voor een, hare Sieraden van het lijf en smijt ze, naar den overkant des tooneels, op het voorplan.
Daar! - voort met eereketen... halzesnoer...
En arremband en gulden hairvrong... voort -
Met al 't onnut en vreed geboei van dezen
Mijn koninklijken slaafdom!...
don josé
is, ter linker zijde van het tooneel, naar het voorplan geijld, en raapt de Gesteentens die de Koningin hem er naar het hoofd werpt, van voor de Credentietafel, waar Zij immer den Hoed poogt op verdoken te houden. - Ter zijde.
Wordt zij dan
Toch dul!... De schat der Kroon!... Millioenen waarde!..
- Ze spant een lage... Zoo om niets vernielt
Men niet, waar men zoo zeer van houdt...
(Zoekt, op den voorgrond, naar de verstrooide Kleinooden.)
koning,
nadert de Koningin die veinst alsof ving zij aan te weenen.
Senora -
Du lijds, dat zie ik wel; doch, tot dus verre,
't Welvoegelijke van dijn hoogen stand
Vergeten!
| |
[pagina 235]
| |
don josé,
steeds zoekend, op het voorplan, naar de juweelen; - ter zijde.
Juist; een laag, zeg ik; hij voelt
Zich reeds vertederd...
(Zoekt voort.)
koningin,
immer zittend tegen den boord der tafel, aan den Koning wien zij weenend de hand vat.
Ach! vergeef mij!... 't Is
Toch bitter, krank, tot stervens krank te zijn,
En eeuwig zoo aan dien welvoegelijke
Den minsten lust te moeten slagten! - Doch,
Du blijfs mij nog, mijn edele Gemaal,
Mijn eenge Vriend!... Ach! zulks vertroost mij; slechts
Om di, mag ik nog soms het droeve lot
Gebenedijden...
(Sluit hem, met den regten arm, aan hare borst.)
'k Min dij toch zoo zeer!
don josé,
terwijl hij altoos zoekt. - Ter zijde.
Zegt zij daar niet: ‘Ik min dij toch zoo zeer?’
O God! voor Aarde en Hemel zoo te huichlen!
En toch zoo schoon een schepsel zijn!... - Dan laat dij
Maar vangen, edele Gemaal, laat dij
Maar vangen.
(zoekt voort.)
koning,
aan de Koningin.
't Is mij zacht, Senora, zulks
Dan eens te hooren - uit dijn eigen mond.
koningin,
houdt den Koning immer, met den regter arm, aan haar hart gedrukt, terwijl ze nu, met de linker hand, omzichtig en onbemerkt, den Hoed, achter zich weg, van de tafel poogt te duwen.
Ha! du betwijfels mij!... Zoo gaat het. Daar
Het lijden soms heur liefde in killen rouw
Huldt, zal de tedere en getrouwe Gade
Die liefde boetend dragen, als het feit
| |
[pagina 236]
| |
Der onverschilligheid of zelfs der ontrouw.
(De Hoed glijdt van de tafel, langs den kant des achtergronds.)
koning,
aan de borst gedrukt der Koningin die thans regt staat, en het Kleedingsstuk, met den regter voet, zachtje s onder het tafeltapijt poogt te krijgen.
Nu, 't zij zoo zwaar niet opgenomen. - Ik
Geloof di, mits ik dij, tot heden, nog
Van ondank niet verdacht durf houden.
(Koningin heeft den Hoed onder het tafeltapijt gestampt.)
don josé,
die immer zoekt, - ter zijde.
God!...
Er zijn juweelen die ontbreken... Waar ze
Gezocht... slechts een mirakeldoener kan
Die vinden...
(Zoekt steeds voort.)
koningin,
terwijl zij zich allengs van tegen de tafel weg begeeft en den Koning, dien zij immer schijnt te omhelzen, tot op het voorplan met zich lokt.
Ach! heb dank, heb dank!... Zie!... door
Mijn tranen heen, doet zulks den vreugdelach
Nog op mijn lippen zweven. Ha!... maar du...
(Valt den Koning om den hals.)
Ach! konds du in mijn hart eens lezen!
koning,
wil zich aan hare omhelzing onttrekken.
Zachtjens,
Dan zachtjens, kind; spaar mij den opschik, daar
Men mij ter Troon- en niet ter Slaapzaal wacht.
koningin,
laat hem los.
Ter Slaapzaal! - O! mogt ik die thans betrekken!...
Zie, 'k weet niet hoe 't mij gaat... ik lach en ween
Te samen, en gansch pijnlijk vringt het me in
| |
[pagina 237]
| |
Den gorgel: rust zou mij zoo goed doen!...
(Liefkoost haren Gemaal om wiens hals zij heuren regter arm houdt gestrengeld.)
Ach!
Dan kom! gelei du zelf mij eenmaal nu
Naar onze Rustzaal?...
don josé,
staakt eindelijk het zoeken en nadert den Koning en de Koningin, terwijl hij hun eene handvol Kleinooden toont.
't Snoer is gansch ontzet -
En drie juweelen zijn verloren.
koningin,
staat met den regter arm om 's Konings hals geleund en wipt, bij 'nen hupschen slag met de linker vingeren, Don José zijne Gesteentens uit de hand.
'k Vroeg
Den Koning oorlof om ter rust te gaan:
Uw heuschheid, Senor, late hem ten minste
Het antwoord toe.
don josé,
verstoord; aan den Koning die hem aanblikt.
Welnu, Haar Majesteit
Voldoe haar wensch, zoo en wanneer ze wil. -
Het staat heur vrij, me dunkt, ofschoon zij oorlof
Daartoe vermeent te moeten vergen. - Waarlijk,
'k Bevroed de taal niet meer van mijn Vorstin.
Ze wil ter rust? - Zij ga; Haar eigene eer
Alleen mogt haren wil hier stuiten - want
Bedenk, mijn Vorst: - De Koningin betrekt
Heur Slaapsalet, bij vollen dage. Gansch
Het Hof wien ze als een tweede zonlicht is,
Verstoken van haar teergeliefden glans,
Omnevelt zich van argwaan over ziekte.
Die argwaan moet door uitleg worden op-
Geklaard. Die uitleg komt. Heel 't Rijk verneemt het
| |
[pagina 238]
| |
Onpaslijk zijn der Heerscheres, en zie,
't Gezantschap, ongefeest, ons treurend Hof
Verlatend voor het blijde Vaderland,
Gaat zijnen Vorsten 't nieuws van zijn mislukt
Onthaal en 't wankelen van Spanjes Troon
Verkonden. - Van een huislijk ongeval,
Een wereld- door- rondklinkend onheil; een
Onpaslijkheid, den val des Landes broedend.
koningin,
laat ijlings den Koning los wien zij tot nu aan den hals hing.
Welnu - 't zij zoo. - Maar rusten, wil ik, hoort
Ge, dat wil ik; en sluit men mij de Slaap-
Zaal, dan nog opent mij die Zetel, hier,
Zijn donzige armen.
(Werpt zich neder in den stoel.)
Ondertusschen - met
Den waaijer in de hand en voor mijn voet
Geknield - zal Senor Guasco mij het ambt
Vervullen van Gesnedene uit den Harem...
Hier is de voetbank, Senor: - Kniel en waai.
koning,
lacht.
Bravissimo, Senora! Beter tuigs
Du nimmer van een gansch herstel. - Nu geen
Bezwijming meer, na zulk een frissche scherts. -
Thans mag ik dij, in volle rust, verlaten;
Te meer daar du blijfs toevertrouwd der zorg
Van onzen trouwen Dienaar.
don josé,
aen den Koning.
Majesteit...
Het spijt mij... doch... die hooge gunst...
koning,
invallend.
Kunt gij
| |
[pagina 239]
| |
Soms vreevlig niet aanvaarden?... Uw Grandessa
Is ligt geraakt. - Nu, wie daar sprak, Monsenor,
Is mijne Vrouw en uwe Koningin,
En dezer luim getuigt van beterzijn.
Dus laat ik u, als Wij, verheugd daarover
En tevens borg voor wat Haar, in mijn afzijn,
Ook wedervaren kan. - Tot straf wordt Zij
U toevertrouwd.
don josé.
Welnu, mijn Vorst, te groot
Is de eer, dan dat ik deez' niet gansch waardere.
(Koning af, langs den geheimen Doorgang.)
koningin,
aan Don José, terwijl zij hem, van uit haren zetel, de deur des geheimen Doorgangs, achter den Koning toe ziet sluiten.
Waarom die deuren toe?
don josé,
gaat tot de Koningin.
Melieve... 'k heb
U zeker nieuws te melden.
(Zet zich neder, nevens Haar.)
Dank het Gode
Dat wij nu eindlijk eens alleen zijn. - Kan
Men ons hier niet beluisteren?...
(Ziet rond. - Weder tot de Koningin.)
De stond
Is wel wat ongepast... ge schijnt nog niet
Geheel hersteld... niet waar?... doch, in wat staat
Ge u ook bevindt, 't moet zijn: - 't gevaar is u
Te drijgend en, uw redding mij te dringend.
koningin,
ziet José, van uit haren zetel, strak in de oogen.
Mijn redding - u - te te dringend?
don josé.
Inderdaad.
| |
[pagina 240]
| |
Daar even nog mogt gij bemerken dat
De Koning, schoon een weinig aangedaan
Van uw zoo plots bezwijmen, u toch niet
Dan overschillig, streng zelfs, toesprak - Zulks,
Dan ook, moet u niet gansch ontsnapt zijn, want
't Was lustig toch om nazien, hoe gij daar,
Ter tafel, smart en liefde huichelde, om
Hem toch, door 't medelijden, eenigzins
In 't net te lokken. - Jammer slechts dat 't u
Niet lukken mogt. - De gekke rol dien gij
Vervuldet liet uw Persoonage zoo
Gevoelloos als wie van het koddig spel
Getuige was, toen hij de scherven van
Uw Grootheid raapte. - Doch, getroost u. - Kwistet
Ge er heel den schat om uwer veinskunst, waart ge,
Ten slotte, er toch maar aan voor uw gekoos
En 't pletten van een Kroon. - Wel is nu waar
Dat uw Gemaal, voor 't henengaan, zoo al
Gansch hartelijk uw betervaren met
Een vreugdekreet scheen toe te juichen; doch
Bedrieg u niet - ik ken den Koning. Slechts
Ter mijner eer klonk dit ‘Bravissimo.’
Uw schertsen had mij immers, in zijn oog,
Vernederd, Serenissima, gij hadt
Mij immers weêr vernederd?... Nu, tot daar zulks. -
Een smaadschuld min of meer op 't Grootboek, maakt
De boetvereffening niet zwaarder. - Dus,
Gij hebt gezien dat u uwe Ega niet
Meer is wat hij u was, is 't niet?...
koningin,
zittend..
En dan?
| |
[pagina 241]
| |
don josé,
insgelijks.
Hewel, Senora, daar zoo even, in
Die zaal, vertrouwt hij mij dat hij u voor
Het Heilig Regt trekt, van zoodra slechts één
Bewijs zijne argwaan over echtbreuk kan
Voldoende gronden. Hoe hem zulks aan 't oor
Geraakt is, weet ik niet, doch...
koningin.
Doch - en dan?
don josé.
Hij kent heel uwen omgang met mijn Stiefzoon.
koningin.
Heel mijnen omgang met uw Stiefzoon?... Zoo?
- En kent hij ook die teedre min waar immer
Zijn trouwe Vriend en Dienaar de ega mêe
Vervolgt die hem zoo nauw aan 't harte ligt?...
Doe hem die even kennen, Senor, maar
Ten spoedigst; want, zoo ik verneem, is u
Mijn redding dringend.
(Ter zijde.)
'k Ben verloren.
don josé.
O!
Doe hem die even kennen, Senor!... Nog,
Nog spotten!... Dona! zie - gij hebt nu jaren
Voor u gehad, om uwen trots op die
Verachte en diepe toegenegenheid
Te koelen welke steeds mijn hart u heeft
Bewaard;... is de beschimpzucht u dan toch
Zoo onweêrstaanbaar zoet, dat zij u, om het
Genot van slechts een laatste spotternij,
En lijf en ziel zou doen verpanden!... Dona!
| |
[pagina 242]
| |
Het pad dat gij betreedt is glijdend... en
Het is de boord eens afgronds; wanklend is
Uw stap, en ja! een sein dier hand kan toch
Uw vonnis wezen!... O! dan handel gij
Omzichtiger met wien dus, aan zijn wenk,
Uw dood draagt of uw leven... Hoopt den haat
Niet roekloos in de schaal van 't magtige
Geduld, want eenmaal stroomt ze - en 't gansche wigt
Stort dan in vraak toch op u neder!... Ach
Erbarm u uwer... trap den man, die u
Nog redden wil, niet langer dus met voeten...
Bespot hem niet... maar klamp u aan hem vast:
Bemin hem, vrouw...
(Wil haar de hand vatten.)
koningin,
slaat verachtend met den top der vingeren en wijst Don José af.
Genoeg, Monsenor, en
Die hand weg. - 'k Zie al klaarder in de zaken. -
Hoor. - Wen een heusch verleider tot zijn doel
Wil komen, tast hij eerst in zijne beurs
En laat bekorend goud in de oogen glimmen.
- Gij overlegt het anders, gij. - Lijk deze
In zijne geldtesch, zoekt gij in uw hart;
En daar die schat u nimmer kan beschikken
Dan al wat valsch is, laf en walgend, haalt ge er
Een drijging uit als welke mij daar zoo
Vervrolijkte. - Oordeel zelf. - Zou 't lastrend liegen
Diens mannes dien 'k verfoei daar ik de gunst
Mijns haats hem niet bewijzen kan, dan toch
Op mij vermogen wat het lieve goud
Van een bemind verleider doen zou op
Een zwakke en onbedreven maagd?...
| |
[pagina 243]
| |
don josé,
met beklemden toorn.
Senora...
Weeg toch uw woorden!... Ach, gedoog, laat toe
Dat ik u niet verderve: in 's Hemels naam,
Een einde aan d'onverduwbren spot!... Senora...
Ik lieg, niet waar?... Welnu - hier, op mijne eer
En voor het aanschijn Gods, herhaal ik u
Dat uw Gemaal bereid is om u voor
De Heilge Vierschaar te doen dagen. - Een
Bewijs van ontrouw, en uw vonnis ligt
Geveld.
(Poos stilte.)
koningin,
in onbedwongene houding neêrgevlijd in haren zetel.
Monsenor gaat, van avond, in
De Groote Kerke niet ter biegte?...
don josé.
Waar
Wil dat nu heen.
koningin.
Ik rade u aan, Monsenor,
Zulks maar te doen en mij dan morgen hier
Weêr, op uwe eer en voor het aanschijn Gods,
Den nooitgehoorden laster uit te kramen.
Ge kondet dan weêr, morgen avond, in
De Groote Kerk, ter biegt gaan en dan hadt ge
Uit uwen meineed toch iet nuts getrokken.
Het volk had dan tot tweemaal toe gezegd:
‘Die Senor Guasco, Spaansche Grande, is toch
Een vat van godsvrucht; hij is 't voorbeeld van
Geheel het Hof’. - Uw meineed had u zulk
Genoegen dan verschaft, terwijl, zoo gij
| |
[pagina 244]
| |
Van avond niet ter biegt gaat, en dan morgen
Hier niet op nieuw kwomt zweeren, en weêrom
Dan morgen avond niet den biegtstoel nadert,
Hij u niets meer zal hebben aangeworven
Dan een verfoeijing die mij branden doet
Naar het genot van eens te zien, hoe toch
Uw Judaslafheid wel een kaakslag zou
Verduren...
(Stilte.)
don josé,
is opgestaan. - Na eene poos bedenkens gaat hij tot de Koningin. - Met ontroerde stem.
Nu, Senora... daar - voldoe
Uw vrouwenlust - en zie dan of de hoon
Diens vreeden kaakslags mij weêrhouden zal
U nog, als voormaals, u nog als uw slaaf
Te minnen.
koningin,
vliegt op uit haren zetel, de handen voor het gelaat.
Pouah! genoeg! ga uit mijne oogen!
God! welk een mensch! o welk een mensch!
don josé,
treedt haar achterna en werpt zich voor haar neder.
Ga voort,
Ga voort!... vertreed mij met uw voeten... 'k zal
Ze zoenen - zoenen in het stof - ontzegt
Ge mij de hoop in uwe redding niet,
De hoop in uwe liefde!...
koningin,
staat en ziet, met stijven en verachtenden blik, op den voor haar geknielden José neder.
Zoo?... ge smeekt
Mij om vergeving?... Wel... ik werp ze u toe...
Wen gij u thans onmidlijk van hier weg
Begeeft en mij voortaan, ten dank, - indien
Ge voor erkentnis vatbaar zijn kunt - van
| |
[pagina 245]
| |
Uw vuig ontmoeten zult bevrijden...
(Heeft hem het tooneel afgewezen.)
don josé,
is opgestaan en wandelt op het voorplan, terwijl de Koningin weder gaat zitten. - Ter zijde.
Niets
Gewonnen, niets... nog erger dan te voren!...
(Staat stil; aan de Koningin.)
O euvelmoedige Echtverbreekster!... eerlang
Zie 'k u aan mijne voeten kruipen, met
Gevouwen handen, tranende oogen, met
Hartscheurend smeeken en, dan lachend, hoort
Ge, wijs ik op de boei des ballings of
Op 't zweerd des beuls... O! 'k heb u eenmaal lief
Gehad - waarom mij langer nog bedwingen -
'k Heb eenmaal u bemind; 'k bemin u nog;
Doch thans gelijk de tieger 't bloed; want zie,
Mijn tijd is komend; 'k zal eens spotten ook,
Ge zult mij eens zien spotten ook - eens spotten
Met 't zoete en afgebeden lijden van
Uw dagend stervensuur.
(Wandelt.)
Kon het Schavot
Het Bruiloftsbed dier liefde zijn!..
(Wederom stilstaande.)
Mijn vreugd
Zou uwe pijn er op omarmen en,
Door die mijn ijselijke omarming uit
Uw snoode hart geschokt, moest uwe ziel
Ter helle varen!
(Wandelt voort.)
koningin,
van uit haren zetel.
Dat is waarlijk schoon
Gezegd. - Monsenor, 'k heb altoos gedacht
Dat, zoo gij op den Schouwburg eens den rol
Van de Schijnheiligheid vervuldet, gij
| |
[pagina 246]
| |
Bewondrensweerdig speler zoudet zijn. -
Vergeef mij die misgissing over uw
Bekwaamheid; in den rol der Vrake zoudt
Ge ook treffend wezen. Nergens echter dan
Op het Theater, waar des vrekers offer -
Juist zoo lijk 't hier nu plaats heeft - met des vrekers
Verschrikkelijke woorden lacht.
don josé,
staat stil en beziet de Koningin.
Ge lacht?...
Zoo, zoo?... ge spot tot met den lach?... want zie:
Ge zit van angst te trillen en ge bijt,
Van opgekropte razernij, de lippen
U tot den bloede... Doe zulks niet, Senora!
Bespot den lach niet; hij is aan het hoofd
Der beulen in de Hel en in het uur
Uws stervens, zal hij aan uw zijde staan...
(Wandelt weder - met gebogen hoofde.)
Doch neen - vaar voort met hem te tergen: ik
Vergeet dat, van de volheid zijner woede,
De volheid afhangt mijner zaligheid.
(Houdt stil bij de Credentie-tafel. - Het oog ten gronde gevestigd, en den rug gekeerd naar de Koningin, schopt hij, in bedenking, tegen de pluimen van Don Juan zijnen Hoed die onder het tapijt uitsteken. - Eene pooze, blijft hij er onverschillig op staren. - Van uit haren zetel, volgt de Koningin, Don José 's minste beweging, met de gebaren eener stomme en steeds klimmende radeloosheid. - Eensklaps, daar zij hem naar den Hoed ziet bukken, onderdrukt zij eenen gil en zijgt, magteloos, achterover in haren stoel.)
don josé,
staat met den Hoed in de handen. - Terwijl hij dezen langs alle kanten wendt en beziet.
Vervloekt! zijt gij zoo ver al scheep met hem
| |
[pagina 247]
| |
Dat gij zijn kleêren in bewaarnis hebt?...
Hoe is dat stuk daeronder toch getooverd?...
Daar even lag het nog op tafel...?
(Zich ijlings voor het hoofd slaande.)
Domkop!
En ik die dacht dat zulks de Hoed was van
Den Koning!...
(Legt het Kleedingsstuk terug neêr op de Credentie-tafel en gaat tot de Koningin.)
Luister. - Wees geraden. - Spaar
U al dat nutloos angstgekrimp. - Het kan
Er niets aan helpen. - Ook, het is een schat
Waarop ik aanspraak make, en dien ge u thans
Van 't lijf niet schudden zult, lijk 't arme goud
Van uw vernielden poppentooi waarop
Ik hier mogt wandelen. - 't Bewijsstuk vond ik,
Ik zelf, en in uw eigne Zaal. - Daar staat
Het, werkelijk - en onverbiddelijk -
En wacht tot het, in mijne handen en
Voor aller oog, een sein gaat wuiven dat
U van den troon moet storten in het stof,
O groote Koningin van Spanje! - Dat is
De hoed van Senor Juan... Die hoed blijft hier:
Uw man - roep ik.
(Wil henen gaan.)
koningin,
werpt zich ijlings om Don José's hals en blikt hem, bij razend omhelzen, verwilderd aan.
O José! José!... ach!
Genade!...
don josé.
- De Koningin hangt aan zijnen hals.
Ha, nu!
(Grijnslacht.)
| |
[pagina 248]
| |
koningin,
ijlt eensklaps weg van Don José die intusschen vertrekt, langs den geheimen Doorgang.
Wee mij! wee!... ik aan
Den hals des monsters!...
(Ziet hem niet meer.)
Is hij weg?...
(In radelooze wanhoop rond het tooneel varende.)
Wat doen...
Waarheen?... God! is het inderdaad dan toch
Zoo verre?... Kroon en troon verspild en eer
En leven... en - om wie, om wat!...
(Staat stil.)
Ha... zie,
Nu toch verplette mij het vuur des Hemels!...
Verraden en - onteerd!... Hij - en dit schepsel
Dat mij daar even nog zoo hoonde; hij - en
Die zegevierende, gemeene Bijzit!...
Zijn Hoed!... die hoed!...
(Stilte.) Laat staan dien hoed... De tijdVan, als een kind, te liegen, te bedriegen
Hij is voorbij - die van als Meesteres
Te handlen is gekomen! - Dat bewijs-
Stuk moet den Koning, van geene andre hand
Dan van de mijne worden overhandigd...
In Guasco's bijzijn - wen de Koning... met
Den snoodaard hier zal zijn. Zoo pleeg ik vraak.
(Staat eensklaps angstig en luistert.)
Hoor ik niet stappen?...
(Stilte. - Nadert, onrustvol haren zetel; zij leunt op de kap.)
Hoe 't mij vreemd en bang
Gaat... 'k beve, of waar' me iets nakend... O! mijn val,
Mijn ondergang!... Zie... 't bliksemt mij voor de oogen
En 't schokt mij in den lijve, als sloeg de donder
Me, bij het enkel noemen van dit woord...
| |
[pagina 249]
| |
(Stilte; gaat zitten.)
En toch - ik zal der koninginnen eer,
Mijn vraak.. mijn vraak gestand doen...
(Stilte.)
Wee!... wat dan
Toch let me thans zoo schielijk...? Ik bedwing
Dat ijslijk beven niet en 't wordt mij... Nu -
't Is niets, 't is niets... het gaat reeds over...
(Doende als of wou zij opstaan.)
Kom -
Hervat dij... zien wil ik of mij... als een
Nietsweerdige... de kracht ter vraak... en ten
Behoud van mijnen vorstenrang... zal falen...
(Gerucht buiten de Zaal.)
Daar komt de Koning... o!...
(Wil opstaan als of wou zij den Hoed gaan nemen van de tafel. - Op den zelfden stond, slaat zij achterover in den zetel en raast, met de handen in den wilde scharrend:
Mijn Kroon! mijn Kroon!
Mijn Kroon!...
(Ligt roerloos.)
don josé,
verschijnt weder in de deur van den geheimen Doorgang. - Hij blijft er in staan.
Dan zie... hij ligt er nog, de Hoed...?
(Grinnikt van verre tot de Koningin.)
Waarom verdookt gij hem niet weêr en vingt ge
Me in 't eigen net niet?... Daar 't zoo ligt om doen was!..
(Komt op het tooneel.)
Slechts jammer dat men zich verzinnen mogt
Bij tijds...
(Stilte. - Ter zijde.)
Thans schijnt ze toch waarachtig ziek
Te wezen... Bleek... de doodverf op de lippen...
Bewustloos...?
(Vat haar de hand.)
| |
[pagina 250]
| |
Inderdaad...
(Stilte. - Hij laat hare hand zijgen en staat, den halsstarrigen blik op de bezwijmde gevestigd.)
Daar ligt ze nu!
In mijne magt... alleen met mij... en plooibaar
In mijne handen... o! doch plooibaar als
Een doode!.
(Stilte.)
Heerlijk schepsel!... o! hoe prachtig
Een hulsel toch, en voor hoe zwart een ziel!...
Ha ha had men zich niet eens herbedacht,
'k Waar met den Koning afgekomen - en
Dan hadden wij voor den verdwenen Hoed
Gestaan - of wel - ik zelf, ik had 't bewijsstuk
Hierin gebragt, verraderlijk hierin
Gedrongen, is het niet, Senora?.
(Komt op den voorgrond.)
Nu,
Daar voor geen nood: wij spelen slim om slim.
(Stilte. - Terwijl hij de Koningin van verre gadeslaat.)
En ook, heb dan al moed om zulk een pronkbeeld
Van de Natuur te schaden!... O hoe schoon!
(Wandelt en spreekt tot zich zelven.)
En steeds daarom geleden!.. Eens toch moet
Die pijn geboet, die droom verdaadlijkt... nog
Van nacht... mij rest dit ander middel...
(Stilte.) Kom!Faals du mij niet, mijn laatste toevlugt, en,
Al breek' mij 't harte van verkropte vraak,
Mijn vijand zij dan nog, om dijnentwil,
En hier gered van mijne handen...
(Neemt den Hoed van de tafel en gaat er mede het tooneel af, waar immer de Koningin, als levenloos, in den zetel ligt uitgestrekt. - Het doek valt.)
|
|