| |
| |
| |
III.
De Australische goudmijn.
Ik gaapte Harry in starre verbijstering aan, maar de gemoedelijke kok liep mij met berekende onaandoenlijkheid voorbij, morrelde dan aan zijn fornuis, ontstak vuur, zette water op, plofte een gastoestel aan, opende en sloot kasten, nam de eene bus na de andere ter hand, sneed met een snijmachine koud vleesch voor het ontbijt, vulde schaaltjes en floot een lustig deuntje. Ik was volkomen lucht voor hem....
‘'t Is tijd voor de schoenen, geloof ik,’ sprak hij eindelijk met den rug naar mij gekeerd, terwijl hij den waterketel verschoof om het vuur op te rakelen.
‘Harry, ... Harry’, fluisterde ik heesch, doch hij scheen mij niet te verstaan.
‘Harry’, fluisterde ik luider; ongeloovig, dom verbaasd keerde hij zich om, keek mij aan.
‘Bedoelt U mij? Ik heet Johnson,’ en hij werkte door op zijn tergend fornuis. Hetzelfde oogenblik nam ik naast de keuken in een aangrenzend vertrek gestommel waar en gedempte menschenstemmen.
Harry ging naar een tusschendeur, opende deze en sprak door de half geopende deur: ‘Goeden morgen, meneer en mevrouw David, frischjes van ochtend. De nieuwe huisknecht is hier, wilt U hem even de
| |
| |
schoenen wijzen, ik heb de handen vol, voornamelijk nu met de jonge radijzen’. Meteen liep hij terug, stijf langs mij heen de achterkeuken in.
De man, die antwoordde op den naam van David, trad op mij toe en sprak: ‘Volgt U mij, ik zal U den weg wijzen in huis. 't Is heel eenvoudig, maar alle begin is moeilijk’.
Het huis was bijzonder regelmatig gebouwd. Op de tweede en derde verdieping woonden de commensaals, een tiental. Ik vond de schoenen buiten de genummerde kamers op de gang, schreef met een stuk krijt de nummers op de zolen en nam het heele zaakje mee in een mand. Toen poetste ik tien paar schoenen van huurders en huursters en ten slotte ook 't paar van Miss Allwough; dan plaatste ik de blinkende schoeisels vóór de kamerdeuren.
Ik was gereed, wachtte af in de gang.
‘Zou je niet eerst je handen wasschen en dan in de keuken gaan helpen?’ klonk een tamelijk harde vrouwestem; ‘over een kwartier moet het ontbijt op tafel staan.’ Ik kende het schepsel niet, dat mij deze woorden toeriep, doch begreep, dat ik te gehoorzamen had. Een man gehoorzaamt gemakkelijker aan het bevel eener vrouw, dan men dikwerf vermoedt.
Snel hield ik mijn handen onder een kraantje, spoedde mij dan naar de keuken.
Op de rechtbank stonden alle schalen en schaaltjes gereed. Ik pakte er op mijn handen en armen, zooveel ik dragen kon.
| |
| |
‘Waarheen?’, vroeg ik kortaf aan den ellendeling voor het vuur.
‘Volg mij maar, William’, deed de man effen. Hij ging mij voor naar de eetzaal. Daar waren David en zijn vrouw bedrijvig met tafellinnen, borden, koppen en schoteltjes. Ik begreep en verhuisde de eetwaren van de keuken naar de tafels der zaal.
Ik wil bekennen, dat ik knarsetandde. Waar had Harry mij toe verlaagd! Hoe lang zou ik dit weerzinwekkende vak moeten uitoefenen? Waarom had hij mij voor dit vreeselijk bedrijf uitgekozen? Straks borden wasschen koppen en schaaltjes, daarna aardappelen schillen, mogelijk uien. Maar ik zwoer, dat er van de aardappelen niet veel, van de uien niets over zou blijven. Hield het pension ook varkens? Zou ik die ook moeten voederen? Schrobben moest ik zeker! Was Harry gek geworden?
Toen het ontbijt gereed was, viel ik in de keuken op een stoel aan een wit houten tafel neer, trachtte Harry's blikken op te vangen. Maar onverstoorbaar liep de booswicht rond op zijn domein, maakte een ontbijt voor mij en zichzelf gereed en dekte de tafel met zorg.
‘Leg maar geen vork bij het vleesch’, fluisterde ik nijdig, ‘laten wij het maar met onze vingers van de schaal eten, wij zijn toch kaffers geworden!’ Ik was razend.
Hij glimlachte goedig, schonk mij thee in en zweeg.
Ik zal dien afschuwelijken dag niet verder beschrijven, alle menschelijks scheen in mij onder te gaan.
| |
| |
's Avonds om negen uur was ik eindelijk vrij, tegelijk met Harry; zwijgend verliet hij die duivelsche keuken, wandelde onbewogen naar de kleedkamer en verkleedde zich. Dan wenschte hij de directrice beleefd goeden avond en vertrok. Den geheelen dag had ik geen verstandig woord met hem gewisseld, ik was volmaakt knecht geweest, geen haar minder. Hij was Johnson, ik was William en daarmee uit. Ik waschte mijn handen zoo goed en kwaad het ging en smakte de huisdeur met geweld dicht. Ik stond op straat. Wat nu? dacht ik. Moest ik in dit formaat naar hotel Continental als gast terug keeren? Dit was ondenkbaar. Te deksel, waarom had Harry zich niet de moeite gegeven, mij in te lichten, hoe verder te handelen? Ik besloot Elliot ergens op te bellen en hem te verzoeken Ellers te sturen met mijn menschelijke kleeren; zoo wandelde ik op. Daar toeterde onverwachts een auto achter mij, schoof naast mij in rust, het portier vloog open, ik wendde mij om.
‘Snel!’ hoorde ik Harry's stem, ‘stap in.’ Een oogenblik later snorden wij naast elkander voort in een mij onbekende auto. Ik was de eerste oogenblikken te ontroerd om te spreken, dan voelde ik Harry's hand op de mijne.
‘Trouwe, onvergelijkelijke kerel’, deed hij warm. ‘Ik wist geen ander middel, om achter het geheim van de Australische goudmijn te komen; maar nu jij me helpt zullen we slagen’.
Waar sprak hij over? Lag die goudmijn in pension
| |
| |
Chippenhall? Moest die Australische goudmijn worden ontdekt, terwijl ik schoenen poetste? Welke Australische goudmijn? Of bewoog Harry's onnaspeurlijke fantasie zich weer in raadselachtige beeldspraak? Stom verbaasd wachtte ik zwijgend naderen uitleg van zijn ondoorgrondelijk orakel, maar hij zweeg. Dan gevoelde ik mij geprikkeld tot nijdig verzet.
‘Had mij liever polderwerker of rioolruimer laten worden, dat was nog vriendelijker geweest’, deed ik woedend; ‘verklaar mij wat je drijft, of ik geef er den brui van, zoowaar ik leef’.
‘'t Beste is, eerst naar een badinrichting te gaan, er is geen gelegenheid denkbaar, waar men vrijer in het eene formaat in- en in het andere uitgaat. Overigens zal een koud bad je geen kwaad doen’, besloot hij; op dat oogenblik dacht ik aan de kenschetsing, die Hedwig van hem gegeven had en ik antwoordde:
‘Beken, dat je vreeselijk bent’.
‘Als je je geheugen raadpleegt, zul je je herinneren, dat je aannam, mij te helpen en als je nadenkt, zul je begrijpen, dat mijn keuze van je rol een duidelijke erkenning is van je schranderheid; ik verzeker je, dat ik voor jou de eervolste maar ook de moeilijkste taak heb bewaard’, sprak hij kalm.
De huurauto bracht ons snel naar de Kings Avenue, waar de badinrichting lag, die ons als kok en huisknecht zou zien binnentreden om haar te verlaten als Harry Gould, maar met snor, sik en gouden lorgnet, en Edward Halliwells in smaakvol wandeltoilet.
| |
| |
Vóór de deur wachtte ons daarna de Fiat, met den onsterfelijken Ellers, als altijd een beeld gelijk.
Wij stapten in.
‘Waarheen?’ vroeg ik, glimlachend nu toch.
‘Continental. Maar zwijg tegenover Elliot van dien dwazen kok van pension Chippenhall; Ellers heeft je kleeren gebracht, waar je ze vond en het heet, dat hij mij afhaalde aan hotel Metropole. Voorzichtigheid is geraden’.
‘Waarom wantrouw je Elliot?’
‘Ik wantrouw alle harten, waarin de liefde een rol speelt. Hij zou splotseling de zijde van Ethel Rudgewood kunnen kiezen en ons verraden’.
‘Is zij dan onze tegenpartij?’
‘Ik vrees min of meer. Doe mij nu het genoegen, mij eenige oogenblikken je hoogst belangrijke beschouwingen te sparen; ik moet nog een paar punten trachten bij me zelf tot klaarheid te brengen. Straks kan ik jou en hem dan ordelijk eenige feiten uiteenzetten. De menschen schiften de zaken reeds een weinig en wat bij mij tot klaarheid kwam, wil ik dat ook jou klaar voor den geest staat. Dat vergemakkelijkt je taak. Er is voor jou nog heel wat te doen. Ik denk, dat je goed zult handelen met morgen een revolver mede te nemen voor alle zekerheid’, sprak hij koel en ik voelde een huivering over mijn rug rillen.
Hij wierp het hoofd in de kussens en sloot de oogen.
Het was werkelijk geen verlokkend vooruitzicht, dat hij mij opende. Zou Miss Rudgewood met mij schoten
| |
| |
gaan wisselen? Of David? Daar viel mij plotseling in, dat de Schot ons verhaald had, hoe David haar eenmaal in zijn tegenwoordigheid Ethel had genoemd en zij toen merkbaar onthutst was geweest. Wat bestond er tusschen deze twee menschen? Werkelijk, hier schiftten de personen, meende ik, de zaken; dat een concierge een meisje van ontwikkeling en stand met haar voornaam toespreekt, leek mij uitermate verdacht.
‘David noemde haar Ethel,’ fluisterde ik.
‘Hij noemt haar ook kind,’ antwoordde hij, mij even aanziende, dan legde hij zijn hand zacht op de mijne, sloot weer de oogen en droomde verder.
De lange duur van den rit bewees mij dat pension Chippenhall in het midden der stad moest liggen en de badinrichting aan het eene uiteinde en hotel Continental aan het andere; wij tuften meer dan een kwartier in tamelijke vaart, voordat wij halt hielden voor het bordes van het wijdsche hotel.
Elliot lag in een luien stoel op zijn kamer en schrok eenigszins op, toen hij ons plotseling zag binnentreden.
‘Ik wanhoopte reeds’, verwelkomde hij ons.
‘Edward had het zeer druk als huisknecht, verhaalde hij mij’, antwoordde Harry argeloos.
‘En waar hebt U gezeten?’ vroeg hij Harry.
‘Hotel Metropole is verrukkelijk’, ontweek deze de vraag van den Schot.
‘Waar hebt U zich verkleed?’ richtte Elliot zich tot mij.
‘Een behoorlijk mensch verkleedt zich op zijn kamer’,
| |
| |
antwoordde Harry en redde mij handig uit de verlegenheid.
‘Hoe komt U beiden plotseling hier?’
‘Ik had immers beloofd, U 's avonds te bezoeken, als ik er maar eenigszins toe in staat was. Mijn rusttijd heeft goed op mij gewerkt’, sprak Harry; en ik besloot bij mijzelf, hem te verzoeken in mijn tegenwoordigheid niet zoo onbeschaamd te liegen.
Ongeloovig blikte Elliot hem aan. ‘Neem plaats en vertel mij eens, waarom je vriend voor huisknecht moet spelen, terwijl ik mij in het ééne hotel razend verveel en U luiert in een ander.’
‘Ik wil U wel voorstellen naar Doberney terug te keeren, als U daaraan de voorkeur geeft. Edward moet trachten de kapdoos te vinden.’
‘U brengt Ethel toch niet in onaangenaamheden? Vroeg of laat zal zij haar dwaling jegens mij inzien; ik wil niet, dat U haar hoegenaamd leed berokkent.’
‘Wij denken er geen oogenblik aan’, loog Harry weer onvervaard.... Ik dacht aan den revolver.
‘Hoe lang moet die huisknechtcomedie duren?’ vroeg de Schot argwanend.
‘Wie zal dat met zekerheid bepalen? Een week, 14 dagen, mogelijk een maand’.
‘Dank je feestelijk’, lachte Elliot, ‘dan vertrek ik morgen.’
‘'t Is mogelijk het verstandigst’, beaamde Harry; ‘zoodra wij iets nader weten, berichten wij U, en U voegt zich binnen enkele uren bij ons. Ik moet overdag
| |
| |
mijn rustkuur voortzetten en Edward is eerst s'avonds laat vrij man.’
De Schot knikte zwijgend. Dan vroeg hij op den man af: ‘Dus U bent niets verder?’
‘Als U eerst eens als behoorlijk gastheer optrad, zou men mogelijk verder kunnen praten’, antwoordde mijn onbeschaamde heer en meester.
Elliot belde en na een oogenblik schitterde de wiskysoda in onze glazen.
Dan legde Harry de vingertoppen tegen elkaar tusschen de kniëen en sprak:
‘Er zijn blijkbaar vijf vragen, die hetwondere probleem van de kapdoos beheerschen.’
‘Ten eerste, hoe kon Ethel Rudgewood meenen, dat Elliot Mac Ludston haar kapdoos stal?’
‘Ten tweede, hoe kon een meisje, dat Elliot den eersten kus gaf en hem met heel haar ziel liefheeft, om het ontvreemden van haar kapdoos een verloving verbreken?’
‘Ten derde, wie heeft in werkelijkheid haar kapdoos weggenomen?’
‘Ten vierde, waarom?’
‘Ten vijfde, is er een bijzondere reden, waarom de dief dit juist nu heeft gedaan?’
‘Tot recht begrip van deze vragen kan dienen, dat ik zonder veel moeite te weten kwam, dat de kapdoos een heel gewone kapdoos is.’
‘En je hebt gerust’, wierp Elliot op.
‘En tijdens mijn rust vischte de kok van het pension
| |
| |
het voor mij uit; je ziet toch niet over het hoofd, dat ik hem met opzet daar heb geplaatst?’ vroeg Harry.
‘Juist, om de Mac O'Slaugh's,’ antwoordde de Schot.
‘Dat beroemde geslacht is reeds in de vijftiende eeuw uitgestorven,’ hernam Harry, zonder een spier te vertrekken.
Hij rustte even terwijl wij in een hartelijk gelach uitbarstten en vervolgde: ‘Eerst sedert drie dagen achterhaalde ik iets meer over dit meubel; 't is echter weinig. Het is van geen de minste kunst- of geldswaarde, niet van metaal, een eenvoudig mahoniehouten kistje, zonder eenig snijwerk, heeft het kamermeisje aan Johnson verteld. Dat prul van een kapdoos hield Miss Rudgewood met zorg achter slot; Darma, zoo heet het kamermeisje, zag het slechts een paar keer op tafel staan, 's morgens vroeg, toen Miss Rudgewood overhaast haar kamer verlaten had voor het ontbijt. Vóór twee dagen vond de kok een klein sleuteltje in het pension, toonde dit aan Darma en vroeg haar, of het ook van een portefeuille of kleinodieënkistje van een der inwonenden kon zijn. Zij antwoordde hem, dat zij het de gasten zou vragen; hij opperde, dat het mogelijk de sleutel van de verloren kapdoos was, waarover het pension in beroering was en gaf het meisje in bedenking, zich hierover zekerheid te verschaffen. Gisteren deelde Darma hem mede, dat Miss Rudgewood had gesproken: “De sleutel hangt altijd aan mijn sleutelring.... maar hoe weet u, dat er een slot op de kapdoos is?” Het meisje was geheel en al onthutst door dien onvriende- | |
| |
lijken uitval en vroeg den kok of hij er iets méér van wist; deze stelde haar gerust met het antwoord, dat ik hem aangegeven had: dat hij er maar naar gegist had en dat het hem hoegenaamd geen belang inboezemde, vooral daar een meisje tegenwoordig haar toiletartikelen open en bloot op haar waschtafel legt.’
‘Dat doet Miss Rudgewood ook’, beaamde Darma.
‘Deze kok heeft mij werkelijk uitstekend geholpen. Wij weten nu, dat Ethel een kapdoos bezit, die haar toiletartikelen niet bevat, welke zij dagelijks gebruikt, en den sleutel van die kapdoos draagt zij altijd aan haar sleutelring. Gesloten stond deze kapdoos in haar gesloten kast, de inhoud was door een dubbele sluiting beveiligd. Zulk een kapdoos lijkt min of meer op een veiligheidskast of op een archiefdoos. Het komt mij vóór dat wij een aannemelijk uitgangspunt wonnen tot de beantwoording deze vraag:
Welke is de inhoud van dit archief? Hoe kan men verklaren, dat Ethel zonder méér aannam, dat Elliot de doos om haar inhoud stal? Dit raadsel is stellig onoplosbaar, als men uit het oog verliest, hoe een meisje bijna immer meent, dat een ander als vanzelf weet, waar zijzelve van vervuld is. Elliot, je hadt haar op zekeren dag, nu voor ongeveer veertien dagen, overvallen, toen deze kapdoos op haar kantoortafeltje stond en er papieren op haar tafel lagen, die zij met verdachten ijver voor jou bedekte; over een dier papieren wierp zij zelfs twee van haar teekeningen, heb je verhaald, en over de heele kapdoos den plattegrond van een gebouw.
| |
| |
Zij smeekte je toen, om heen te gaan, doch je ging aan de tafel zitten; je had pret in haar lieve verwarring, dat was buitengewoon wreed van je, maar zoo zijn verliefde jongens bijna altijd; een meisje is nooit bekoorlijker dan op zoo'n oogenblik, als zij zich tenminste eenigszins blijft beheerschen en niet stampvoet of huilt. Ethel, door haar angstige onbeholpenheid, gaf bloot, dat die papieren voor haar van groote beteekenis waren; ik neem voorshands aan dat die papieren de inhoud van de kapdoos zijn;’ besloot hij met rustige zekerheid. Dan stond hij op, wachtte even, vatte post vóór Elliot legde zijn twee handen op diens schouders en blikte hem recht in de oogen: ‘Heb je geen woord gelezen van het papier, dat dien middag bij haar vóór je op tafel lag?’
Een zenuwachtige bedremmeling greep den grooten Schot aan en hij bloosde flauw, dan wendde hij schuw het hoofd af; Harry bleef hem strak aanstaren.
Elliot had dus gelogen....
Nauwelijks hoorbaar fluisterde hij met droge keel: ‘Ja.... een paar....’
‘Welke?’ Harry beefde op zijn voeten. ‘Welke?’ herhaalde hij met dreigende klem, ‘je hebt mij beloofd, niets te verzwijgen’.
‘Mac Ludston.... goudmijn Aurora....’ stamelde de Schot.
‘Niets anders? .... Op je eerewoord?’
‘Neen’, sprak de Schot nu krachtig en ik voelde de waarheid in zijn woorden.
| |
| |
Harry knikte woordloos. Dan liet hij den jongeman los, liep de kamer op en neer met de handen op den rug.
‘Zoo is het duidelijk’, sprak hij na eenigen tijd; ‘zij heeft na Elliot's vertrek bemerkt, dat enkele woorden, ondanks haar handige pogingen, bloot waren blijven liggen en onder deze nog wel de woorden ‘Mac Ludston’ en ‘Goudmijn Aurora’; zij was overtuigd dat Elliot het geheele verband begreep, gelijk zij het kende; zij was er zelf van vervuld, het meisje geloofde dus vast, dat Elliot, de man van haar liefde, het óók wist.
‘Wat?’ vroeg ik niet begrijpend, ‘wat dacht zij dat Elliot ook wist?’
‘In ieder geval is het iets zeer belangrijks, wat geschreven staat in die papieren; wat is mij voorloopig onbekend. Je vriendelijke verbeelding kan er voorshands van maken, wat zij wil. Zij dacht stellig, dat Elliot had begrepen, dat hem een diep geheim werd verborgen; in haar oogen had hij de kapdoos bemerkt, verband gebracht tusschen de papieren en die doos, enkele woorden ontdekt, en de geheele doos gestolen, om achter het geheim te komen, dat zij hem met opzet verheelde. Vergeet niet, dat zij gesloten was; de enkele papieren kon hij niet ontvreemden. Hij moest de geheele doos wegnemen.’
‘Ik?’ lachte Elliot.
‘Een slim meisje denkt niet gemakkelijk, dat haar aanstaande niet slim is; uit heel het handelen van Ethel blijkt overigens dat zij achterdochtig is’, antwoordde hij zijdelings; ‘zij was ervan doordrongen, dat je even- | |
| |
veel waarde hechtte aan de papieren als zij....’ Eensklaps sloeg hij met de vlakke hand voor het voorhoofd en riep uit: ‘William zal noodzakelijk de kist met oudpapier moeten nazoeken; ik denk, dat er een derde in het spel is. Zie eens hier Elliot; je was dien laatsten dag van je heerlijke verloving om drie uur op haar kamer; zij was afwezig en keerde eerst veel later terug. Je bezocht haar ook vóór veertien dagen op een verkeerd uur; beide keeren tengevolge van 'n foutieve aanduiding op de briefjes. Er moet iemand zijn, die je een streek speelde, die vooreerst van Ethel's achterdocht wist, - nadat je haar intieme papieren had zien liggen en zij dacht, dat je ook haar kapdoos had bemerkt, - iemand die er vervolgens belang bij had, Ethel tegen jou op te winden, haar in oneenigheid met jou te brengen, haar van jou te scheiden. Die persoon heeft je in een val gelokt, je om drie uur een uur alleen op haar kamer doen vertoeven en tusschen vier en vijf de papieren gestolen. Hij voorzag, dat zij in woede zou ontsteken, en heeft mogelijk haar woede nog aangeblazen.’
‘Woede? waarover?’ verwonderde zich de Schot.
‘Deze bedenking raakt de tweede vraag’, antwoordde Harry: ‘,Waarom verbreekt Ethel, die je den eersten kus gaf en die je zelf lokte naar haar bureau, Ethel, die je zielslief heeft, de verloving, in verband met je vermeenden diefstal van haar kapdoos? Ik heb een voor de hand liggend antwoord: omdat er in die papieren iets staat, dat haar in haar oogen bij jou onteert; ik denk, dat het haar heel intiem dagboek is’.
| |
| |
‘Het waren losse papieren’, opperde Elliot.
‘Bij een dagboek kunnen documenten behooren’, meende Harry. ‘De eenvoudigste verklaring is over het algemeen, degene die het eerst de aandacht verdient. Zij meent, dat jij nu iets van haar weet, wat haar schandvlekt; om een simpele onbescheidenheid had zij haar liefde niet geknakt en de verloving verbroken.’
Hij zweeg, liet zijn woorden tot ons doordringen.
‘Wat dunkt je, Edward?’ vroeg hij dan rustig.
‘Mij dunkt, dat dit alles louter gissingen zijn.’
‘Ik acht het zielkundige feiten, en deze hebben de eigenaardigheid niet zoo duidelijk te zijn als zuiver materieele,’ antwoordde Harry. ‘Wij moeten echter een pad volgen; met stilstaan komen we zeker niet waar we verlangen te wezen; als het pad fout is blijkt het wel vroeg of laat’. Weer onderbrak hij zich plotseling: ‘Er is nog een ander feit; Ethel zeide eens aan Elliot, dat zij hem later alles zou vertellen; zij had meen ik, zooveel en zoo weinig willen blootgeven als zij nuttig en voegzaam achtte; nu weet hij iets, dat zij had willen zwijgen en voelt zij zich vernederd; een trotsch meisje verdraagt zoo iets niet’.
Ja, dat alles klopte met de feiten, maar wat waren wij nu verder? Het eene raadsel trad in de plaats van het andere, dat was al!
‘De derde en vierde vraag hangen nog volkomen in de lucht’, vervolgde Harry kalm; ‘wie de doos werkelijk stal, valt niet te vermoeden, voordat wij weten wie het listige briefje “3 uur” heeft geschreven. Welke
| |
| |
de reden was, waarom die deugniet aldus handelde, ligt eveneens in het duister’.
Dan wendde hij zich plotseling tot Elliot.
‘Hadden die briefjes steeds hetzelfde formaat?’
‘Ja’, antwoordde de Schot, ‘de helft van een vel postpapier’. Harry ging naar zijn bureau, toonde Elliot eenige soorten.
‘Dit gelijkt er zeer veel op’, deed de Schot, er één uitkiezend.
Nu teekende Harry een groot aantal cijfers 3, 4 en 5, van allerlei verschillenden vorm en grootte. ‘Hoe was het cijfer?’ vroeg hij.
Elliot wees er enkele aan: ‘Deze gelijken er op’.
‘Was het briefje geteekend?’
‘Ja, E.R.’
Harry schreef nu eenige dozijnen hoofdletters E en R.
‘Gelijkt een van deze letters op de oorspronkelijke?’
Elliot koos twee exemplaren uit: ‘Deze zouden er voor kunnen doorgaan’.
‘Dank U,’ sprak Harry en borg de papieren weg. ‘Er is nog een vijfde vraag,’ vervolgde hij. ‘Deze staat in een weinig helderder licht dan de derde en de vierde, n.l.: waarom ontvreemdde die persoon de doos juist nu? Een redelijk antwoord is; omdat hij juist nu Elliot's diefstal aannemelijk wilde maken. Doch vanwaar dat verlangen? Wij veronderstellen geen dwaasheid, als wij meenen, dat hij wist, hoe Ethel weldra aan Elliot iets zou mededeelen, dat hun huwelijk zou bespoedigen, en hij de botsing dus wilde uitlokken. Dan rest de open
| |
| |
vraag: waarom hij dat duivelsche voornemen koesterde? Waarom hij Elliot en Ethel zoo onverzoenlijk haat, dat hij de grootste ellendé over dit paar wil brengen, of, als het geen haat is, die hem drijft, wat is 't dan wel? Alles beweegt zich blijkbaar om den dief van de vermiste kapdoos en den inhoud der documenten,’ besloot hij. Dan, plots van toon veranderend en met zijn rustige beslistheid: ‘Elliot, vertrek thans naar “de Draak”. ik zal je onmiddellijk waarschuwen, zoodra ik iets nader te weten kom; mijn kok houdt mij op de hoogte en Edward zal als huisknecht stellig belangrijke diensten bewijzen. Als wij ons nu ter ruste legden, liepen wij morgen geen gevaar door overspanning het raadselachtige probleem mis te verstaan; het is blijkbaar zeer ingewikkeld. Verbazend! al bij twaalven,’ deed hij met meer verwondering dan ik natuurlijk achtte, nam zijn hoed en verdween.
Wij blikten hem geruimen tijd woordeloos na.
‘Hij is ongelooflijk logisch en schrander’, sprak Elliot na langen tijd; ‘een gevaarlijke kerel, zeg’.
‘Omdat hij de zaken met de menschen in verband brengt. Hij zoekt altijd den mensch, die bij een gebeurtenis past, gelijk hij het uitdrukt. Hij zal niet rusten, voordat hij den persoon ontdekt, die er belang bij had, U van Ethel te scheiden, door op U de verdenking van den diefstal te laden; dat is blijkbaar het probleem, dat hij zich voorstelt op te lossen.’
‘'t Is mij te geleerd’, lachte de gulle Schotsche reus; ‘U zal mij wel waarschuwen, als hij zijn menschen
| |
| |
of de kapdoos heeft gevonden. Waarom speelt Uw vriend zelf niet voor huisknecht?’ vroeg hij opstaande en zijn glas ledigend. ‘Kom, wij gaan naar bed, 't is morgen vroeg dag, de trein vertrekt al om negen uur.’
Wij verlieten elkaar en ik zocht mijn kamer op; hij bewoonde nummer 20 en ik nummer 9 van dezelfde verdieping, de hoekkamer bij de groote statietrap. Toen ik het gordijn van mijn bed opensloeg, zag ik op mijn kussen een briefje van Harry liggen: ‘Johnson vraagt William buiten te komen.’ Ik las en herlas.... dat werd nachtwerk! Maar ik sloop behoedzaam mijn kamer uit, sloot haar van buiten, stak den sleutel in mijn zak en daalde voorzichtig de trap af.
Op het bordes van het hotel tuurde ik in den dichten voorjaarsnacht; ik bespeurde niemand; dan liep ik de treden van de trap af, slenterde op goed geluk langzaam de straat in. Eensklaps hoorde ik snelle stappen achter mij aan, ik huiverde, verhaastte mijn passen, ik wilde een op dichten afstand vóór mij lichtende lantaarn bereiken. Daar keerde ik mij om, den lantaarnpaal achter mij. Harry stond vóór mij in het volle licht en glimlachte voldaan.
‘De Fiat wacht ginder in een zijstraat, snel!’ sprak hij haastig.
Binnen eenige minuten zaten wij tegenover elkander op zijn kamer in hotel Metropole.
‘Ik heb Elliot niet meer medegedeeld, dan noodig is om hem te doen gelooven, dat de zaak niet geheel hopeloos staat en zijn meisje niet voor hem verloren is;
| |
| |
wij kunnen hem vermoedelijk niet missen om achter de geheele waarheid te komen; ik vrees echter, dat Ethel nooit mevrouw Mac Ludston zal heeten.’
‘Waarom vrees je dat?’ schrok ik op. ‘De arme jongen’, sprak ik, hartelijk meevoelend met Elliot. ‘Laat hem dan niet in den waan’, voegde ik toe.
‘Je deed verstandig met je tot de eerste vraag te beperken, Edward, waarom ik vrees, dat de scheiding duurzaam zal zijn. Het geheim ligt in de Australische goudmijn.’
‘Welke goudmijn? Ik begrijp je hoegenaamd niet.’
‘Ik begrijp het ook niet’, antwoordde Harry kalm. ‘Reeds tweemaal heb ik, de tusschendeur van de keuken staat somstijds aan, Miss Ethel met David een tamelijk heftig gesprek hooren voeren, waarin de naam Mac Ludston in de zaak van zekere Australische goudmijn werd gemengd en ik heb hem hooren zeggen: “'t is onmogelijk”. Er moet in Australië iets voorgevallen zijn, dat deze geheele zaak beheerscht. Je herinnert je zeker ook wel, dat Elliot verklaarde, hoe de inboedel van Ethel goeddeels van Australische afkomst is. Hoe Elliot echter in verband wordt gebracht met een Australische goudmijn is mij volkomen duister. Kijk eens hier, men kan een touw aan twee einden vastknoopen; het beste is 't te doen aan het einde dat niet uitgerafeld is. Zonder méér ontdekken, welk geheim achter Ethel en Davids verhouding schuilt, lijkt mij niet mogelijk. Enkel wat met zekerheid vaststaat, kan een aanknoopingspunt vormen. Dit is vooreerst, dat er een Australische
| |
| |
goudmijn in het spel is. Merkwaardig is vervolgens, dat ook David en diens vrouw Australische rariteiten in hun huiskamer bergen en dat die man en die vrouw zich in verband met een goudmijn opwinden over Mac Ludston. Wat ik eerst van je verlang is, dat je in de kist van het oud papier eenige briefjes zoekt, waarop het uur van Elliot's bezoek werd aangeduid; de man, die Elliot in de val liet loopen, weet meer van de heele zaak; hij is een tweede aanknoopingspunt.’
‘Staat die oudpapier-kist in het hok?’ vroeg ik berustend.
‘Juist in het hok naast de huiskamer van den concierge. Neem je revolver mee; als de dief de man is, dien ik verwacht, zal hij je te lijf gaan, indien hij begrijpt, wat je zoekt; dreig hem dan, maar schiet niet als het niet hoognoodig is’.
‘Mag ik weten, wien je verdenkt?’
‘Het allervreemdste is,’ antwoordde hij zonder op mijn vraag in te gaan, ‘dat Mister Allcott, een tuinarchitect, die in het pension op nummer 6 woont, twee keer een gesprek tusschen David en Miss Rudgewood heeft afgeluisterd in de gang; dat is een derde aanknoopingspunt.’
Alles begon voor mijn oogen te dansen. In welk een zonderling geheim verdiepten wij ons, hoe zou 't mogelijk zijn van deze onsamenhangende gegevens een geheel te vormen?
‘Ik ben er werkelijk op gespannen, hoe de zaken dezen keer volgens je methode de menschen zullen
| |
| |
schiften’, sprak ik ongeloovig; ‘ik wensch je er het het beste mee.’
‘Ik vermoed, dat de menschen meer de zaken zullen schiften dit maal, dan omgekeerd; let vooral goed op de verhouding tusschen David en Ethel; hij geeft haar een hand bij het ter ruste gaan en zijn vrouw geeft haar een nachtkus; het kan je ongelooflijk schijnen, maar het is zoo.’
‘Een nachtkus?’ antwoordde ik groot-verbaasd.
‘Ja, dat is een vierde aanknoopingspunt,’ verbijsterde hij mij volkomen.
‘Nog iets, en dan gaan wij slapen. Tracht te ontdekken welk portret in de lijst was gevat, waarin nu op Ethel's kamer die plaat steekt, die er volstrekt niet in past. Mogelijk kunnen wij een reden vinden, waarom zij dat portret verwijderde, zoodra Elliot Mac Ludston haar voor het eerst op haar kamer bezocht had; dat werd dan een vijfde punt van aanknooping. Wij hebben werkelijk keus genoeg’, sprak hij gemelijk. Het leek galgenhumor.......
‘Waar stel je je voor, dat ik dat portret vinden kan?’ vroeg ik.
‘Mogelijk in een van haar kasten of laden’, meende Harry doodkalm, ‘vermoedelijk echter op haar slaapkamer, want het was blijkbaar een zeer intiem familieportret, daar 't het eenige was, dat haar kamer sierde. Van zoo'n portret doet een meisje niet zoo licht geheel afstand; je zult het gemakkelijk vinden; beproef te ontdekken, wien het voorstelt’.
| |
| |
‘Ik denk, dat ik een patroontasch bij mijn revolver moet aanschaffen’, lachte ik schor; ik voelde dat mijn lach niet oprecht was en ik rilde als van kou.
‘Ik denk, dat je nog niet half begrijpt,’ griezelde hij, ‘wat er aan Australische goudmijnen meer dan eens vast zit; een menschenleven is niets voor zulke avonturiers; ik verwacht, dat wij voor gruwelijke geheimen komen te staan.’
|
|