'Sies mijn vlien, mijn jaghen'. Over vorm en inhoud van een corpus Middelnederlandse spreukachtige hoofse lyriek. Lund, UB, Mh 55 en Brussel, KB, Ms.IV 209/II
(2005)–A.C. Hemmes-Hoogstadt– Auteursrechtelijk beschermd4.4 De fragmenten en hun kopiistenUit de beschrijving van de fragmenten waarop de gedichten overgeleverd zijn (zie 1.2.1 en 2) viel al op te maken, dat het Lundse bifolium en de fragmenten-Brussel geen restanten van hetzelfde handschrift zijn: zij verschillen in formaat, mise-en-page, schrift, de aan- respectievelijk afwezigheid van rubricering en hun datering. Tevens is in 1.2.3 al opgemerkt, dat het bifolium het buitenste blad van een nog niet gerubriceerd en dus onaf katern is, maar dat de beide blaadjes uit Brussel daarentegen hoogstwaarschijnlijk wel uit een voltooid handschrift afkomstig zijn. De overeenkomst ligt slechts in de vorm en de inhoud van de teksten. Beide afschriften vertegenwoordigen niet de eerste fase van de tekstoverlevering maar zijn - gezien het type fouten en vergissingen plus de verstoorde rijmen die uit de aanpassing aan een ander dialect verklaard kunnen worden (zie ook 1.3.2) - producten van een kopieerproces. Rooth meent op grond van de formele en inhoudelijke verwantschap van de teksten dat ze tot eenzelfde bron teruggevoerd kunnen worden, een mening die De Vreese al in zijn brief van 4 september 1927 aan Rooth noteerde en die De Paepe later onderschreef.Ga naar voetnoot17 De voorafgaande gegevens en conclusies roepen nog wel een paar vragen op. Kunnen deze vanuit de handschriftelijke overlevering beantwoord worden? Een mogelijke vraag is die naar de inhoud van de codices, die ik voor het gemak hier als hs. L en hs. B zal aanduiden, waar de fragmenten de schamele overblijfselen van zijn. Voor hs. L heb ik verondersteld, dat de bladen die zich binnen het overgeleverde buitenblad (met custoderegel) van het katern bevonden, met eenzelfde type spreukachtige hoofse gedichten gevuld waren. Uit die custoderegel blijkt eveneens, dat het eropvolgende katern in elk geval met dit type lyriek begon. Bevatte de rest van deze codex louter Lundse gedichten of was het een verzamelhandschrift met ook anderssoortige teksten? De beide blaadjes van handschrift B zaten gezien de positie van hun bindgaatjes niet in hetzelfde katern, waardoor de kans groot is dat deze codex twee katernen met Brusselse/Lundse gedichten bevatte. Met welk type teksten de rest van hs. B was gevuld, is een open vraag. Als de fragmenten van L en B inderdaad op hetzelfde origineel teruggaan, hoe zag dat er dan uit? Hier rijst weer net zo'n vraag als voor hs. L en hs. B: bestond de | |
[pagina 278]
| |
inhoud alleen uit gedichten van het type Lund en waren ze uitgevoerd met of zonder tweeregelige spreuken, of was de hypothetische codex O ook een verzamelhandschrift? Is in hs. L en hs. B de hele collectie gedichten uit O overgenomen en zijn daar nu nog twee verschillende stukken van over, of is er geselecteerd? En tot slot, was er wel een codex O met al deze spreukachtige hoofse gedichten, of tonen het bifolium en de fragmenten-Brussel de restanten van verzamelactiviteit en zijn hier uit verschillende bronnen teksten bijeengebracht? Uit het verschil in afmetingen tussen hs. L en hs. B kan ik niets afleiden, of het zou moeten zijn dat het zakformaat van B met zijn veronderstelde ca. 16×13 cm kleiner is, ongeveer 40%, dan het octavo hs. L (ca. 22×16 cm). Was hs. B daardoor (bedoeld als) een handig boekje om mee te nemen? Voor wie dan wel en waarom? Andere vragen groeperen zich rond de twee personen die deze fragmenten beschreven, de kopiist van hs. L en die van hs. B. Of er in deze handschriften meer schrijvers bij het kopiëren betrokken waren, is niet meer vast te stellen, wel is duidelijk dat de beide nog resterende handen niet aan een en dezelfde persoon toebehoren. De kopiist van hs. B schrijft over het algemeen zijn teksten keurig af en heeft in zijn overgeleverde werk geen zichtbare verbeteringen aangebracht. De vergissingen die hij maakt (vgl. 1.2.2 ‘vergissingen’ en ‘naar een legger’) bevinden zich in het grammatisch rijm, waar hij (in een saut du même au même?) voor een van de beide rijmpartners nogmaals het rijmwoord van de andere kiest.Ga naar voetnoot18 Of er in het zwaar beschadigde B 5:14-15 alleen rijmwoorden of wellicht hele versregels van plaats zijn verwisseld, valt niet meer na te gaan. In theorie is het natuurlijk mogelijk, dat hij de voorafgaande missers al in zijn legger aantrof en ze kritiekloos overnam. Soms noodzaakt nijpend ruimtegebrek hem naar een voorafgaande of volgende regel uit te wijken. Tot slot zien we zijn activiteiten in een paar verstoorde rijmen, zoals onmate (in plaats van onmote):verdrote, die de aanpassing van de tekst van de dichter naar het dialect van de geboortegrond of werkomgeving van de kopiist verraden (zie 1.3.2). Een heel andere indruk krijgen we van de kopiist van hs. L. Zijn kopieerarbeid zit vol doorhalingen, toevoegingen en verbeteringen in de vorm van geëxpungeerde, superscripte en veranderde letters. De meeste van deze correcties lijken nog tijdens het schrijfproces of kort erna te hebben plaatsgevonden. Een aantal evidente fouten heeft de kopiist echter niet opgemerkt: vergissingen in het grammatisch rijm met twee keer hetzelfde of een verkeerd woord (dat wel rijmt maar niet op de juiste manier), het overslaan van een hele regel en het door beschadiging helaas niet meer te achterhalen geknoei aan het begin van een tekst, waardoor in de ondermarge een losse regel moest worden genoteerd. Sommige plaatsen bewijzen dat een vergissing zelden alleen komt: de verschrijvingen vormen er clusters (zie 1.2.1 ‘doorhalingen en andere verbeteringen’ en ‘naar een legger’). Theoretisch kunnen ook hier bepaalde fouten aan een eventuele voorganger worden toegeschreven. Bij deze kopiist krijg ik het gevoel, dat hij is ingezet voor een taak die hem min- | |
[pagina 279]
| |
der vertrouwd was en die hem dus niet zo goed afging. Dat hij gelet op zijn cursieve schrift en het sterk verlengen van letters aan het regel- en/of gedichteinde (zie 1.2.1 ‘het schrift’ en ‘in het oog vallende letters’) eerder thuishoort in een kanselarij-omgeving. Was hij minder gewend aan het afschrijven van literaire - en met name lyrische - teksten? Moest de oorkondenschrijver literaire kopieerwensen vervullen voor zijn broodheer of gebiedster?Ga naar voetnoot19 Op de meeste vragen heb ik geen antwoord: de fragmenten zwijgen in alle talen. |
|