'Sies mijn vlien, mijn jaghen'. Over vorm en inhoud van een corpus Middelnederlandse spreukachtige hoofse lyriek. Lund, UB, Mh 55 en Brussel, KB, Ms.IV 209/II
(2005)–A.C. Hemmes-Hoogstadt– Auteursrechtelijk beschermd2.1.1 OpschriftDat begint al met het opschrift. Elk gedicht heeft een nummer gekregen naar de volgorde die de tekst in zijn bron, Lund of Brussel, heeft. Voor de twee bladen van Brussel heb ik die van De Vreeses editie (1895) aangehouden. Daarop volgt de titel die met een karakteristiek (bijna) citaat aan deze tekst een eigen gezicht wil geven. De tweede regel bevat de eerste overgeleverde versregel. Deze staat tussen haakjes als dit niet het oorspronkelijke openingsvers is, dat in een aantal gevallen verloren is gegaan. Gedichten die met een onvolledig vers beginnen (L 3,L 5, L 13, B 3 en B 7) krijgen in hun opschrift de tekst van de eerste twee verzen. Bij de Brusselse gedichten is echter niet het eerste overgeleverde vers gebruikt maar het derde. De teksten beginnen daar namelijk met een soort rubriek, een in rood genoteerde rijmende samenvatting die ik niet tot de eigenlijke gedichttekst reken (zie 3.1.4). | |
2.1.2 Diplomatische aantekeningenVóór de tekst van het gedicht vindt men aantekeningen bij de diplomatische weergave daarvan. Er wordt naar regels verwezen, omdat die in L niet altijd overeen- | |
[pagina 60]
| |
komen met de lengte van een vers. In het eerste gedeelte bevinden zich algemene opmerkingen, onder andere over beschadigingen. Bij B zijn daar notities naar aanleiding van De Vreeses uitgave aan toegevoegd. Aantekeningen die meestal slechts op één regel betrekking hebben, sluiten dit onderdeel af. Opmerkingen die voor (veel) meer teksten gelden en die ook buitentextuele situaties beschrijven, zijn in de bespreking van de handschriftelijke overlevering te vinden (zie 1.2.1 en 2). | |
2.1.3 De diplomatische tekstDe teksten zelf zijn twee keer uitgegeven: links diplomatisch, rechts kritisch. Hoewel ik mij bewust ben van de hieromtrent nog niet geëindigde discussie en de bezwaren die daar van codicologisch-paleografische zijde tegenin zijn gebracht, heb ik mij in het diplomatisch afschrift aangesloten bij de tot nu toe in de medioneerlandistiek gangbare praktijk en het onderscheid tussen u/v, i/j en ij/y wel gehandhaafd, dat tussen de verschillende vormen van de s, de r en de a niet.Ga naar voetnoot1 Bij de initialen in B komt alleen de I-vorm voor. Aan het regelbegin, als representant en na een initiaal zien we steeds een (in onze ogen) kapitale J-vorm die ik als I weergeef, twee keer een Y. Op het Lundse bifolium sluit een regel acht keer met een opvallende n af (L 1, L 2, L 4, L 5). Deze verschilt duidelijk van de N aan het regelbegin en doet sterk aan een oudere kapitaalvorm denken. Vermoedelijk is het een rijmversiering. Ik heb hem als N getranscribeerd (zie 1.2.1). Alleen in de fragmenten-Brussel zien we rubricatie. Behalve bij de geheel in rood genoteerde tweeregelige spreuken staan de letters aan het begin van de regel in een apart kolommetje waar zij - de rode initialen uitgezonderd - zijn gerubriceerd. Sommige letters die direct op een initiaal volgen, zijn dat eveneens. Ik heb ze daarom alle als kapitaal getranscribeerd, hoewel een aantal naar de vorm niet van een kleine letter verschilt. De Vreese handhaaft dit vormonderscheid in zijn afschrift wel. De verschillende stadia van onleesbaarheid heb ik als volgt weergegeven. Letters tussen ronde haken zijn door een beschadiging (heel vaag, deels verdwenen) moeilijk te ontcijferen maar kunnen, eventueel met hulp van een UV-lamp, nog wel getranscribeerd worden. Is dat niet meer mogelijk, dan noteer ik voor elke onleesbaie letter een punt. Ronde haken met daartussen drie liggende streepjes geven aan dat het aantal onleesbare of verdwenen letters niet meer is vast te stellen. Tot slot de afkortingen: deze zijn cursief opgelost. | |
2.1.4 De kritische tekstVergelijking van de beide edities van het gedicht stelt de lezer in staat mijn ingrepen in de kritische tekst te volgen. Het is mijn bedoeling de gedichten de vorm te geven die de dichter naar mijn mening voor ogen stond. Deze is niet altijd gelijk | |
[pagina 61]
| |
aan die waarin de teksten in het handschrift staan opgetekend. Van de volledig overgeleverde gedichten in L zijn daarom de regels 1-4 uit de diplomatische tot zes verzen in de kritische tekst getransformeerd, gesteund door het rijm en de (meestal aanwezige) schuine streepjes (virgulae) in regels 1 en 3 en overeenkomstig hun notatie in B (zie ook het slot van 3.1.2). Aan het eind van het gedicht en bij de restanten van een beschadigd begin is eenzelfde procédé gevolgd. De in rood uitgevoerde tweeregelige rijmspreuken bij de gedichten in B zijn cursief weergegeven. Bovendien is die aan het begin, welke in tegenstelling tot die aan het eind direct aan de gedichttekst voorafgaat, daar nu door een witregel van gescheiden. De tekst zelf heb ik terughoudend benaderd. Aan een normalisering van de spelling heb ik mij niet gewaagd: alleen die van u en v is aangepast aan het tegenwoordige gebruik (waarbij een v soms een w geworden is), die van i, j, ij en y blijft ongewijzigd met uitzondering van mj (>mi), mjnt (>mint), de evidente verschrijving Wjifleker, iaghen (>jaghen) en Iollijt (>Jollijt). Waarschijnlijk ben ik hier uit een zeker (misplaatst want niet wetenschappelijk) romantisch gevoel bezweken voor de charmes van de inconsistente spelling. Ook bij de samentrekkingen heb ik een beslissing moeten nemen. Ze variëren van doorzichtige combinaties van (zelfstandige) naamwoorden met een voorzetsel of lidwoord (zoals telker, slijfs) tot ingewikkelder samensmeltingen van uiteenlopende woordsoorten met ontkenningen, al of niet in enclisis staande persoonlijke voornaamwoorden, persoonsvorm es en syncope binnen het woord (bijv. soen, sin, dise, sies, ghnueghde), enz. Vanuit de vraag of er genormaliseerd moet worden, heeft inventarisatie van al deze gevallen mij doen besluiten ze ongewijzigd op te nemen en er zo nodig bij de bespreking aandacht aan te besteden. De kans op verstoring van het metrische patroon in de verzen heeft bij deze besluitvorming een belangrijke rol gespeeld. Een voorbeeld van verregaande normalisering zien we bij De Paepe (1970). In de gedichten is een moderne interpunctie aangebracht. Syntactische dubbelzinnigheden kunnen daar meestal niet mee weergegeven worden. In de bespreking worden ze echter - evenals de stilzwijgend aangebrachte emendaties - behandeld. Alle verzen, ook de twee die in de diplomatische tekst van L op één regel genoteerd zijn, beginnen met een hoofdletter, zo ook het substantief Got/God en de rivier de Rijn. Rest nog de behandeling van de tengevolge van beschadigingen in het handschrift ontbrekende tekst: drie liggende streepjes duiden de afwezigheid van een hele versregel aan, drie puntjes die van een onbekend aantal letters. Bij het kritisch uitgeven van teksten kan men alleen van de tekst of uitsluitend van de lezer/gebruiker uitgaan. In oudere teksten uit de Nederlandse letterkunde doet zich dan met name het probleem van de (her)spelling voor, in lyriek spelen klank, rijm en metrum daarbij ook een rol. Mijn benadering heeft een hybride vorm gekregen waarbij de balans meer naar de tekstzijde is doorgeslagen.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 62]
| |
2.1.5 BesprekingDe bespreking van de gedichten vraagt de meeste ruimte. Mijn uitgangspunt is, dat elk gedicht afzonderlijk gelezen en begrepen moet kunnen worden. Voorkennis van wat bij vorige gedichten uiteengezet is, wordt niet verondersteld, waardoor herhalingen onvermijdelijk zijn. Zo komen onder meer steeds de spreukstrofe (de eerste en de laatste zes verzen van het gedicht), die uit twee halfstrofen bestaat, het ertussen liggende middendeel en het daar aanwezige speciale (grammatische) rijm ter sprake. Niet alleen de interpretatie van de tekst wordt aan de orde gesteld, ook de poëticale verschijnselen krijgen aandacht. Soms verwijs ik daarbij naar hun behandeling in het volgende hoofdstuk, anders zijn zij daar via de inhoudsopgave en het register terug te vinden. Dat ik mijn emendaties in deze afdeling verantwoord is al gemeld, waar emenderen tot speculeren wordt geef ik dat duidelijk aan. De voetnoten, die mijn uitleg ondersteunen en anderszins relevante informatie verschaffen, hebben meestal op een aantal verzen of een bepaald tekstgedeelte betrekking om de lezer niet ieder ogenblik uit het betoog te halen. Een opgave van de editie(s) waarin men (delen van) het betreffende gedicht kan vinden en een vermelding van het afbeeldingnummer en de pagina waar het gedicht naar het handschrift is gereproduceerd, besluit de bespreking. Die bevat naar mijn mening in zijn meest ideale vorm een duidelijke weergave van de interpretatie van de editeur en de wijze waarop hij tot zijn visie gekomen is. Ook zijn twijfels aangaande problematische passages mogen daarin niet ontbreken. Niets is immers zo frustrerend als een in alle talen zwijgende commentaar op het moment dat de lezer het spoor bijster is en zich vertwijfeld afvraagt of hij soms de enige sufferd is. |