'Sies mijn vlien, mijn jaghen'. Over vorm en inhoud van een corpus Middelnederlandse spreukachtige hoofse lyriek. Lund, UB, Mh 55 en Brussel, KB, Ms.IV 209/II
(2005)–A.C. Hemmes-Hoogstadt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
1 VoorwerkNiet iedere lezer zal zich dadelijk een voorstelling kunnen maken van het ‘corpus Middelnederlandse spreukachtige hoofse lyriek’ waar het in dit boek om gaat. Het aan een van deze gedichten ontleende citaat in de titel Sies mijn vlien, mijn jaghen bevat een aanwijzing in de in het oog springende tegenstelling vlien ‘wegvluchten’ en jaghen ‘najagen’. Minder evident is die aan het begin, waar het eerste woord in Si es ‘zij is’ moet worden gesplitst en mijn naar een ic verwijst. Wie enigszins bekend is met hoofse lyriek, zal zich nu misschien een in zulke teksten meer voorkomende situatie herinneren van een ic (minnaar) die zich door de dame (si) beurtelings voelt aangetrokken en weggejaagd. De plaats waar de in de titel eerstgenoemde bibliotheek zich bevindt - Lund - zou voor de lezer een ander aanknopingspunt kunnen zijn. De bepaalde groep Middelnederlandse gedichten die daar bewaard wordt, heeft er zelfs de naam ‘Lundse liederen’ aan te danken. Het bescheiden aantal teksten van de andere bewaarplaats, uit de immense collectie handschriften van de Koninklijke Bibliotheek Albert I in Brussel, heeft daarentegen veel minder aandacht gekregen. Het spreukachtige karakter van de in dit boek behandelde hoofse gedichten zal in de loop van de volgende hoofdstukken langzaamaan verduidelijkt worden. De bedoeling van dit eerste hoofdstuk is de gedichten als het ware van een achtergrond te voorzien, verslag te doen van informatief werk, vóór de lezer nader met al deze teksten kan gaan kennismaken. Eerst wordt het onderzoek dat er tot nu toe heeft plaatsgevonden geschetst (1.1.1), daarna zal ik uiteenzetten vanuit welke vragen ik het mijne heb opgezet en hoe dit boek is ingericht (1.1.2). Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de wijze waarop de gedichten zijn overgeleverd (1.2) en tot slot verzamel ik gegevens om te kunnen bepalen in welke regio deze teksten denkelijk zijn ontstaan en waar ze mogelijk zijn afgeschreven (1.3). |
|