Woord vooraf
De lange route naar de top heb ik maar zelden als saai ervaren. Natuurlijk moest er geploeterd worden en sommige passages waren zo lastig, dat ze slechts via een aantal passen terug en een ander opstapje konden worden genomen. Vele jaren bleef die top lokken. Onderweg kwam ik talloze interessante zijpaden en verleidelijke uitzichten tegen, zodat het me vaak moeite kostte het doel niet uit het oog te verliezen. De momenten dat ik het gevoel had een eenzaam avontuur te zijn aangegaan duurden gelukkig nooit lang. Veel tochtgenoten, die ik hier graag wil bedanken, vergezelden mij op het gehele of delen van het traject.
Allereerst wil ik mijn promotor, Wim Gerritsen, noemen. Dat ik onder de leiding van een zo beproefde gids mijn avontuur heb mogen volbrengen, beschouw ik als een grote eer. Aanvankelijk heeft hij veel geduld gehad en me de ruimte gegeven lange pauzes in te lassen, maar als ik weer op adem was gekomen, stond hij altijd klaar voor het volgende stukje. Toen duidelijk werd dat de tijd voor een toppoging beperkt was en het moment daartoe gunstig leek, heeft hij echter het touw stevig ter hand genomen, mij in het rechte spoor gehouden en me gestimuleerd de route uit te klimmen en daarvan helder verslag te doen. Ik heb onderweg veel van hem geleerd.
Daarnaast kon ik rekenen op de aanmoedigingen en de uitgestoken hand van de professores emeriti Dr. H. Tervooren en Dr. A.H. Touber, toen ik de mij grotendeels onbekende zone van de Middelhoogduitse lyriek - en dan met name die van de Sangspruch - wilde doorkruisen. Dankzij hen is het me nog duidelijker geworden hoe vaak de Middelhoogduitse en de Medioneerlandische lyriek - en hun onderzoekers - langs dezelfde route trekken. De hoogleraren Dr. J.P. Gumbert (emeritus) en Jos Biemans gidsten mij veilig door de codicologische en paleografische passages en deelden genereus van hun specialistische kennis; Evert van den Berg heeft mij in het ‘gemengd terrein’ van de dialectgeografie en de historische taalkunde voor menige uitglijer behoed. Bij mijn aarzelende en soms wankele interpretatiestappen hebben Karina van Dalen-Oskam, Ton Duinhoven, Annelies van Gijsen en Corry Hogetoorn mij met uitvoerige raad en daad terzijde gestaan. Voor bibliotheekvragen kon ik altijd bij Bertine Bouwman terecht. Veel dank ben ik ook Gisela Gerritsen-Geywitz en Thea Summerfield-de Vries verschuldigd: zij vertaalden mijn Nederlandse samenvatting in fraai Duits en klinkend Engels.
Tijdens het schrijven van het gedeelte over het al of niet gezongen zijn van deze gedichten bereikte mij het ontstellende bericht van het verongelukken van Kees Vellekoop. Hij had toegezegd deze paragraaf met mij te bekijken, maar die afspraak kon hij niet meer nakomen. In dankbare herinnering aan zijn warme belangstelling en aan alles wat ik vanaf het Antwerps Liedboek-project gedurende vele jaren van hem heb mogen leren, draag ik dat deel aan hem op.