minste voor zijt, de huur zal niet te hoog zijn; van familie wordt de laatste cent niet gevraagd...’
‘Het huis?’ fluistert Anna bleek. ‘Het huis? Tante zei ons dat het huis...’ Zij kan niet verder, zij heeft die harde oogen van Filomien gezien.
‘Het huis? Ik heb van geen enkel papier gehoord. Ik ben bij den notaris geweest, die wist van niets. Barbara zaliger heeft nooit een woord over het huis gerept. En daar is haar toch niemand naarder dan ik, haar zuster?’
‘Ja, dat is zoo,’ komt meester er tusschen. Hij knikt, maar hij moet op zijn tanden bijten. ‘Er is geen geschrift, en als ge geen geloof hecht aan wat wij zeggen... Neen, zwijg nu, Filomien. Wij kunnen niet liegen, tante Barbara's wil was anders, blijft anders. Maar... geschrift hebben we niet, dat is waar.’
Filomien laat den almanak niet los. ‘Kan ik moeilijk gelooven,’ zegt ze zoo en ze schijnt kalm, ‘maar Barbara zaliger was er het mensch niet naar om te beloven en niet te doen. En ik zeg, de notaris weet van niets. Kurieus... Maar ik heb het al gezegd, de huur zal niet te hoog zijn.’
Ze wacht op een antwoord dat niet komt. Ze kijkt van den almanak weg en ontmoet meesters oogen.
‘We schikken dat wel,’ zegt ze vergoelijkend. En dan worden haar oogen klein, de mond is scherp en hard. ‘En wat in huis is, we kunnen dat laten schatten en ge kunt dat overnemen als ge wilt...’ Haar stem valt in een afgrond.
‘Filomien,’ fluistert meester schor.
‘Ja,’ knikt ze hard en ongenadig, - haar aangezicht is lang en spits geworden en met de kleine grijze oogen heeft het iets van een angstige muis, ‘dan is dat onder de voeten uit. Ik heb mijn kinderen, en wat hun toekomt, mag ik ze niet onttrekken...’
Anna zit daar ingehouden te schreien. Meester trommelt zenuwachtig op de tafel. ‘Filomien,’ begint hij, maar hij gaat niet verder. Hij staat recht en gaat tot aan de deur. Hij kijkt naar de avondlucht, dan keert hij zich om. Hij kijkt die vrouw lang aan, zij is onrustig onder dien blik, maar hij laat haar niet los.
‘Filomien,’ zegt hij rustig. ‘Barbara Willemen heeft ons gezegd: Na mijn dood is alles voor u, het huis en al wat er in is. Ik zweer u dat het de waarheid is!’