Dan verhaalde hij verder over zijn studies, over het kleurige leven te Antwerpen en over de reis die hij in het najaar met zijn oom gedaan had naar Utrecht, waar zij bij verschillende hooggeleerde professoren op bezoek geweest waren. Volgend jaar zou hij naar de hoogeschool gaan om examen af te leggen.
Van der Heyden merkte al dadelijk hoe hij angstvallig vermeed te gewagen over de scherpe godsdiensttwisten, die de Scheldestad verscheurden, En dat beviel hem, in zekeren zin, hoewel de kommer om den jongen zelf hem niet losliet.
Het werd late avond. Eindelijk moest hij gaan. Hij groette Rina en dankte om den gezelligen avond. Hij groette Marilleke, dat bloeiende kind, en weerloos was hij onder den zachten toover van haar oogen. En Peter, zijn vriend, groette hij.
Johan deed hem uitgeleide. In de gang, als hij zijn mantel omgeworpen had, draalde hij een oogenblik. Plots bleef hij vóór van der Heyden staan en keek hem aan:
‘Wees niet boos op me, omdat ik zoo laat kwam. Ik weet dat het anders moest. Maar... dit huis werd me door vader verboden!’ zei hij zacht.
Johan zag hoe het hem moeilijk viel dit te zeggen. Hij glimlachte: ‘Wij kunnen zooveel begrijpen...’ Dan schertste hij: ‘Zoodat ge tegen den wil van uw vader in...?’
De jonge Sanegrain boog het hoofd. ‘Het heeft me veel gekost’, zei hij bitter. ‘Maar gij zijt mijn geestelijke vader en...’ Hij zweeg en keek van der Heyden verward aan.
‘Ja, ja’, knikte van der Heyden peinzend. Dan werd zijn gelaat streng. ‘En toch moet ge aan uw vader gehoorzamen’, zei hij beslist, ‘niettegenstaande alles’.
‘Ja, dat begrijp ik’, antwoordde de jonge man bleek.
‘Niet alleen begrijpen, maar ook doen!’
‘Ja... ook doen’, zei de jonge Sanegrain dof.
Johan opende de deur. Het regende niet meer; hoog dreven donkere wolken in jagende vlucht, er zaten sterren en een strakke maan aan den hemel.