[Fragmenten van ... Wille geschreven heeft]
Fragmenten uit de brieven die Mary Dorna in de zomer van 1932, toen ze op De Cannenburg verbleef, aan Bruno Wille geschreven heeft.
‘Ik heb een klein hagedisje in mijn handen gehouden - het deed of het er niet was, wat voor zijn kleine doen heel verstandig was. Het was met een Arabisch patroontje betekend. Misschien door Allah gemaakt. Het had heel glinsterende ronde oogjes en het keek strak voor zich uit - naar de kant dan, het trilde met zijn huidje. Nu, het mocht weer weg, in de hei, waar plekken met grint en zand liggen en vogels helle roepen over laten juichen en waar de dennen eigenlijk gewoon groeien - ik bedoel niet als altijd voor het gebruik gerede kerstbomen, maar als noestige, eigengereide fabelwezens, die zo maar hun twijgen overal heen laten steken; hoewel de kerstbomen ook mooi en lief zijn -.’
‘- er is een plaatsje, dat stil bleef op de Veluwe liggen sinds de middeleeuwen. Er is 's middags dat, wat je “Mittagspuck” kunt noemen, uit de middeleeuwen is nog een oude boer voor zijn laag breed huis blijven zitten, en brede, van onderen begroeide bomen neigen de kruinen naar elkaar toe, maar ze fluisteren niet met elkaar zoals in de romans - ze zijn stroef en monumentaal en wachten op verdere eeuwen. Daar achter is de grote hei. Het bloeit al in kleine dauwpaarltjes, die later echt paars en zacht en vol zullen worden. Maar eerst was het donker en koel en de zon, die kwam bleek. Op de grote hei was ze ineens warm en lief geworden en alles straalde - ook de weg terug, waar de karrensporen slingerend naar boven liepen.’
‘... aldoor passeert men de zwaan weer en het riet en de stil overhangende bladeren koepels van de hoge bomen - en zelfs de reuk van dode karpers past op de een of andere manier bij het oude park. En ook de linden zijn hier begonnen en de kamperfoelie... Kraai - een klein zwart kwajongetje, dat energiek z'n pootje op iets zet, dat hij graag heeft en er dan met zijn snavel stevig in pikt...’
‘... het was een smoorhete dag en je kunt je niet denken, hoe verrukkelijk koel en rustig het in die Zondagsche kamer was - een kamer, die glom van helderheid, tevredenheid en Zondagsrust. Er werden oude medailles uit een nog oudere kast gehaald - van de Slag bij Waterloo, geloof ik. Voor het huis stond duizendschoon, één van mijn ouderwetse lievelingsbloemen...’
‘... maar niettemin groeien de kleine bloemetjes door stoepen en vensters heen en een oeroude, half dode kastanje bloeit aan zijn nog levende kant alsof hij al het bloeien wil inhalen, dat zijn dode deel nu inboeten moet...’
‘... er is water, dat als veredelde dauwdruppels smaakt en er is ook water, dat een beetje inkt-ideeën opwekt...’