Mary Dorna 1891-1971
(1977)–Toke van Helmond, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
Prins Hendrikkade 175Henk wilde niet op het Borssenburgplein blijven wonen. Mary had er de laatste drie jaar toch wel met plezier gewoond, ze was aan het huis gewend geraakt en dan hechtte ze zich er aan. Maar de buurt had nooit haar hart gehad. Juist om de grachten en de havenbuurten had Mary altijd zo veel van Amsterdam gehouden, deze buurt was haar te nieuw.
‘(...) “men” heeft genoeg van de bordpapieren étage in het moderne blok met uitzicht op de nieuw-zakelijke achterkant van een school en een zoemend transformatorhuisje. Deze moderne, nuchtere plattedaken-rechtheid doet verlangen naar speels gebogen gevels, die zich in donkere grachten weerkaatsen - gevels van huizen met elken balken boven grillig gevormde kamers en... een geschiedenis.’ (Het grachtje, 1938)
‘En dan het leven, dat eerst in de havenbuurt klopt en schreeuwt en sjouwt en trilt, ijzeren kettingen op de straatstenen, kisten die bijna op je tenen terechtkomen, bezwete mannen, die je toebrullen op te hoepelen! Eigenlijk ben je overtollig, dat voel je heel duidelijk - zowel in de moderne buurt met de jonge kastanjes, als in de havenbuurt met zijn oude huizen en masten. Maar je bent niet zo heel erg treurig meer. Er zijn geen nieuwe modes en geen gekleurde opanken, die zo en vogue gekomen zijn, in deze buurt. Men etaleert hier alleen scheepsartikelen en vetlaarzen. De grijze stofdoekachtige lucht, die boven het transformatorhuisje was, wordt hier tot een loodgrijs dramatisch gebeuren.’ (Een dag begint, 1933)
Omdat Henk deze liefde van Mary voor de havenbuurten kende, huurde hij in 1933 het huis aan de Prins Hendrikkade 175. Al haar wensen wilde hij in vervulling doen gaan. En toch, toen ze er eenmaal een huis hadden verlangde Mary weer naar andere buurten om te wonen.’ - ‘Ik ben juist weer in de “verfluchte” periode van het huis!!’, zo schrijft ze in juli 1934 aan Bruno en Mies. In Nostalgie in de havenbuurt heeft Mary deze terugkerende onrust beschreven. | |||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
‘Elk voorjaar wil ik weg - dit is nu het vierde dat de paniekachtige afkeer zich van me meester maakt. Weg wil ik uit dit huis, deze buurt, - alles in de steek laten. Deze grijze knorrige havenbuurt, waar de sloppen achter liggen met de voddenbergplaatsen en die met de stank van rotte sinaasappelen en rotte vis, met alles wat voos en aangevreten en niet meer bruikbaar is - maar ergens schijnt alles toch nog gebruikt te worden, anders zouden ze het immers niet bewaren. Elk voorjaar komt dit vreselijk soort van spleen nu terug - (...)’ (1938)
Henk heeft niet beseft dat sommige verlangens onvervulbaar zijn. In 1935 huurde hij voor Mary een benedenhuis aan de Keizersgracht, bij een bevriend kunsthandelaar. Maar de hele onderneming liep op een mislukking uit. Mary kon het helemaal niet met de bewoners vinden, die haar te veel op de vingers keken. Na vier dagen liep ze het huis uit en vluchtte terug naar de Prins Hendrikkade, waar ze toen weer helemaal gelukkig was, voor zo lang als het duurde.
‘En weer gingen we in lange optocht het huis door, naar boven, over de zolder met de vreemde vlekken. Dan stonden we werkelijk bij de blauwe irissen en de oneindigheid van de blauwe lucht boven ons - de hemel leek hier dichterbij - en zo ver je kijken kon wolken en water en bruggen en boten, in de verte de grote oceaanschepen, dichterbij snelle motorboten en trage zolderschuiten, die nog op oeroude manier door bomen werden voortbewogen; de roep der wiekende, witte meeuwen tegen de blauwe lucht en het zachte verliefde kirren der grijsblauwe duiven boven in de toppen der kade-bomen vermengden zich met het ritmisch stampen der motoren en de signalen der stoomfluiten. De zomer kwam met een heerlijke hooilucht van de overkant van het water en op de smalle langgestrekte daktuin vlak bij de hemel stonden de rozen in volle bloei en lavendel en kruizemunt en dagenlang de zon... Ik had een kleine particuliere zomer en zon en hemelkoepel en vergat snel Tahiti en het nachtmerrieachtige deftige woonavontuur met de gewezen rijken benevens hun noodlottig contract.’ (Nostalgie in de havenbuurt, 1938)
Dat ‘noodlottig contract’ hield in dat Henk 600 gulden huur die hij vooruit had moeten betalen, kwijt was. Henk heeft steeds veel geld nodig gehad voor alles wat hij Mary gaf. Daartoe had hij altijd al aanslagen op het familie-kapitaal gedaan, dat na de dood van zijn vader door zijn moeder beheerd werd. Toen zij in 1930 stierf, kon hij zijn eigen erfdeel aanspreken en dat heeft hij dan ook gedaan. In september 1934 overleed Mary's vader. Zijn dochter kennende had Stoppelman een lijfrente voor haar geregeld, waarbij ze van een klein jaargeld verzekerd was. Maar Henk heeft net zo lang gemanoeuvreerd, en hij was ten slotte jurist, tot Mary de beschikking kreeg over haar hele erfdeel ineens. In | |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
maart 1935 maakten Henk en Mary een reis naar Parijs, Praag en Wenen. In deze tijd ging het Bruno weer wat minder goed. In 1934 was Berlage overleden en in 1935 was de bouw van het Gemeentemuseum voltooid. Zo kwam Bruno opnieuw zonder werk. Omdat ze verder niet aan Den Haag gebonden waren, kwamen Mies en Bruno in 1935 ook weer in Amsterdam wonen. Een neef van Bruno die architect in Berlijn was, schreef hem toch vooral naar Berlijn te komen. Hij was bezig met een project waar Bruno aan mee zou kunnen werken. En met Hitler zou het allemaal wel loslopen. Henk en Mary waren in 1937 in Berlijn geweest en Bruno vroeg hen om advies. Zij hadden een leuke tijd gehad en van politieke spanningen niets gemerkt. Ze dachten ook dat hij het wei kon proberen. Als Bruno inderdaad naar Duitsland zou willen gaan, dan werd het tijd voor hem en Mary om hun scheiding te regelen. Ze waren nog steeds wettig gehuwd. Op 18 augustus 1938 werd de scheiding uitgesproken, op grond van ‘overspel door de man’. Maar officiële gebeurtenissen hadden nooit hun leven gemarkeerd. Haar echte scheiding van Bruno was Mary's vertrek naar De Cannenburg geweest. Getrouwd met Bruno was ze in februari 1913, die eerste avond op kamertje in de Mittelstrasse. Een jaar na haar officiële huwelijk met hem, schreef ze in haar dagboek:
‘19 September 1920 Mein lieber Mann; Das ist nun wieder ein Jahr her; diese merkwürdige Tag, dass wir mit zwei fremde Menschen nach ein Gebaüde fuhren, um ‘getraut’ zu werden - Diese Menschen mussten Zeugen sein, dass wir es wohl wirklich waren, die hier in diese fremde, komische Stadt, als ‘Verheiratet’ wurden eingeschrieben, und dass wir uns treu mussten bleiben, immerdar, und einander folgen, wenn es nötig möchte sein, überal hin! Unseres Trauen aber war in jenes kleine, dürftige Zimmer, das, erhellt von der Petroleumlampe, in ein zartes Licht uns umfing. Unseres Trauen war an jene Winterabend, als ich nackt vor dir stand, und deine Hände mich zart berührten, und, deine Augen fragend forschten. Unseres Trauen war der lange, lange Kuss, die wir uns gaben - Wie weit von Menschen und Welt wir waren!’
Bruno's vooruitzichten om in Nederland nog eens aan de slag te komen waren minimaal. Daarom besloot hij naar Duitsland te reizen en er in elk geval eens poolshoogte te nemen. Toen in maart 1939 Hitler Tsjechoslowakije annexeerde, telegrafeerde Henk hem onmiddellijk terug te komen. Maar het was te laat, de grenzen gingen dicht en Bruno kon niet meer terug. Zo verdween Bruno Wille uit Mary's leven. Niet dat ze alle contact verloren, ze zijn elkaar altijd blijven schrijven. Maar | |||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||
met Bruno's vertrek naar Duitsland werd een lange periode in Mary Dorna's leven afgesloten. Kort na zijn aankomst in Berlijn ontving Bruno deze brief van haar. ‘Mijn lieve Brüp. Eindelijk ben ik eens een oogenblik voor mezelf - ik dacht voortdurend aan je - wilde echter geen leege woorden of frasen schrijven die men nu eenmaal te schrijven behoort. Ik wilde je alleen zeggen Brüp dat ik je gelukkig wil hebben; het is misschien veel geeischt - maar jouw innerlijke vrede en geluk hebben me altijd meer belang ingeboezemd, dan de meest andere dingen - . Want voor mij ben je niet veranderd; voor mij ben je Brüp uit Düsseldorf; Brüp van mijn jeugd - mijn dwaasheid - we waren heerlijk jong samen, Brüp - jong, dwaas en verliefd - zegt dat niet veel - bijna alles | |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
Brief van Mary Dorna aan Bruno Wille, 1939.
| |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
Mevrouw M. Tenkink-DornaOp 20 juli 1939 trouwde Mary zevenenveertig jaar oud met Henk Tenkink die toen eenenveertig jaar was. Hoewel ze in alle stilte zouden trouwen, kon Henk het toch weer niet laten. Op het allerlaatste moment organiseerde hij nog een feest. Hij nodigde een hoop mensen uit en o.a. Victor van Vriesland heeft toen het woord gevoerd. Hij is degene geweest die Mary Dorna ontdekt heeft. Na het verschijnen van Wanordelijkheden rondom een lastig kind schreef hij een lovende kritiek in de N.R.C. Mary was wel blijven schrijven sinds ze Henk kende, maar vanaf maart 1929 was ze niet meer tot een geregelde produktie gekomen. Sinds die tijd schreef ze alleen als haar iets inviel. In 1938 verscheen een tweede bundeling van haar verhalen onder de titel Onmaatschappelijke voorkeur. | |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
De politieke spanningen werden intussen steeds dreigender. Er is echter een brief van Mary aan Bruno, voor zijn verjaardag in april 1939, die nog alle rust ademt. Het is de laatste vooroorlogse brief die Mary geschreven heeft, de laatste brief uit een periode die spoedig zou worden afgesloten. Na de oorlog zou de wereld er heel anders uit zien, bovendien zou de oorlog een diepe cesuur in Mary's leven betekenen. Behalve een enkele brief zou ze na de oorlog niet meer schrijven, ze is nooit meer helemaal de ‘oude Mary’ geworden.
‘Ons oude huis aan de kade kraakt van volgestoptheid en ouderdom. Het is alles wel een beetje slordig en zoo, maar misschien zullen jullie het toch graag terugzien. Vorige week was een zalige dag - helemaal zomer - en toen hebben we onze aloude wandeling naar Het Kalfje gemaakt. Alles is nu nog zo heel vroeg - maar de knoppen botten uit en hier en daar stond een toef gele narcissen in een dier ouderwetse van ouds bekende tuinen. God, wat was de lucht teer en kruidig en goed, en zo blauw als bij Vincent. Ik had een aardig pakje aan, wat een mens altijd goed doet! En Henk keek naar alles of hij het voor de allereerste keer zag - mij, de blauwe lucht, de madeliefjes en mijn nieuwe pakje. Dit laatste was in zekere zin ook het geval - ik droeg het voor het eerst. We vergaten alle beroerde dingen, die ons boven het hoofd hangen (of die misschien als een Godswonder toch nog uit de weg gaan) en we waren weer even verbaasd over de heerlijke bloemen van het stalletje voor het kerkhof, die eigenlijk niemand krijgen zal! En eindelijk na het mooie landhuis, dat weer tot een soort café is gemaakt en waar slechts één juffrouw tussen ontelbare stoelen koffie zat te drinken, kwamen we naar het toch wel overgezellige Kalfje met nette, opgewekte gezelschapjes met veel kindertjes, die aldoor naar de dooltuin holden. Ik dronk mijn glas bier zowat in 2 aanzetten op, zo'n dorst had ik en dan gingen langzaam alle gasten - alle gasten van de Ranja, de thee met rijke theemutsen en de kogelflesjes - netjes naar hun 6 uur eten van alle dag. Hoe komt het toch, dat nu letterlijk niemand er aan dacht, deze mooie dag wat langer vast te houden en te blijven dineren? Ze hadden mooie auto's genoeg - de meesten. Hoewel wij er lang niet schitterend voorstaan, financieel, laten we ons zulk een dag toch niet nemen - en eigenlijk zijn de automensen veel armer dan wij! De terugweg was verrukkelijk - nog heel warm voor de tijd van het jaar en natuurlijk wilde Henk takken gaan afplukken. Hoewel ik er anders niets tegen heb, zo'n herinnering aan iets moois was ik er ditmaal direct op tegen, omdat de in pretjes onvermoeibare Hendrik nog naar de bioscoop wilde en daar wou ik niet met reuzige takken iedereen in de weg zitten!’
In de eerste dagen van mei 1940 werden Mary en Henk gearresteerd | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
Mary Dorna
| |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
en naar het politiebureau op het Jonas Daniël Meijer Plein gebracht op beschuldiging van landverraad. Ze zouden vanuit hun huis lichtsignalen aan de Duitsers hebben gegeven. Dat Mary zelf joodse was, legde geen gewicht in de schaal. Uiteindelijk bleek alles op een misverstand te berusten. Henk en Mary hadden hun huis nog niet verduisterd, en telkens als de keukendeur open ging werd één venster verlicht. Aan de overkant lag de marinierskazerne en daar was dit als een lichtsignaal aan de vijand opgevat. In haar verhaal Mei 1940 heeft Mary deze wrange gebeurtenis vastgelegd. Na de hele nacht in hechtenis te zijn gehouden, werden ze vrij gelaten.
‘Met mijn naar de politiekamer stinkende kleren nog aan ging ik naar bed en sliep zoals ik zelden heb geslapen. Het was de laatste nacht dat ik zo rustig sliep in vele, vele jaren.’ (1968)
Een paar dagen later brak de oorlog uit. Het eerste bericht dat Bruno en Mies van Mary kregen was een briefkaartje met Kerstmis in 1940.
‘Lieve Bruno en Maria. Het is donkere nacht en de storm beukt tegen huis, warmte en geborgenheid. Maar op Kerstmis hoop ik dat er licht zal zijn voor jullie, lieve menschen, en een zacht klein feest met kaarsenschijn en herinnering. In het boekje dat ik jullie stuurde, zullen nog enkele dezer herinneringen (ingevoegd: terug) vinden. Veel lieve en hartelijke groeten van jullie Mary.’ (Henk schrijft rondom:) ‘S morgens staan wij op in de verduisterde cellen van onze kamers. Meer dan ooit hebben wij licht nodig, de beste wenschen van jullie Henk. IJs is het IJ. Is het bij jullie ook koud?’
Het boekje waar Mary op doelde was haar derde bundel Vingeroefeningen. Deze was in 1940 bij de uitgeverij Bigot en Van Rossum verschenen. In 1941 kwam daar ook nog Mijn oom Ricardo uit, als deel III van de reeks De Peperbus. Al deze verhalen dateerden van voor de oorlog, op 20 juni 1940 verscheen er nog een kort cursiefje van haar in De Groene Amsterdammer. Daarna heeft ze in de oorlog niet meer geschreven. De gebeurtenissen maakten diepe indruk op haar. Toch blijkt uit de brieven die Mary in de eerste oorlogsjaren schreef, dat ze hun leefwijze in het begin niet ingrijpend hebben hoeven te wijzigen. Ze gingen nog steeds veel uit, naar het theater, uit eten of ergens iets drinken. Begin 1943 werd de situatie echter ineens ernstig. Mary en haar zuster Bep moesten zich melden bij de Gestapo. Beiden waren ze gemengd gehuwd en daardoor de eerste jaren beschermd. Henk schreef een dringende brief naar Bruno met het verzoek een verklaring op te stellen, dat hij Mary als Argentijnse had leren kennen. Bruno zond per omgaande deze verklaring. | |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||
‘Ich lernte meine erste Frau, Marry Jeannette Stoppelman, von der ich am 18. August 1938 gesetzlich geschieden bin, im Anfang des Jahres 1913 kennen und zwar als Maria Juana Dorna. Meine damalige Verlobte erklärte mir, dasssie argentinischer Nationalität sei, jedoch in Amsterdam bei Pflegeeltern namens Stoppelman aufgezogen wurde. Später ergänzte sie zögernd diese Mitteilungen dahin, dass sie ein uneheliches Kind ihrer Pflegemutter, Frau S. Stoppelman, diese also ihre leibliche Mutter sei, ihr Vater jedoch ein Argentinier namens Dorna aus Buenos Aires wäre. Dieser Sachverhalt wird bestätigt durch den damaligen Briefwechsel mit meiner damaligen Verlobten, der unter ihrem Namen Maria Juana Dorna geführt wurde, sowie durch vielerlei gegenseitige Widmungen in Büchern u.s.w. Auch befindet sich in meinem Besitz ein sehr gelungenes Selbstbildnis als Mädchen, das Maria Juana Dorna signiert ist. Persönlich sind mir das völlig romanische Äussere, sowie die typisch romanischen Eigenarten des Wesens und der künstlerischen Begabung von Frau Dorna stets Beweis ihrer Erklärungen gewesen.’
Mary en Bep moesten voor de hoogste Duitse instanties in Den Haag verschijnen. Daar werd officieel vastgesteld dat ze Argentijns waren met zelfs Indiaans bloed in de aderen, dus toch Indogermaans! Zo heeft Mary's fantasie uiteindelijk haar en haar zuster Bep het leven gered. Het portret waar Bruno in zijn verklaring op doelde was een zelfportret in olieverf dat Mary gemaakt heeft, in de beginperiode met Bruno. Ook Mary's moeder is door ingrijpen van Henk op het nippertje uit Duitse handen gered. Ze zou al op transport gesteld worden naar Duitsland toen hij haar uit de Hollandse Schouwburg wist te halen. Mary heeft daar later het verhaal Schouwburg over geschreven. Daarin vertelt ze hoe ze in haar jeugd haar moeder benijdde als ze door vrienden werd opgehaald om mee naar de schouwburg te gaan, en ze vervolgt: ‘Ook ditmaal werd ze meegenomen naar de Hollandse Schouwburg, niet om te dansen en de kammetjes uit haar haren te verliezen, want men danst niet in het voorportaal van de hel.’ (1961). Zelf werd Henk tot twee maal toe door de Duitsers gearresteerd. De reden daarvoor is niet bekend. Misschien dat hij, op verzoek van de eigenaars, later in de oorlog directeur van de joodse kunsthandel Katz geworden was. Misschien ook dat zijn inspanningen om joden uit de gevangenissen te houden of te halen, de Duitsers zijn gaan irriteren. Hiervoor maakte Henk gebruik van zijn titel van meester in de rechten, en hij imponeerde door het natuurlijke gezag dat hij aan de daglegde. Bovendien had hij een neef, die ook meester in de rechten was, en die een hoge positie in Den Haag bekleedde. Deze bezocht Henk regelmatig met het verzoek zijn invloed aan te wenden. Zo heeft Henk veel mensen kunnen helpen. | |||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
Mary Dorna met haar zuster Betsy Boonstra-Stoppelman.
| |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
Voor Mary werden al deze spanningen te veel. In de winter van 1944 kreeg ze een ernstige zenuwinzinking die gepaard ging met verlammingsverschijnselen en bewustzijnsverlies. Het is mogelijk dat een voortdurend teveel aan slaapmiddelen hier mede de oorzaak van was. Na een korte opleving was ze er in de zomer van 1945, na de bevrijding, zo ernstig aan toe dat ze moest worden opgenomen in Paviljoen III van het Wilhelminagasthuis. In Paviljoen III heeft ze twee verhalen opgeschreven, met potlood in een schrift. Een paar zinsneden daaruit zijn eens door Carmiggelt aangehaald, nadat hij dit schrift had ingezien. In zijn bundel Brood voor vogeltjes (Amsterdam, 1974 pp. 76-79) kan men ze terugvinden. Ook in haar brieven van vlak na de oorlog schreef Mary over deze periode. De oorlog betekende een ernstige breuk in het leven van Mary Dorna. Haar leven na de oorlog is een langzame neergang geweest, zoals haar leven na de mislukking van haar eerste huwelijk steeds in stijgende lijn was gegaan, en zijn hoogtepunt vond in de laatste jaren vóór de oorlog. Na de publikatie van Wanordelijkheden rondom een lastig kind in 1933, waren achter elkaar haar bundels Onmaatschappelijke voorkeur in 1938 en Vingeroefeningen in 1940 verschenen. Een climax in haar leven als schrijfster. Maar ook in haar persoonlijk leven betekenden deze jaren een hoogtepunt. Met Bruno was ze tot een vergelijk gekomen, en hij bleef op de achtergrond als haar trouwe vriend. Henk aanbad haar en hij nam haar overal mee naar toe. Samen flaneerden ze door de stad, door iedereen nagekeken om hun extravagante verschijning. Mary had zich altijd opvallend opgemaakt en gekleed. Op een avond ging ze met Henk naar het Rembrandtplein-theater, naar een voorstelling van Willy Derby. Toen ze, als gewoonlijk, rijkelijk te laat binnenkwamen, riep Willy Derby luid door de zaal: ‘Daar komt de Prins van Wales met z'n gemalin’. Ze gingen veel naar verschillende café's, hielden ervan om in de Poort van Cleve te zitten en zich te verbazen over al die mensen die zich naar hun aardse beslommeringen spoedden. Toen brak de oorlog uit en maakte aan dit leven een einde. Dat ging niet abrupt, zoals uit Mary's brieven blijkt. De eerste jaren gingen ze nog gewoon veel uit. Maar in Mary zelf is er iets gebeurd, in 1941 schreef ze het al in een brief: ‘Het automatiekje in mij is wat defect - er is iets in mij “gelähmt”’. Toch is Mary zelf, op de vernederende gang naar Den Haag in '43 na, wonderwel buiten schot gebleven. Ze heeft niet onder hoeven duiken, financieel hadden ze geen zorgen in de oorlog. Ze hebben in de latere oorlogsjaren honger en kou geleden door de schaarste, maar dat trof iedereen. ‘Aan den lijve’ heeft Mary van de oorlog geen nadelen ondervonden. Wel heeft ze om haar omgeving veel in angst en spanning gezeten. Om Henk, die zich voortdurend in gevaarlijke situaties begaf en die twee- | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
maal werd gearresteerd. Om haar moeder die op het nippertje door Henk kon worden gered, en die de rest van de oorlog moest onderduiken. Het huis aan de Prins Hendrikkade stond met de rug tegen de jodenbuurt aan. Langzaam werd deze hele buurt, waar Mary erg van hield, weggevaagd. Eigenlijk had Mary er altijd een hekel aan gehad dat ze joodse was, en ze was erg trots op het Gronings bloed in haar aderen. Haar vader was een rasechte Groninger, blond met blauwe ogen. Hij stamde uit een geslacht dat alleen om commerciële redenen, namelijk de positie als textielhandelaren ten opzichte van hun joodse concurrenten te verstevigen, joods was geworden. Ze namen het joodse geloof aan, gaven hun kinderen joodse namen en huwden met joden. Praktizerend was Mary's vader nooit geweest. En toen hij zich met zijn zaak op één plaats gevestigd had, had hij zijn joodse status kennelijk niet meer zo nodig. Hij liet zich overal registreren als ‘Aron Stoppelman, zich noemende Arnold’. Mary's moeder was wel echt joods en heette Sara Vos, maar zij wilde door iedereen Sonja genoemd worden. Bij Mary Dorna ging het zo ver dat ze wilde proberen om haar - zeer joodse - neus te laten veranderen. In 1937 is ze daarvoor met Henk naar Berlijn gereisd. In Nederland waren dergelijke ingrepen, met louter esthetische oogmerken, nog onmogelijk. Maar in Berlijn zaten artsen die al wel schoonheidsfouten in het menselijk uiterlijk herstelden. Mary's neus was echter geen schoonheidsfout, geen ontsiering van haar uiterlijk, en ze vond dan ook in Berlijn geen enkele arts bereid om er iets aan te doen. Toch zat er noch bij Mary's ouders noch bij Mary zelf, een raciale gedachte achter dit niet joods willen zijn. Mary kende geen vooroordelen op het gebied van ras, stand of geloof. Ze vond haar neus gewoon lelijk, en ijdel was ze wel! Toen de oorlog uitbrak, met alle misdaden tegen het joodse ras trok ze het zich dubbel aan, als mens maar zeker ook als joodse.
Na de oorlog werd Mary's leven een aaneenrijging van diepe inzinkin- | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
gen afgewisseld door korte oplevingen. Ze werd veel ziek. Ze kon haar slapeloosheid steeds moeilijker verdragen en sprong daarom roekeloos met slaapmiddelen om, vaak gecombineerd met alcohol. Ze viel dan in een bijna bewusteloze slaap. Later wilde ze toch per se opstaan, nog slaapdronken. Omdat ze bovendien slecht zag, struikelde ze dan over de kleinste hindernis. Dat veroorzaakte een eindeloze reeks arm- en schouderbreuken. Ook het grote aantal longontstekingen vond zijn oorsprong in het overmatig gebruik van slaapmiddelen. Daardoor in comateuze toestand gebracht, verslikte ze zich, waardoor er vocht in haar longen kwam en dat heeft een ‘suppressie pneumonia’ tot gevolg. Zo heeft ze veertien longontstekingen doorgemaakt. Het is niet zo dat Mary een zwakke gezondheid had, integendeel zelfs. Haar fysieke kwalen vonden steeds hun oorzaak in haar geestesgesteldheid. En die werd weer in hoge mate beïnvloed door haar slapeloosheid en haar steeds verslechterend gezichtsvermogen. Tegen Bruno heeft ze gezegd dat haar slapeloosheid was begonnen in de jaren van haar huwelijk met Bowers, dat ze er sindsdien aan had geleden. Bruno had er altijd op gelet dat Mary niet meer dan de voorgeschreven dosis slaapmiddelen kreeg, hoe moeilijk dat ook was. Maar Henk kon haar onmogelijk iets weigeren en ging door de knieën als ze hem om meer vroeg. En zo begon voor Mary de lange lijdensweg van verslaving en ontwenning. | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
Later nam juffrouw Walz, Mary's huishoudster, de zorg voor de slaapmiddelen over. Het werd een lange strijd zonder de geringste kans op overwinning. Mary was heel slim in het verkrijgen van slaaptabletten. Op elke nieuwe bezoeker probeerde ze haar trucs uit en elke nieuwe bezoeker ging wel een paar keer door de knieën alvorens de ernst van de situatie in te zien. Wat ze aan tabletten meebrachten werd snel onder het tafelkleed gestopt zodat juffrouw Walz het niet zag. Zo spaarde ze steeds een nieuwe overdosis bij elkaar. Slechts een enkele maal heeft ze in haar verhalen over haar slapeloosheid geschreven.
‘Eerst heeft men uren met gesloten ogen gelegen - een soort van zelfbedrog, net echt slapen. Dan kijkt men met geopende ogen in het donker - als een blinde. Elke nacht is men eerst een tijdlang schijndood en dan blind - wanneer de rosé tabletjes niet helpen willen.’ (Verknoeide dag, 1938)
In het interview met Schippers en De By legde ze ook dit verband tussen 's nachts in het donker wakker liggen en blindheid.
Mary Dorna's oogkwaal was ‘staar’, wat zelden op zo jonge leeftijd begint als bij haar. Daarbij trad op, ‘degeneratie van de gele oogvlek'. Ze is er in 1961 aan geopereerd, maar het was in feite een niet te stuiten proces. Al deze factoren hebben negatief op elkaar ingewerkt: de slapeloosheid en het gebruik van slaapmiddelen, de voortschrijdende verslechtering van haar ogen en de angst om blind te worden, de spanningen om de gebeurtenissen in de oorlog. Toch kun je niet zeggen dat Mary Dorna zonder de oorlog een andere ontwikkeling zou hebben doorgemaakt. De exaltatie en zelfs hysterie van de latere jaren moeten in haar karakter opgesloten hebben gelegen. Ook de verhouding tussen Mary en Henk was door de oorlog veranderd. Voor de oorlog had Mary in zekere zin hun verhouding gedomineerd. Toen ze elkaar ontmoetten was Mary in de bloei van haar jaren. Ze was twee maal getrouwd, had veel gereisd, tekende en schreef. Henk was dertig en studeerde, hij had nog niets meegemaakt of gepresteerd. Vandaar zijn aanbidding voor Mary. Onder haar invloed maakte hij zijn studie toch nog af. | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
Een baan aan de balie ambieerde hij echter niet en hij stortte zich in de kunsthandel. Daarbij liet hij zich leiden door Mary's feilloos gevoel voor kwaliteit, hij kocht nooit zonder haar om advies te vragen. En zo bouwden ze langzaam een waardevolle collectie op. In de oorlog kwam de kunsthandel stil te liggen, hoewel Henk toch nog enige bijzondere stukken wist bij te kopen. Misschien doordat hij voor de kunsthandel Katz het directeurschap waarnam. Daarnaast nam hij een heel andere taak op zich, door te proberen zoveel mogelijk joden uit Duitse handen te redden. Dat maakte hem ineens belangrijk, terwijl voor Mary's werk alle grond was weggevallen. Ze had altijd geschreven over de kleine voorvallen uit haar eigen leven, haar eigen verdriet en geluk. Tegen de achtergrond van het immense leed dat de oorlog bracht, vielen haar eigen belevenissen in het niet. Mary Dorna was te gevoelig om dit verschil in proportie niet pijnlijk te beseffen, ze kon eenvoudig geen pen meer op papier krijgen. Terwijl Henk enorme activiteiten ontwikkelde, werd Mary vaak ziek, ze voelde zich nutteloos en Henk tot last. Na de oorlog moest Henk steeds weer kunstvoorwerpen verkopen om haar doktersrekeningen te kunnen betalen. Hoewel ze zich nooit om geld bekommerd had, drukte dit haar toch. Bovendien begon Henk haar nogal eens te ontlopen. Hij maakte nieuwe vrienden, vaak veel jonger dan hij zelf was. Hij begon zich voor non-figuratieve kunst te interesseren, waar Mary niets aan vond. Ze begon ook op dat punt het contact met hem te verliezen. Veel van deze jonge kunsteraars maakten gebruik van Henk Tenkink, zonder dat hij het besefte. ‘Jong’ werd een toverwoord voor hem. Maar Mary bezat een te grote mensenkennis om niet te zien wat er gebeurde. Anderzijds was het ook niet gemakkelijk om naast haar te leven. Vaak was Mary lastig en humeurig. Maar in de perioden dat ze fysiek goed was, nam Henk haar toch altijd weer mee. Ze maakten verschillende reizen, bezochten tentoonstellingen, dronken een borrel op De Kring. Zo lang zij nog maar iets kon zien, nam hij Mary mee naar de bioscoop. Dat het haar vaak te veel werd, wilde hij in zijn enthousiasme dan niet zien. In 1961 werd Mary helemaal blind, en kon zelf niet meer schrijven. Een enkele maal kreeg ze Henk zover dat hij een brief naar Berlijn schreef, soms liet ze door juffrouw Walz nog van zich horen. In deze jaren raakte Mary steeds meer geïsoleerd, Henk kon haar niet meer meenemen en liet haar vaak alleen. Avonden lang zat ze te wachten op zijn thuiskomst en zijn verhalen, het enige contact met de buitenwereld dat ze nog had. Dikwijls kwam hij pas heel laat dronken thuis als Mary al naar bed was. Henk werkte sinds 1954 bij kunsthandel De Boer, en ook op zijn reizen hiervoor kon hij Mary niet meer meenemen. Eigenlijk kon hij zelf dat werk niet meer aan, geestelijk was ook hij vaak in de war. Hij had buien waarin hij ‘manisch depressief’ was, zoals hij het zelf noemde. Hij ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
Een kaart met het handschrift van Mary Dorna kort voor dat ze blind werd.
| |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
viel in dagenlang stilzwijgen, kon uren in meditatie voor een Japans kamerscherm zitten. Het dreef Mary tot wanhoop. Tot ineens hij weer opleefde en zich in het leven stortte, dan was hij vrolijk en praatte weer, genoot van alles. In de herfst van 1966 raakte Mary opnieuw verlamd, ze moest in een revalidatie-centrum worden opgenomen om weer te leren lopen. Behalve de zorg voor het huishouden kreeg juffrouw Walz er steeds meer verplegende taken bij. Aan schoonmaken kwam ze niet meer toe en het huis vervuilde langzaam. Veel kunstwerken waren beschadigd, of waren blijven liggen waar ze gevallen waren. Omdat er niemand was om op te letten, werden er veel dingen meegenomen. Verder waren er de eeuwige kwesties over geld. Mary's ziektes kostten handen vol geld. Om dat te betalen was Henk gedwongen kunstvoorwerpen te verkopen, vaak tegen een veel te lage prijs. Soms kon hij juffrouw Walz geen huishoudgeld geven en die werd dan ook kwaad omdat ze zelfs geen inkopen kon doen voor het eten. Uiteindelijk zijn het geldzorgen geweest, die Henk op het idee brachten om Mary's verhalen weer eens uit te brengen. Hij kende veel mensen en contact met de uitgeverswereld was spoedig gelegd. In 1967 verscheen bij de uitgeverij Van Kampen Laten we vader eruitgooien. Een selectie verhalen uit haar vroegere bundels, had veel succes en Mary Dorna's werk kwam terug in de belangstelling. Het huis op de Prins Hendrikkade werd druk bezocht journalisten, die wilden interviewen. In oktober 1968 moest Henk opnieuw naar Parijs voor De Boer. Doodziek kwam hij terug in Amsterdam, met een zware longontstekking. Toen hij na een paar weken daarvan leek te herstellen, werd hij getroffen door een beroerte en overleed op 29 oktober. Uit Parijs stuurde hij Mary zijn laatste kaart. Ansichtkaart van 4 oktober 1968, uit Parijs. De laatste kaart van Henk aan Mary, een paar weken vóór zijn dood.
‘Donderdag Lieve Meekie Nu ben ik voor de 2de dag in Parijs en zit vanavond voor de 2de maal in de stand van De Boer. Piet is hier ook. De dagen gaan maar langzaam voorbij. Hoe gaat 't jou? Ik heb tenminste gisteravond je stem even gehoord en dat was plezierig. Ik heb maar af en toe de kans om op te bellen. Dag liefste. Houd je maar goed. Juffr. Walz is blijkbaar beter. voor altijd je Henk’
Een paar jaar na de dood van Henk dicteerde Mary aan Lida Polak het verhaal Begrafenis en feest. Daarin haalde ze de herinnering op aan zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
zeventigste verjaardag, die hij op 4 maart 1967 vierde. Het werd een feest dat veel gasten nog vers in het geheugen ligt.
Mary Dorna en Henk Tenkink op de daktuin van hun huis aan de Prins Hendrikkade.
‘Het was de tijd van winterafscheid en lentebegin. Het huis stroomde over van belangstellenden. Hij droeg een, naar zijn smaak, mooi Engels jasje en was de gastvrijheid en beminnelijkheid in persoon, zoals hij meestal geweest was. Het was een zeer bont publiek: gesjochte kunstenaars, miljonairs en elegante vrouwen deden in mindere of meerdere mate een aanval op de borrels. Ik dacht op de manier van Couée: dit gaat voorbij, dit gaat voorbij. Hoewel hij zich kostelijk scheen te vermaken, bleef ik roerloos zitten en trachtte op domme vragen passende antwoorden te geven. Op de zolder raakte het feest in volle gang en kon men haast geen plaats meer krijgen tussen de talrijke genodigden. (...) Nadat een tamelijk bekende dichter met een stel zogenaamde hippies in kleurige kledij waren binnengekomen, werd het lawaai oorverdo- | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
vend. Men had de nog aanwezige bedden in gebruik genomen. De stemming was intussen door de vele drank op de bedden overgeslagen. Inmiddels waren de dure gasten verdwenen en was alleen nog het geschreeuw van de jonge mensen te herkennen. Hij zei tegen mij: “De jongelui houden mij jong”. Jong zijn betekende alles voor hem. Het feest duurde tot acht uur in de morgen. Ik ben nog altijd blij, dat hij deze dolle verjaardag te midden van zijn “vrienden” zo zorgeloos heeft doorgebracht. Het is goed, dat zijn laatste verjaardag in zijn stijl is gevierd’. (1971)
Op de dag dat Henk Tenkink werd begraven, werd ook de IJ-tunnel geopend. Overal waren vlaggen en door de drukte van het toegestroomde publiek, kon de rouwstoet er niet door komen. |
|