Mary Dorna 1891-1971
(1977)–Toke van Helmond, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Maria Juana de Videla Dorna. Mittelstrasse 5. Düsseldorf‘Eigenlijk had men met meer overleg te werk moeten gaan die lichte Octoberdag, toen men de Britse heer, met wie men door een noodlottig toeval getrouwd was geraakt in de steek liet. Het ware verstandiger geweest in plaats van bagatellen als het Copperfieldboek, een grinnikend Chinees popje en een vergeelde steendruk naar Steinlen wat zomerkleren en ondergoed mee te pakken, voor men de onzekere toekomst inging. Maar de Britse heer kon elk moment thuiskomen en de dag der vrijheid was uit goud en blauw gemaakt - en ik kon Copperfield met het koelie-chineesje en die beide gelaten wachtende meisjes van Steinlen toch niet achterlaten in dat grote huis, waar wij zo ongelukkig geweest waren. De avondjapon, waarin ik de bagatellen wikkelde, had 'n mooie zeegroene kleur, ik was er erg op gesteld, doch ik had beter zo'n paar japonnetjes kunnen meenemen, die men op veelbelovende zoele Aprildagen aantrekken kan - die avondjapon veranderde later toch in worst en boterhammen. Als schildersmodel gaat men nogal vroeg naar bed, het is een vermoeiend beroep - en worst en brood op tafel is beter dan een niet-gedragen japon in de kast, ook wanneer die nog zo mooi is. Het ging ons betrekkelijk goed die winter in de vrijheid.’ (Een voorjaar zet in, 1932)
Voor het eerst in haar leven was Mary helemaal alleen, voor het eerst was ze zonder geld en voor het eerst gedwongen om voor zichzelf te zorgen. ‘En ik kon niets. Volkomen niets. In de winkel staan kon ik niet.’, zo vertelde ze tegen Schippers en De By. Om aan geld te komen ging ze model staan.
‘Dus 's zondags niet uitslapen en 's avonds niet alleen zijn met Georg Hermann en Rilke en Joseph Conrad, in het stil geworden huis. Ook 's zondags Bacchante of Badende of eenvoudig Naakt zijn bij Professor Volkhardt, die onvermoeid aan zijn reuzendoeken doorschildert en daarom 's zondags dubbel betaalt... ik zal jullie zo missen, Lord Jim en Malte Laurids Brigge en jou, Frau Henriette Jacoby, die ook een poging deed in de vrijheid te ontkomen. En 's avonds bij ontzettende | |
[pagina 30]
| |
Mary Dorna als schildersmodel.
| |
[pagina 31]
| |
| |
[pagina 32]
| |
tekenclubjes onmogelijke standen aannemen, waar het bedompt ruikt en stoffige jongelingen familiaar worden, alles voor 75 pfennig per uur... kleine Copperfield, het was juist zo rustig met jou samen voor ik naar bed ging.’ (Een voorjaar zet in, 1932) Daar genoot Mary het meest van in haar nieuwe bestaan: dat ze weer een kamer voor zichzelf had, waar ze zich terug kon trekken. Ze begon ook weer veel te lezen, vooral Duitse literatuur. Omdat de tijd op het atelier van Jan Bleys haar zo goed bevallen was, zal Mary ook wel aan model staan gedacht hebben. Ze kwam er door in de kunstenaarskringen terecht, en die wereld had haar altijd getrokken. Zo bracht ze de eerste maanden door, overdag stond ze model en 's avonds las ze. Maar de winter raakte op en met de eerste geur van lente op de wind begon het alleen zijn zwaarder te wegen. Bij toeval viel haar oog op een kleine advertentie in de krant. De jonge student bouwkunde Bruno Wille zat ook in Düsseldorf op kamers. Ook hij voelde zich alleen en omdat carnaval op handen was liet hij een advertentie zetten. De tekst luidde ongeveer: ‘Student met belangstelling voor kunst zoekt artistiek meisje, om samen de carnavalsdagen door te brengen.’ Na enig geharrewar met de redactie van de krant kwam zijn advertentie tussen de huwelijksadvertenties terecht, wat helemaal niet zijn bedoeling was. Zo weinig als het bij Bruno paste om een ‘huwelijksadvertentie’ te zetten, zo weinig paste het bij Mary om er op te reageren. Temeer daar ze op dat moment, februari 1913, wettig nog getrouwd was en allerminst uit op een tweede duurzame verbintenis. Wat Mary in Bruno's advertentie getroffen had, was het woordje ‘kunst’. Tegen zijn hooggespannen verwachtingen in kreeg Bruno maar één reactie op zijn advertentie. Een brief die vol stond met fouten tegen het Duits, maar met de intrigerende ondertekening: ‘Maria Juana de Videla Dorna’. Dat maakte hem nieuwsgierig en hij schreef terug. Ze spraken af elkaar bij de Tonhalle te ontmoeten. Groot was Bruno's verbazing toen er een beeldschoon meisje op hem afgelopen kwam. Ze maakten kennis en Mary begon meteen honderduit tegen hem te vertellen. Het was de eerste eigenaardigheid van Mary Dorna die Bruno zo leerde kennen: ze viel altijd met de deur in huis. Ze nam nooit de gebruikelijke aanloop tot een gesprek, maar begon meteen met een verhaal. Het was bar koud en daarom dronken ze eerst een warme groc. Later op de avond gingen ze naar Kantorowicz, indertijd een bekend café in Düsseldorf. Mary vertelde Bruno dat ze Argentijnse was en dat ze in Buenos Aires was geboren. Ze had al jong haar ouders verloren en was in Holland bij pleegouders, de familie Stoppelman, grootgebracht. Bruno was geheel in de ban van dit mysterieuze meisje en zou die avond alles geloofd hebben. Het klonk ook allemaal heel plausibel: Mary had een donker uiterlijk en kon gemakkelijk voor een zuidelijk type doorgaan. Ze sprak Duits met een accent, Nederlands en ook een beetje Spaans. Ze spraken af | |
[pagina 33]
| |
elkaar de volgende dag weer te zien, in de Hofgarten. Daar heeft Bruno in de kou vruchteloos op Mary staan wachten en maakte zo kennis met een tweede eigenaardigheid van haar: ze had slecht geslapen en haar bed niet uit gekund.
Mary Dorna en Bruno Wille op de avond van hun eerste ontmoeting in Düsseldorf, 1913.
Dat hoorde Bruno 's avonds, toen zijn verliefdheid het van zijn boosheid had gewonnen en hij naar de Mittelstrasse was gegaan in de hoop Mary te zien. Ze stond voor het raam en wenkte hem om boven te komen. Vanaf dat moment was hun verhouding een feit. Het voorjaar brak aan en ze waren zo veel mogelijk samen. Bruno nam Mary mee uit. Ze gingen naar toneel en cabaret en bezochten tentoonstellingen. Allemaal dingen die Mary altijd zo graag had willen doen. Vaak gingen ze naar de Ananasberg, een kasteeltje bij Düsseldorf, waar je in het park kon zitten. Ze lazen veel en Bruno stond verbaasd over Mary's belezenheid. Ze kon hem zelfs op het gebied van de Duitse literatuur nog dingen aanraden. En ze schreven. Hoewel ze elkaar bijna dagelijks zagen, schreven ze elkaar: brieven en briefkaarten, maar ook gedichten en opdrachten in boeken. Het merendeel van dit materiaal is verloren gegaan. Sommige teksten echter heeft Bruno gebruikt in fotoalbums die hij voor Mary samenstelde. Daaruit komen ook de volgende twee gedichten, het eerste is van Mary en het tweede van Bruno. Ze zijn illustratief voor de romantische stemming van deze beginperiode van hun liefde. | |
[pagina 34]
| |
‘Leben/ ich liebe dich/
Du heisses gluterfülltes Leben/
Dir ergeb'ich mich ganz
Spende mir deine Wärme und Glut
Leben/ dich flehe ich an/
Du göttliches/ herrliches Leben/
Lerne mich ganz dich umfassen
Und gib mir das Glück’
‘Erinnerung an den Ananasberg
Merke auf und lege
die Arme dein
um mich//
ich führe dich
in frohes Land hinein//
Durch einen grünen Dom
von alten hohen Bäumen
wandeln wir
in blauen Himmelsräumen
steht die Sonne golden
Die leichte Höh/
zum Schlösslein droben
steigen wir empor/
des Daches Knauf hat goldumwoben
die leuchtende Sonne//
Und Sonne ist in unseren Augen/
auf unsern Stirnen/ unsern Händen/
auf unseres Tisches weissem Linnen/
den klaren Gläsern/ bunten Schalen
in des Weines schillernden Opalen
Aus freudetrunkenem Sinnen
schreckt uns der Diener//
Er bringt Kuchen zum Wein
und über einer leisen Geige
ist auch der Sonnenschein’
| |
[pagina 35]
| |
Mary Dorna en Bruno Wille.
| |
[pagina 36]
| |
Mary leerde nu ook Bruno's familie kennen. Eerst zijn broer Hanns die zes jaar jonger was dan Bruno. Vaak gingen ze met z'n drieën uit. De beide broers konden goed met elkaar overweg, hoewel ze zeer verschillend waren. Hun ouders woonden in Solingen en ook daar ging Mary geregeld logeren. Bruno's vader, Ernst Wille, dreef er een staalwarenfabriek. Deze fabriek had Bruno's moeder, Anna Wester, samen met haar zuster van hun ouders geërfd. Zij hadden maar één broer en deze was geenszins van plan de fabriek over te nemen. Daarom werd de fabriek gedreven door de mannen van de beide zusters. Richard Wester was een echte bohémien. In plaats van zijn erfdeel in de fabriek te steken, zoals zijn beide zusters deden, nam hij het aanzienlijke bedrag mee naar Parijs en maakte er enige jaren goede sier van. Daarna kwam hij berooid terug om bij Bruno's moeder aan te kloppen. Zo ging het na al zijn ondernemingen, die steeds weer op een fiasco uitliepen. Toen hij eens een wijnzaak was begonnen, schonk hij al zijn wijn uit aan de genodigden die kwamen voorproeven. Het restaurant dat hij opende zat alleen in het weekeinde vol, omdat hij op zaterdag en zondag gratis kookte voor de armen. Op de meest onverwachte momenten dook hij weer op, geen draad meer aan zijn lijf. Bruno's moeder gaf hem dan kleren en even later kwam hij weer piekfijn uit de badkamer tevoorschijn. Bruno en Hanns bewonderden hun Onkel Richard zeer, en werden daarom in de familie de Richardjongens genoemd. Ook over zijn escapades in de liefde gingen wilde verhalen, tot op hoge leeftijd deed hij zijn best bij jonge meisjes in de smaak te vallen. Het is deze Onkel Richard, die Mary alleen kende uit Bruno's verhalen, die model stond voor haar verhaal Mijn oom Ricardo.
De zomer liep op zijn einde en Mary's geld begon op te raken. Met poseren kon ze in de broodnodige behoeften voorzien, maar geen kleren kopen of de huur betalen. Frau Steinmetz zei haar dat het geld dat ze voor Mary's juwelen had gekregen op was, en dat ze zo niet langer kon blijven. Mary schreef haar ‘pleegouders’ en ze mocht terug komen naar Amsterdam. Mary en Bruno hadden afgesproken elkaar zo spoedig mogelijk weer te zien. Daarom reisden Bruno en Hanns in oktober naar Nederland, ze logeerden in Zandvoort in pension Quisisana. Bruno zou Mary op een afgesproken tijd voor het Rijksmuseum treffen, maar hij was er te vroeg. Hij had door Mary's verhalen zo'n wonderlijk idee van haar thuis gekregen, dat hij natuurlijkweg in een aanrijdend koetsje stapte in de overtuiging dat Mary hem met hun eigen vigilante had laten ophalen. Eenmaal ingestapt bemerkte hij zijn vergissing, het was gewoon een koetsier op zoek naar een vrachtje. Zo maakte Bruno op deze rondtoer kennis met Amsterdam, het was | |
[pagina 37]
| |
een prachtige herfstdag in 1913. Toen hij weer bij het Rijksmuseum werd afgezet, stond Mary daar ongeduldig op hem te wachten. Ze popelde om Bruno nu eindelijk eens ‘haar’ Rijksmuseum te laten zien. Al die schilderijen die ze al zo lang zo goed kende, en waar ze hem alleen maar over had kunnen vertellen. Bruno en Mary hebben elkaar geregeld opgezocht. Daarbij vermeed Mary zorgvuldig elk mogelijk contact met haar ouders. Bruno was al lang blij Mary voor zich alleen te hebben en drong niet aan. Zo duurde de mystificatie rond Mary voort. In juli 1914 reisde Mary naar Duitsland om met Bruno de zomer door te brengen, maar de oorlog brak uit en ze moest onmiddellijk het land verlaten. Bruno werd afgekeurd voor de militaire dienst, maar mocht het land niet verlaten en kon Mary dus niet bezoeken. Ook in deze periode hebben ze elkaar veelvuldig geschreven. Bij een herkeuring in 1916 werd Bruno alsnog goedgekeurd en opgeroepen voor de dienst. Zijn vader wist echter via een invloedrijke kennis een vergunning te krijgen voor Bruno, waarbij hij voor 2 × 24 uur het land mocht verlaten. Hij reisde naar Nederland en is er 22 jaar gebleven. Mary had hem al steeds geschreven om toch naar Nederland te komen, hij zou hier gemakkelijk werk vinden. Maar dat viel tegen. De omstandigheden waren uiterst ongunstig: het was oorlog en veel werd er niet gebouwd. Bovendien was Bruno een Duitser en sprak hij geen Nederlands. Hij liep alle architecten af, maar zonder resultaat. Ten slotte heeft hij op goed geluk Berlage aangeschreven of die niets voor hem wist. Deze had zelf geen werk voor hem, maar adviseerde Bruno om het bij architect Rood, in de Sarphatistraat in Amsterdam te proberen. Deze nam hem inderdaad voor een half jaar in dienst. Bruno vond een kamer op het 's Gravelandse Veer. Hoewel hij en Mary nu in dezelfde stad woonden en elkaar dagelijks zagen, bleven ze elkaar schrijven. Uit deze tijd zijn een paar ansichtkaarten bewaard gebleven, waarvan er hier twee afgedrukt worden. De eerste is van Bruno aan Mary, hij adresseerde: Frl. Maria Juana Dorna. pAdr. (per Adresse) Herrn A. Stoppelman. De kaart is gedateerd 13 maart 1915, en de tekst luidt:
‘Liebes Maryke./ Eben bekomme ich deine letzte Karte/ von Sonntag. Die gewünschten Dinge:/ Brief, Gedicht, Photo sind pünktlich/ abgeschickt. Da bin ich neugierig, die/ interessanten Dinge von dir zu hören./ Hörzu, wir haben von Hanske seit Dienstag/ vorigen Woche nichts mehr gehort. Du glaubst/ nicht wie qualvoll das warten ist, über-/ haupt die ganze Tatenlosigkeit, - / auch ich muss bald wieder im Leben stehen,/ so geht es ja nicht mehr zu lange. Ich/ beneide dich oft ein wenig. Dein Leben ist/ wohl immer noch reicher wie meines. Wie/ froh bin ich aber oft, dass ich wenigstens die Gedanken an dich habe. Bei denen küss ich dich/ dein Bruno./ Abs. BWille. Solingen 2 (Rhld).’ | |
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
[pagina 40]
| |
De kaart van Mary aan Bruno is van 4 oktober 1916, ze schrijft:
‘Mein lieber Brüp./ Mach es morgen abend/ extra schön; horst du?!/ Wenn du wüsstest, was/ heute abend alles in/ mir umgegangen ist./ Il me faut de tendresse de/ toi, tendresse de ta bouche et/ de ton âme, de tes jeux, et/ de tes mains. Mais je/ ne veux pas prier; il/ faut, que tu donne de tout ton coeur./ Je t’embrasse tendrement. Maria Juana.’
Sinds Bruno in Amsterdam was komen wonen, kwam hij ook geregeld bij Mary's ouders in de Kalverstraat waar Mary nu ook weer woonde. Maar zij hebben hem evenmin uit de droom geholpen wat betreft Mary's ware identiteit. Wel kregen Bruno's twijfels omstreeks deze tijd voedsel. Op een ochtend vroeg een collega hem: ‘Zeg, ken jij die mooie meiden van Stoppelman? Ik zag je met de oudste lopen.’ Heel lang heeft Bruno jnoeten doorvragen voordat Mary toegaf dat ze helemaal geen Argentijnse was. Dat haar pleegouders haar echte ouders waren en dat ze gewoon Stoppelman heette. | |
Mary Wille. Den Texstraat 8aToen de oorlog afgelopen was, begonnen Mary en Bruno over trouwen te denken. Ze vonden een benedenhuis in de Tweede Jan Steenstraat en gingen daar samen wonen, in afwachting van Bruno's papieren die uit Duitsland moesten komen. Toen de hospita bezwaar begon te maken tegen hun concubinaat, hebben Mary en Bruno een schijntrouwerij opgezet. Ze bestelden een koetsje, reden daar wat mee rond door Amsterdam, om als ‘echtpaar’ terug te keren. Hoewel vader Stoppelman heel aardig tegen Bruno was, was hij niet erg ingenomen met diens bezigheden. Architectuur dat had iets met kunst te maken, en dat was hem veel te vaag. Toch hebben Mary's ouders zich niet tegen het huwelijk verzet. Ze stonden zelfs op een huwelijk eerste klas, wat Mary en Bruno helemaal niet hadden gewild. Op 19 december 1919 trouwden Mary en Bruno, ze waren achtentwintig en dertig jaar oud. In 1920 kocht vader Stoppelman een huis voor Mary en Bruno als huwelijkscadeau. Het werd een pand aan de Den Texstraat, waarvan ze de benedenetage betrokken. Zoals steeds zag Mary er erg tegen op om te verhuizen. Het was een wonderlijke ambiguïteit in Mary Dorna die haar parten speelde. Ze werd altijd beheerst door het verlangen te leven, te reizen, weg te gaan. Anderzijds kon de kleinste verandering haar helemaal van haar stuk brengen. Zo was het ook nu weer. Ze was gewend aan het pension in de Tweede Jan Steenstraat, ze voelde zich er thuis en wilde niet verhuizen. Bruno moest het huis alleen inrichten, wat hij overigens goed kon. Hij was handig, verfde wat oude meubeltjes op en timmerde veel zelf. Pas toen | |
[pagina 41]
| |
Mary zag hoe gezellig hij het voor haar gemaakt had, overwon ze haar tegenzin en volgde Bruno. Toch had ze een hekel aan de DenTexstraat zelf, en ze heeft in verschillende verhalen haar hart daarover gelucht.
‘Het dreinerige straatje staat juist op het punt om in huilen uit te barsten. Misschien beseft het zelf, dat het de treurigste straat is, die er bestaat - met de afgrijselijke, vervelend gelijkmatige huisjes, door de weinig fantasievolle bouwmeesters van een dertig jaar geleden netjes op een rij gezet. Maar het is er keurig.’ (Intermezzo, 1928)
Juist in deze grijze straat stak het verlangen naar warmer, kleurrijker oorden de kop weer op. En dan kreeg Mary heimwee naar de landen waar ze met Bowers geweest was. Hoewel ze er met hem ongelukkig was besefte ze toen al: ‘Later zal dit alles weer tot schoone werkelijkheid worden, - in de herinnering - zonder hem...’ (Vertrek, 1927). In de Den Texstraat ontwaakte de herinnering aan Rio de Janeiro en al die andere plaatsen die zo schrijnend contrasteerden met dit oer-Hollands decor. Een aantal van Mary Dorna's verhalen gaan over de tegenstelling Zuid-Amerika - Holland en over het tegenstrijdig verlangen dat ze heel goed in zichzelf wist.
‘In den triestigen regen loop ik te peinzen... Deze herfstachtige donkere hemel, de gierende wind en de regenvlagen, de smalle scheefstaande huizen van de grachten zijn dingen, waar men naar verlangt, wanneer men ver weg is... Zeker, ze is mooi, deze gedempte ietwat droefgeestige sfeer, die bij de Hollanders past. Ze is het element van sobere vastberadenheid. Maar in deze koude afgemetenheid ontstaat ook het verlangen in vroolijkheid en zon te leven.’ (Kringloop der wenschen, 1927).
Toch hadden Mary en Bruno een prettig en vooral gastvrij huis. Altijd waren er mensen, bevriende dichters en schilders. Ze hielden tekenavonden, waarbij ze gezamenlijk het model bekostigden. Dat baarde natuurlijk heel wat opzien in het nette straatje, waar Mary en Bruno ongewone bewoners waren. De schilder Van Ieperen had een naaktfiguur geschilderd op de tussendeuren, en dat vooral veroorzaakte hilariteit bij de buren.
‘Buren zijn buren. Met oogen die op steeltjes staan, koperen bloembakken voor de ramen en den glazenwasscher precies op tijd; soms worden ze wel eens begraven en dat is een kleine zwarte opeenhoping bij de deur; verder blijft alles het zelfde: de glazenwasscher op tijd, de koperen bloembakken - en een tijdje na de begrafenis gaan hun oogen weer hun natuurlijke plaats innemen: ze gaan op steeltjes staan.’ (Het heilige tientje, 1939). | |
[pagina 42]
| |
Mary had dan ook voortdurend ruzie met de buren. Toen op een dag een groepje opgeschoten jongens bij haar naar binnen stond te kijken, is ze de straat opgestormd en heeft in blinde woede hun fietsen vernield. Het maakte haar niet bepaald geliefd in de straat en dat vond Bruno erg. Hij had een hekel aan opwinding en ruzie, hij leefde het liefst in harmonie met iedereen.
In 1923 ging onder invloed van de slechte economische situatie de staalwarenfabriek van Bruno's ouders in Solingen failliet. Omdat hun huis groot genoeg was, boden Mary en Bruno hen aan om in de Den Texstraat te komen wonen. En zo trokken Ernst en Anna Wille bij hen in. Mary had altijd heel goed met zijn ouders overweg gekund, en had met Bruno verscheidene malen in Solingen gelogeerd. Bovendien hield Mary van mensen om zich heen, ze was altijd bang om alleen te zijn. Nu Bruno's moeder in huis was gekomen, kwam er ook een einde - althans voorlopig - aan het drama van de wisselende dienstmaagden. Mary kon zelf absoluut niets in het huishouden, en heeft ook haar hele leven geweigerd om er iets aan te doen. Ze was er ook niet in opgevoed. Het hoorde helemaal bij de status van de Stoppelmans om alles in het huishouden aan personeel over te laten, hun kinderen hoefden nooit iets huishoudelijks te doen. Mary's moeder had Bruno zelfs een standje gegeven toen ze Mary een keer aardappelen zag schillen. Hoewel deze jaren een gelukkige tijd in hun leven betekenden, kondigden zich toch ook al veel van de latere moeilijkheden aan. Behalve het geharrewar met dienstbodes, was er het burendrama waarin Mary ook haar hele leven heeft meegespeeld. Slecht geslapen had Mary altijd al, maar in deze periode begon Mary haar afwijkende dagindeling aan te nemen. 's Nachts sloot ze zich op met een stapel boeken, ze nam een fles gazeuse en boterhammen mee voor als ze honger kreeg. Dan las ze tot het licht begon te worden. Ze viel dan eindelijk in slaap als andere mensen juist begonnen op te staan en naar het werk gingen. Dat maakte haar woedend en dan bonkte ze met een bezem tegen plafond of muren. Als Bruno 's avonds van zijn werk thuiskwam, was Mary geheel uitgerust. In de loop van de dag was ze opgestaan en had zich opgemaakt. Uren kon ze voor de spiegel zitten, daarbij kregen haar ogen de meeste aandacht. Die zette ze altijd zeer zwaar aan, waardoor ze nog donkerder leken dan ze al waren. Asta Nielsen was haar grote voorbeeld. Dan wilde ze 's avonds graag uit, maar Bruno moest de volgende dag weer werken. Ook in deze tijd begonnen Mary's ogen al slechter te worden. Daarom durfde ze nooit alleen uit te gaan, ze was altijd bang om te vallen. Sinds haar vader in 1921 zijn zaak had opgeheven, woonden haar ouders vlakbij op de Weteringschans. Vaak ging haar moeder met haar mee de stad in of naar de bioscoop. Mary was gek op film. Soms ging haar zuster Bep mee, soms Bruno's moeder. | |
[pagina 43]
| |
Bruno had ongeregeld werk, ook in Nederland was de situatie niet rooskleurig. Daarom besloot vader Stoppelman een zaak op te zetten voor Bruno en zijn andere schoonzoon, de man van Bep die ook zonder werk zat. Op 27.9.1923 werd bij de kamer van koophandel melding gemaakt van de oprichting van de ‘Zijdehandel voorheen Arnold Stoppelman N.V. Handel in zijden stoffen, fluweelen en aanverwante artikelen, in den meest uitgebreiden zin’. Maar Bruno ontbrak elk gevoel voor de handel, en meer nog elke belangstelling. Nog geen jaar later ging de zaak dan ook failliet en werd weer opgeheven. In 1925 werd Bruno's vader ernstig ziek, en overleed na korte tijd. Mary had een speciale band met hem en had er veel verdriet om. Een jaar later schreef ze een stukje in haar dagboek waarin ze hem herdenkt.
‘Kerstmis 26 Nu zijn we vereenigd - eindelijk - jullie lieve goede menschen met mij samen - Mijn menschen. Weet, dat deze beide woorden, niets dan éen grooten dank zijn - samen te zijn met mijn menschen. Er zijn geen andere voor mij. Ik zou heel eenzaam en heel hulpeloos verlaten zijn, zonder jullie liefde, jullie groote, altijd weer schenkende vriendschap. Ik schrijf nu door mijn tranen heen - maar voor deze tranen schaam ik me niet. De tranen die iemand uit geluk, weent zijn zeldzaam en hebben altijd een goede oorsprong. Jullie goede, helpende handen; jullie lieve, zoekende oogen - altijd voor mij, om mij. Ik ben blij, dat ik het schrijven kan - ik kan geen dank uitspreken; er is een domme, stugge achterlijkheid in me, die het me belet. Maar nu mag ik het jullie zeggen. Mijn stem zou sidderen, en mijn oogen loopen nu reeds over - En - spreek hier niet van. Ik hoor tot de ietwat domme menschen, die zich voor hun gevoel schamen - Maar nu moet ik jullie verzoeken aandachtig en stil te zijn en zelf niet te gaan weenen. Ik herdenk den man met de goede, diep blauwe oogen, die een tijdlang bij me mocht zijn. Jullie hebben natuurlijk vele en de verscheidenste herinneringen van vroeger, toen jullie nog heel klein waren, en van later, toen hij jullie helpen kon met goede woorden en troostende stem. Ik heb hem slechts kort gekend - Jullie hebben veel voor op mij. Want de korten tijd dat ik bij hem mocht zijn, hebben zijn zachte, goede oogen zooveel in me getroost, streelden zijn oneindig edele handen mijn haar - zijn geheele warme goede hart ging naar mij open. Het warme goede hart van een edel mensch - een volkomen goed edel mensch - Ik weet dat hij gelukkig en blij zal zijn, wanneer zijn ziel ergens om ons heen zal zijn in onze vertrouwde vriendschap. Ik zie telkens zijn oogen, zijn door en door diep blauwe oogen - de oogen, die hij uit een onschuldige kindheid mee had genomen - | |
[pagina 44]
| |
Hanns Wille.
| |
[pagina 45]
| |
En in eerbiedige herinnering aan hem denkende; dank ik jullie allen innig. Mary.’
Bij deze mensen was inmiddels ook Hanns Wille gaan horen. Na de dood van zijn vader was hij bij Mary en Bruno in de Den Texstraat komen wonen. Hij had een veelbewogen leven achter de rug. In tegenstelling tot Bruno was hij wel goedgekeurd voor de dienst. Amper achttien jaar oud was hij naar het front gestuurd in Frankrijk. Verschillende keren raakte hij gewond en hij werd ten slotte met zijn vliegtuig boven Frankrijk neergehaald. Lange tijd hadden Bruno en zijn ouders over zijn leven in onzekerheid verkeerd. Daarover gaat zijn boek Nach verlorenen Jahren, dat hij later over deze periode zou schrijven. Hanns had veel van zijn Onkel Richard, hij wilde alles uit het leven halen. Dat was hem door de oorlog vier jaar lang onmogelijk gemaakt en over deze verloren tijd was hij zeer verbitterd. Na de oorlog had hij grote moeite zijn houding in het leven te bepalen. In de Den Texstraat begon hij nu aan zijn eerste boek te werken. 's Avonds las hij stukken eruit voor aan Bruno en Mary, die het allemaal nogal zwaarwichtig vonden. Mary stak haar mening niet onder stoelen of banken, en zei tegen Hanns dat ze er niet veel aan vond. In alle interviews vertelt Mary als ze op dit punt aangekomen is, dat Hanns haar toen uitdaagde om dan zelf eens een stukje te schrijven, al was het maar ter lengte van twee kwattarepen. Of deze legende van de kwattarepen nu waar is of niet, een woordenwisseling met Hanns lijkt voldoende aanleiding voor Mary om onmiddellijk tot handelen over te gaan. In elk geval verscheen op 24 april 1926 haar eerste stukje Een storende verschijning in Het Volk. Ze ondertekende met Mary Wille. Toen ze een paar dagen later een postwissel van f 7,50 ontving, was ze helemaal trots. Want dat je er nog geld mee kon verdienen ook, had ze zich geen moment gerealiseerd. Het is verbijsterend te zien hoe Mary zich hierna in verhalen heeft ontladen. Zij had zichzelf altijd gezien als iemand die zich uitdrukte door te tekenen, en nooit als iemand die kon schrijven. Nu ze haar ware uitingsvorm eigenlijk als bij toeval had gevonden, was ze niet meer te stuiten. Haar tweede stukje Uitgaan verscheen op 5 juni en daarmee kwam een geregelde produktie op gang van drie, vier verhalen per maand, met uitschieters van zeven of acht verhalen per maand. Bruno werd in deze tijd door Berlage geëngageerd. Hij werkte op diens architectenbureau mee aan het ontwerp voor de Berlage-brug in Amsterdam en aan plannen voor het Gemeente-museum in Den Haag. Zo werden het levendige en vruchtbare jaren in de Den Texstraat. Maar er waren ook veel spanningen. Nu Bruno de hele dag in Den Haag werkte, was Mary blij met het gezelschap van Hanns. Ze gingen samen veel uit en raakten erg op elkaar | |
[pagina 46]
| |
| |
[pagina 47]
| |
gesteld. Eigenlijk was Hanns al die jaren al verliefd op Mary geweest. Hanns had net als Mary het impulsieve en roekeloze, en een haat tegen alles wat geregeld en burgerlijk was. Deze gelijkheid botste echter ook vaak. Dat had z'n positieve kanten in zoverre het tot een creatieve wedijver leidde. Maar er waren ook negatieve aspecten. Hanns was het lievelingetje van zijn ouders, en vooral van zijn moeder. Om Bruno hadden ze nooit veel zorg hoeven te hebben, maar Hanns deed onberekenbare dingen. En sinds de angst om hem in de oorlogsjaren was hij hun troetelkind geworden. Nu Hanns bij hen inwoonde ging de aandacht van Bruno's moeder allereerst naar hem, en het stak Mary dat zij nu in de tweede plaats kwam. Het gaf aanleiding tot veel ruzies. Toen de huiselijke spanningen op een hoogtepunt gekomen waren, besloot Bruno in Den Haag een woning te zoeken waar hij met Hanns zou gaan wonen. Mary kon dan met zijn moeder in de Den Texstraat blijven, Mary weigerde absoluut om in Den Haag te gaan wonen en Bruno zou zijn vrije weekeinden bij hen doorbrengen. Maar toen hij 's avonds thuiskwam met het bericht dat hij een huis gevonden had, vond hij het drietal in grote verzoening bijeen achter een fles jenever. Ze bezwoeren hem dat alles beter zou worden, en dat het niet nodig was er nog een huis bij te huren. Van het ‘uitgespaarde’ geld zijn Mary, Bruno en Hanns in het najaar van 1927 naar Parijs gereisd. Daar verbaasde Bruno er zich over dat Mary zo goed sliep. Haar slapeloosheid was steeds een groot probleem. Bruno voorzag Mary altijd van de voorgeschreven dosis slaapmiddelen, maar in Amsterdam kon ze daar nooit op slapen en smeekte hem altijd om meer. Hij ontdekte later dat Mary voor Parijs tabletjes had opgespaard, die had ze in water opgelost en daarmee verschillende parfumflesjes gevuld. Gedrieën hebben ze heerlijke dagen in Parijs gehad. Mary was gezellig en evenwichtig omdat ze zo goed sliep. Maar eenmaal terug in Amsterdam smolten alle goede voornemens als sneeuw voor de zon. De ruzies begonnen opnieuw. Hanns bracht nogal eens vrouwen mee naar huis en Mary kon ze meestal niet uitstaan. Ze zal ook wel jaloers geweest zijn. Het werd pas weer rustig toen Hanns terug ging naar Duitsland. Zijn eerste boek Juan Sorolla was af en verscheen als jubileum-uitgave bij Reclam in Leipzig. Hanns wilde nu materiaal gaan verzamelen voor een nieuw boek. | |
BorssenburgpleinBruno had nog steeds schulden door het faillissement van de textielzaak die Mary's vader voor hem had opgezet. Omdat het huis toch te groot voor hun was, nu ze nog maar met z'n drieën waren, besloot Bruno het huis aan de Den Texstraat te verkopen. Met dat geld zou | |
[pagina 48]
| |
Mary Dorna omstreeks 1920.
| |
[pagina 49]
| |
Bruno Wille omstreeks 1920.
| |
[pagina 50]
| |
hij die schulden kunnen betalen. Ze zouden verhuizen naar een kleine etage op het Borssenburgplein, in die tijd een nieuwe buurt in Amsterdam. Mary zag er weer vreselijk tegen op en ontliep de rompslomp of sloot zich met een stapel boeken in haar kamer op. Op een middag ging ze met haar moeder naar een film in Tuschinsky. Haar moeder had twee dure plaatsen genomen die zo ver achterin waren dat Mary het niet kon zien. Ze ruilde haar plaats met iemand die voorin zat en kwam zo naast Henk Tenkink terecht. Deze heeft onafgebroken opzij gekeken, geheel in de ban van Mary's gezicht. In alle interviews heeft Mary gezegd dat de film ‘Mijn officiële vrouw’ heette, maar dat lijkt wel wat erg toevallig. Er is een notitie van haar zelf achterop het fotoportret dat ze voor Henk heeft laten maken toen ze elkaar tien jaar kenden. Daar schreef ze: ‘De film heette Le pacquebot Tenacily’. Na afloop van de film sprak Henk Mary aan, maar haar moeder stond te wachten en ze moest weg. Henk zij dat hij haar graag nog eens terug zou zien en Mary gaf hem de vage aanduiding: ‘Kom maar in de buurt van de Weteringschans en de Witsenkade’. Het was niets voor Henk Tenkink om zich daardoor te laten ontmoedigen, als hij iets wilde dan zette hij zijn zin door. Op de dag van de verhuizing vluchtte Mary het onttakelde huis uit en botste op de hoek van de straat tegen hem op. Hij had daar aldoor gestaan in de hoop Mary te zien. Ze maakten een afspraak elkaar te ontmoeten. Bruno had de etage op het Borssenburgplein weer zo goed mogelijk ingericht, maar Mary zag opnieuw tegen de verandering op. Bovendien had ze aan deze nieuwe buurt nog een grotere hekel dan aan de Den Texstraat.
‘Het eenig troostrijke in die nieuwe buurt scheen een man te zijn, die bereid was, om voor warme maaltijden te zorgen... Verder had ik een visioen van tocht, dunne deuren die treiterachtig zacht openwaaiden en een afschuwelijk vermoeden van kippenhokken in de achtertuinen. Ook had het naar spruitjes geroken, dien eenen keer dat ik mee geweest was om de etage te bezichtigen: een derde etage, flat genaamd, van één der beide andere flats was dus de spruitjeslucht gekomen. Mijn dood-ongelukkige huisgenoten wurgden me niet, toen ik me in sombere onverschilligheid en zure zwartgalligheid hulde. Ze somden integendeel geduldig de voordeelen van licht en lucht op, die de flat ontegenzeggelijk bood, lieten de kippenhokken alleen in m'n verbeelding bestaan, en spruitjes kregen volgens hen een heel ander aspect, wanneer men zelf kookte.’ (Kleine ondergang, 1932)
‘Onwennig staan de heel jonge kastanjebomen rond het moderne pleintje, zoo maar op de straatstenen in gezelschap van een benzinepomp. Hun witte kaarsen maken me ineens dood-treurig... waarom witte feestkaarsen temidden van een stoffig modern-stads-plantsoentje | |
[pagina 51]
| |
- waarom groen lenteblad boven een benzinepomp, (...)’ (Een dag begint, 1933)
Op de 26ste februari had Mary met Henk afgesproken, kort na de verhuizing. Ze zou hem treffen in ‘Het Zonnetje’, een café op de Weteringschans dat al lang niet meer bestaat. Later heeft ze over deze eerste ontmoeting met Henk een verhaal geschreven dat ook Het Zonnetje heet.
‘Er is een herinnering aan een louche kroegje, waar iedereen in mocht die betalen kon, en zelfs wel eens iemand die niet betalen kon en die zijn borrel “op de lat” kreeg. Het klinkt prozaïsch, men moest nu over margrieten en wuivend riet iets vertellen en de verschillende schakeringen die hemel en water kunnen hebben. In het kroegje werd “achterin” gevochten, ik geloof zelfs met zakmesjes, maar voorin zaten wij - jij en ik. Je had zo'n tuiltje bosviooltjes meegebracht en de kelner die dronken was, keek ons aan of we malende waren omdat we voor het tuiltje een glas water vroegen. We kregen zelf ook glazen, gevuld met oude jenever en we konden er beiden geweldig goed tegen (er was toen nergens rantsoenering) - we zeiden niet veel, soms keken we even of de bosviooltjes nog paars en in goede orde waren met de geur die bijna een nuance van geur is, want ze kwamen oorspronkelijk (althans in mijn fantasie) uit het bos waar het 't donkerst is. Maar het tuiltje wilde ook nog wel geuren op de ruw houten tafel van een inbrekerskroegje. Bosviooltjes zijn zacht en willen alles wel, alleen niet verdorsten.’ (Café ‘Het Zonnetje’, 1968)
Hendrik Everhard Tenkink was op 14 maart 1897 te Winterswijk geboren. Zijn vader werd later tot burgemeester van Doetinchem benoemd en daar bracht Henk zijn jeugd door. Zijn ouders waren streng calvinistisch, maar Henk voelde zich in dat geloof niet thuis en maakte er zich langzaam los van. Toen hij na het gymnasium rechten ging studeren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, verzette hij zich al meteen tegen de daar heersende mentaliteit. Nadat zijn vader in 1922 gestorven was, kwam zijn moeder ook in Amsterdam wonen met zijn zus en broer Jan. Ze betrokken een huis op de Amsteldijk en Henk trok weer bij zijn familie in. Hij studeerde al heel wat jaren toen hij Mary tegenkwam, hij was dertig en Mary zesendertig jaar oud. Hun eerste ontmoeting was geweest op 26 februari en voortaan zouden ze elke 26ste van de maand als een feestdag vieren. Nu Hanns vertrokken was, werd Henk Mary's nieuwe gezelschap. Ze gingen veel uit, vooral naar tentoonstellingen maar ook naar de bioscoop of ergens een borreltje drinken. Bruno ging op in zijn werkzaamheden in Den Haag, en was in het begin blij voor Mary dat ze een nieuwe cavalier had. Hij was er zo langzamerhand aan gewend dat er steeds | |
[pagina 52]
| |
Mary Dorna en Henk Tenkink in café Het Zonnetje.
| |
[pagina 53]
| |
andere mannen verliefd werden op Mary. Maar na verloop van tijd begon het hem zwaarder te wegen. Henk was een doorzetter, dagenlang kon hij aan de overkant van hun huis op het Borssenburgplein staan wachten, totdat Bruno zelf tegen Mary zei in godsnaam maar naar hem toe te gaan. Henk overdreef in alles. Hij aanbad Mary letterlijk en hij overstelpte haar met cadeautjes. Als Mary had laten merken een bepaald soort chocolade zo lekker te vinden, dan werden daar onmiddellijk hele ladingen van bij haar thuis bezorgd. En op den duur werden zijn geschenken steeds groteren kostbaarder. Als ze naar een veiling waren geweest of langs een kunsthandel waren gekomen, en Mary had iets bewonderd, dan schonk hij haar het bewuste kunstvoorwerp. Bruno en Mary hadden nooit veel geld gehad en Bruno had dan ook nooit veel voor Mary kunnen kopen. Deze stroom van geschenken ging hem steeds meer tegenstaan. Zo langzamerhand stond hun huis vol met dingen die Mary van Henk had gekregen en Bruno begon zich een vreemde in zijn eigen huis te voelen. De verhouding tussen hem en Mary kreeg een steeds vormelijker karakter. Wat hen echter bleef binden was Mary's werk. Bruno had Mary daar altijd mee geholpen, hij corrigeerde haar stukjes en tikte ze uit. Geheel onverwacht kwam de heer Tersteeg van de Leidse Uitgeversmaatschappij bij hen, met het verzoek Mary's verhalen te mogen bundelen. Samen met Bruno begon Mary aan de voorbereidingen voor een uitgave. Bruno reisde geregeld naar Leiden voor besprekingen, hij moest toch elke dag in Den Haag zijn. Op deze dagelijkse treinreis had Bruno kennis gemaakt met een meisje uit Amsterdam dat ook in Den Haag werkte. Ze zagen elkaar elke dag en raakten in gesprek. Bruno vertelde haar over Mary, eerst over haar verhalen en zijn bewondering voor haar. Maar naarmate hun vertrouwelijkheid toenam, vertelde hij ook over zijn zorg om Mary en zijn eigen onhoudbare situatie. Want onhoudbaar was het zo langzamerhand voor hem wel geworden. Mary had beloofd in elk geval de weekeinden thuis te blijven, om tenminste nog één dag in de week met Bruno samen te zijn. Maar na enige tijd hield Mary zich ook daar niet meer aan en ging zelfs op zondag met Henk weg. Op een avond kwam Mary niet thuis en Bruno fietste bezorgd langs de Amsteldijk om te kijken waar ze bleef. Bij het huis van Henk aangekomen hoorde hij buiten het lawaai van toetertjes en zingen. Het was 26 februari 1932 en Mary en Henk vierden de derde verjaardag van hun kennismaking. Voor Bruno stond het nu vast dat hij zo niet langer door wilde gaan. Hij stelde Mary voor een tijdje met Henk weg te gaan om tot een beslissing te komen over wat ze wilde. Ze zouden drie weken naar ‘De Cannenburg’ gaan, een kasteeltje op de Veluwe waar je kon logeren. Op de avond dat Mary haar koffers aan het pakken was zei ze tegen Bruno: ‘Nu heb ik je voor altijd verloren’. De drie weken werden vijf maanden. | |
[pagina 54]
| |
| |
[pagina 55]
| |
Mary Dorna in de zomer van 1932 tijdens haar verblijf op De Cannenburg.
| |
[pagina 56]
| |
Zoals steeds had Henk de dingen weer groots aangepakt. Hij had maar meteen een vleugel van het kasteeltje afgehuurd voor de hele zomer. Daar liet hij mannequins van Hirsch en Metz komen om voor Mary te showen. De toiletten die haar bevielen werden onmiddellijk gekocht. Bruno was verliefd geworden op het meisje dat hij in de trein had leren kennen, ze heette Mies de Gast. Tijdens zijn eigen vakantie stelde hij haar voor met hem drie weken mee te gaan naar de Achterhoek. Daar werd hij overstelpt met brieven van Mary, elke dag schreef ze hem over alles wat ze deed en zag. Het was alsof ze Bruno wilde laten zien van wat voor een vrouw hij afstand ging doen. Niet dat Mary echt jaloers van aard was, maar ze was er aan gewend alle aandacht te krijgen. De situatie met Henk en Bruno was voor haar niet onplezierig geweest: Bruno de zorgzame man op wie ze altijd steunen kon, en Henk de jonge bohémien die haar overal mee naar toe nam. Ze had gedacht hen allebei te kunnen blijven boeien. Het zal haar toch wel geraakt hebben dat Bruno nu opeens om een andere vrouw gaf, een meisje eigenlijk nog want ze was pas tweeëntwintig. En Mary wist precies wat Bruno aan haar bond: zijn bewondering voor haar schrijven. Bewust of onbewust, in deze brieven liet zij zich nog eens van haar aantrekkelijkste zijde zien. Helaas heeft Bruno al deze brieven later verscheurd, waarschijnlijk om het intieme karakter ervan. Enige fragmenten heeft hij er echter uit over geschreven, deze zijn achter in dit boekje bij de brieven opgenomen. Bruno wilde nu met Mary breken om met Mies samen te gaan wonen. Hij reisde naar DeCannenburg om haar zijn plannen mee te delen. Mary heeft zich er niet tegen verzet. Wel drong ze er bij Bruno op aan dat hij haar om de veertien dagen zou bezoeken, en dat hij zijn bemoeienis met haar werk voort zou zetten. Dat beloofde hij maar al te graag, juist van Mary's werk zou Bruno met de grootste moeite afstand gedaan hebben. Omdat hij dichter bij zijn werk wilde wonen zocht Bruno een huis in Den Haag, en hij vond een etage aan de Oleanderlaan. Om de veertien dagen ging hij op zaterdag naar Amsterdam om Mary te zien. Dat was een vreemde ervaring voor hem, op bezoek te gaan in het huis dat hij zelf had ingericht en waar hij met Mary had gewoond. Maar ze werkten samen aan de totstandkoming van de bundel. Mary had al die jaren haar stukjes onder verschillende namen gepubliceerd. De namen Mary Wille en M. Dorna gebruikte ze vrijwel evenveel, een enkele maal signeerde ze met M.D. Bruno hechtte er grote waarde aan dat haar gebundelde verhalen onder de naam Mary Wille zouden verschijnen, en Mary wilde dat zelf ook graag. Maar Henk had er bij haar op aangedrongen om als pseudoniem de naam Mary Dorna te gebruiken. Op die manier wilde hij de naam van zijn rivaal uitwissen. Mary had tegen Henk ook ja gezegd. Henk ontweek Bruno altijd als deze naar Amsterdam kwam. Maar op | |
[pagina 57]
| |
| |
[pagina 58]
| |
een keer is hij thuis gebleven om de kwestie met Bruno te bespreken. Zoals altijd als haar de grond te heet werd onder de voeten, vluchtte Mary de kamer uit. Toen deelde Henk Bruno mee dat hij en Mary overeengekomen waren dat de bundel onder de naam Mary Dorna uit zou komen. Uit opgekropte woede en verdriet heeft Bruno Henk toen een klap in z'n gezicht gegeven. En daarmee lag het pseudoniem Mary Dorna voor altijd vast. Onder die naam verscheen in 1933 haar eerste bundel Wanordelijkheden rondom een lastig kind, bij de Leidse Uitgeversmaatschappij. Wel stond er op de titelpagina: ‘Band- en omslagversiering van Bruno Wille’. Op het omslag had Bruno een aantal items uit de verhalen afgebeeld: het (gefingeerde) rapport uit Alle eendjes zwemmen...; het sneeuwmannetje uit Vaarwel, adé...; de stuiter en het vaasje uit An old venetian glass en het hart met ‘Uit liefde’ erop dat in Grijs en rose voorkomt. Het boek kreeg een aantal goede besprekingen. Mary schreef in een exemplaar voor Bruno deze opdracht: ‘Voor Bruni, die iets heel groots en liefs voor een lastig kind was - en zoveel geduld ermee had - voor Bruni, die het lastige kind heeft geholpen. Voor Bruni. Dank!’
Mary Dorna en Bruno Wille in hun huis op het Borssenburgplein, omstreeks 1930.
| |
[pagina 59]
| |
Bruno wilde nu niet langer alleen naar Amsterdam komen. Mary stelde zelf voor dat hij Mies mee zou brengen om kennis te maken. Dat deed hij en de betrekkingen normaliseerden zich nu. Er ontstond zelfs een hechte vriendschap tussen deze vier mensen. De jaarwisseling 1932/1933 werd in grote harmonie op het Borssenburgplein doorgebracht. En weer werd er druk gecorrespondeerd. Mary hield Bruno op de hoogte van de verhalen waar ze aan bezig was en Mies typte deze nu voor haar uit. De brieven uit deze jaren zijn eveneens verdwenen. Wel zijn de ansichtkaarten bewaard gebleven die Mary naar Den Haag heeft geschreven. Daaruit blijkt dat de onderlinge verstandhouding van deze ‘orgineelste familie ter wereld’, zoals Bruno het formuleerde, uitstekend was. Ze bezochten elkaar over en weer regelmatig. |
|