Mary Dorna 1891-1971
(1977)–Toke van Helmond, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Mary Bowers.Tijdens de jaarlijkse vakantie met haar ouders in Scheveningen, in de zomer van 1910, leerde Mary Dorna de Engelsman Felix Gabriel Bowers kennen. Hij was van adel, sprak verschillende talen, en zou binnenkort naar Zuid-Amerika vertrekken om er voor het Britse consulaat te werken. Vooral dat laatste trok Mary erg in hem aan. Ze was achttien jaar, en haar ouders wisten niet goed wat ze met haar aanmoesten. Op geen enkele school had ze het uitgehouden en ze had dus ook geen opleiding. Ze tekende een beetje, maar dat hadden ze thuis nooit serieus genomen. Een huwelijk leek een goede oplossing, en zeker een voordelig huwelijk trok de altijd standsbewuste ouders Stoppelman wel. Mary had er van jongsaf van gedroomd te reizen. Bowers moest in Zuid-Amerika voor de Britse regering voorbereidend onderzoek verrichten naar de emigratie-mogelijkheden daar. Daarom zou hij ook in Zuid-Amerika rond moeten reizen en hij beloofde Mary dat ze veel te zien zou krijgen. Na een korte verlovingstijd, traden ze op 4 april 1911 in Amsterdam in het huwelijk en de 26ste vertrokken ze naar Zuid-Amerika, met als eerste reisdoel Buenos Aires, Argentinië. Maar al de eerste nacht op de boot, toen ze voor het eerst alleen waren, werd Mary's droom tot een nachtmerrie. Ze is zo geschrokken van de sexuele verwachtingen die Bowers van haar had, dat ze in paniek naar de kapitein is gevlucht. Deze nam haar onder zijn hoede, en de hele verdere reis heeft Mary in een eigen hut geslapen. Een Nederlandse boot is Nederlands grondgebied en daar kon de kapitein haar in bescherming nemen. Maar eenmaal in Argentinië, moest Mary wel met Bowers verder. In het verhaal Het uitstapje te Vigo vertelt ze als ‘Lady Ruth Osborne’ haar geschiedenis aan twee jonge medepassagiers.
‘“Er was geen school, waar ik het kon volhouden - ik ben van alle weggejaagd”, zegt ze bijna triompheerend. Wat een klein meisje ben je nog, denkt Aage weer. “Maar mijn ouders vonden het verschrikkelijk”, vervolgt Ruth. “Men beweerde dat er niets van mij terecht zou komen, wanneer ik de school niet zoo volgde als het moet. Wat wist ik van het leven: thuis waren | |
[pagina 21]
| |
ze knorrig en burgerlijk vervelend tegen me. Hij (beide vrienden weten wie “hij” is), leek aardig en voorkomend met zijn Engelsche goede manieren, die later een vernis bleeken...”.’ (1926)
Toch onderging Mary sterk de schoonheid van het land en zijn bewoners. Het exotische had altijd een grote aantrekkingskracht op haar uitgeoefend, haar tekeningen getuigen daarvan. Ze tekende vaak gezichten en maskers, en dan meestal vrouwengezichten van verschillende rassen: javaans, chinees, negroide. Veel van Mary Dorna's vroege verhalen gaan over Zuid-Amerika en daaruit blijkt dat alles wat ze zag een diepe indruk op haar maakte.
‘Maar heden was er markt in het Boliviaansche nest. Van alle kanten waren ze verschenen: Aimara's uit de bergen - lenige, gespierde gestalten, echte Indianen, zoo weggelopen uit een dier boeken, die nu thuis in het lage noordelijke land ergens in een kast lagen te verschimmelen... Niet aan het kleine land denken, de oude stad, de goede smalle straten - men wilde toch weg - veel zien... Dus Aimara's in fel gekleurde poncho's, met dikwijls schoone, goedgelijnde gezichten; en zij, die uit het dal kwamen, uit de “Yunga's”. Vilthoeden met geweldige breede randen droegen deze, maar de bol was zoo klein als van een poppenhoed. Ook Chola's waren er, die uit gemengd bloed geboren werden; dat deed vreemde geheimzinnige gezichten ontstaan - soms omlijstte het lichtblonde haar van den Deenschen of Duitschen vader een onvervalscht Indianengezicht of blauwe oogen gaven een donkerbruin meisje zonderlinge aantrekkelijkheid. Allen waren in harde kleuren gekleed, hadden zich mooi gemaakt voor den marktdag en de voorstelling in de “venta”, waar men zich tegen den avond verzamelde.’ (Dans; Herinnering aan Bolivia, 1927)
Maar al het goede en mooie werd steeds overschaduwd door de beklemming van haar huwelijk. Ten slotte heeft Mary haar vader getelegrafeerd om naar huis te mogen komen. Deze weigerde, maar zijn antwoord moet ergens onderweg verkeerd begrepen zijn, want Mary ontving een toestemming. Zonder een cent op zak nam ze de eerste boot terug naar Europa, een luxe passagiersschip, in de overtuiging dat haar vader alles wel zou betalen. Thuis aangekomen bleek het misverstand en vader Stoppelman was woedend. Hij heeft haar onmiddellijk naar Zuid-Amerika teruggestuurd. De meeste van Mary Dorna's Zuidamerikaanse verhalen spelen zich op de boot af. Dat wordt begrijpelijk als je bedenkt dat ze een groot deel van haar Zuidamerikaanse tijd op de boot heeft doorgebracht. Een klein jaar is ze er met Bowers geweest, maar daarvan heeft Mary drie maanden op de boot gezeten. Een enkele reis duurde in die tijd zes we- | |
[pagina 22]
| |
ken. Bovendien hebben ze in Zuid-Amerika ook nog veel afstanden per boot af gelegd. Ze reisden altijd eerste klas, maar Mary voelde zich daar helemaal niet thuis. Telkens daalde ze af naar het tussendek waar de minder draagkrachtige passagiers de overtocht maakten. Daar heeft ze haar ogen uitgekeken op de bonte mengeling van mensen. Voor de saaie eersteklasreizigers had ze geen belangstelling.
‘Eigenlijk waren ze alleen een beetje zielig, die schatrijke passagiers. Ze hadden van alles te veel - te veel geld, te veel eten, te veel verveling. Zelfs schenen ze te veel zonsopgang te hebben, want daar keken ze niet eens meer naar.’ (Op zoek naar helden, 1938)
‘Mr. O'Connigan van zijn kant had echter reeds eenige keeren waargenomen, hoe Lady Bray na het uitgebreide diner, zonder op iemand acht te slaan, wegliep om in het tusschendek te verdwijnen, waar zij stil en aandachtig luisterde naar de muziek, die de uitgestootenen van alle landen speelden. “Het is er niet bijzonder frisch, mevrouwtje,” merkte hij op, toen ze weer eens met haar zwarte krullenbol opdaagde. Ze keek hem lachend aan: “Maar ze spelen en dansen er mooi, hier tusschen die aanstellerige wezens is het me te vervelend!”’ (De gezichtseinder, 1927)
Met een bezwaard hart is Mary naar Zuid-Amerika teruggereisd. Uit de verhalen klinkt zelfs angst door voor het weerzien met Bowers. Haar vlucht naar huis zal hun verhouding er ook wel niet beter op gemaakt hebben. In Het uitstapje te Vigo vervolgt Lady Ruth Osborne haar verhaal aldus:
‘“Eigenlijk is alles nog kort geleden... Twee jaar ben ik getrouwd en heb thans mijn familie weer bezocht - maar duf en stijf bleef het daar als altijd. Nu moet ik terug naar Rio...”. Het kleine smalle gezicht vertrok klagelijk, en haast fluisterend vervolgde zij: “Het is er mooi en van een vreemde schoonheid - maar hij wacht op me en ik ben bang voor hem - hij heeft me eens geslagen, toen hij in de club te veel whiskey had gedronken...”’ (1926)
‘Zoo veel moeite doen ze allen me te beschermen, dacht Aileen, - maar wie beschermt me tegen hem, die in Buenos Aires op me wacht - wie redt me uit m'n huwelijk, waarom ze me allen benijden en waarvan ik alleen de leegte en vertwijfeling weet...’ (Je cherche fortune, 1927)
Mary stond nu nog maar een ding voor ogen, ze moest proberen weg te komen uit Zuid-Amerika. Als ze van Bowers wilde scheiden dan zou dat daar heel moeilijk zijn. Haar eigen vader had haar niet eens ernstig | |
[pagina 23]
| |
genomen. En aan echtscheiding zal Mary zeker gedacht hebben. Ze hield het bij Bowers niet uit. Hij deed aan spiritisme en ze moest aan zijn séances deelnemen. Uit sommige verhalen blijkt dat hij een geregeld bezoeker van ‘gastvrije salons’ was. Zo vertelt Lady Aileen Kissel in Je cherche fortune tegen een tussendek-passagier:
‘”Nu weet je het, Paul Michaud, dat ik doodongelukkig ben, dat ik geen uitweg zie. Thans zal je de belangstelling van Madeleine voor mij begrijpen - zij kent mijn echtgenoot. Hij is een bekend bezoeker van de Calle Maipu - en de vrouwen daar, zelfs die zijn bang voor hem, zegt Madeleine, - zoo wreed is hij... Jij zou geen vrouw slaan, Michaud (...).”’ (1927)
Mary begon tegen Bowers over heimwee te klagen, en probeerde hem over te halen om werk te zoeken in Nederland of Duitsland. Ten slotte lukte het hem een baan aan het Britse consulaat in Düsseldorf te krijgen, en ze reisden terug naar Europa. Eerst bezochten ze nog familie van Bowers in Londen. Daar vond Mary het zo vreselijk dat ze in een moment van ergernis met éen armzwaai alle bibelots van een buffet afmaaide. Later gingen ze door naar Amsterdam om Mary's ouders te bezoeken. Op 18 mei 1912 vertrokken ze naar Düsseldorf, waar ze hun intrek namen in hotel Metropole. Bowers werkte aan het consulaat en Mary verkende de stad een beetje. Op zoek naar het geboortehuis van Heinrich Heine kwam ze in een van de volksbuurten terecht. Dat bracht haar op het idee om daar ergens een kamertje te huren en bij Bowers weg te lopen. Sinds haar vlucht naar huis uit Zuid-Amerika hield hij haar scherp in de gaten, maar daar zou hij haar nooit zoeken. Ze vond een klein kamertje in de Mittelstrasse, in een van de armste wijken van Düsseldorf. Geld had ze niet, maar in ruil voor haar juwelen mocht ze wel een tijdje blijven van Frau Steinmetz, de Frau Posanzky uit Mary's verhalen. De opzet lukte. Toen Mary op een avond niet thuiskwam, reisde Bowers onmiddellijk naar Nederland in de overtuiging dat ze wel weer naar haar ouders gegaan zou zijn. Vlak over de Nederlandse grens echter werd hij gearresteerd. Hij was betrapt op ongeoorloofde handelingen met een minderjarig meisje, in het hotel waar hij overnachtte. Vader Stoppelman zag nu ook wel in dat de situatie onhoudbaar was. Hij regelde de scheiding, die op 6 maart 1913 uitgesproken werd.
Dit is het verhaal van Mary Dorna's eerste huwelijk, samengesteld uit de schaarse en uiteenlopende gegevens die daar over bekend zijn. Waarschijnlijkheid is daarbij het selectie-criterium geweest. Hier volgt een overzicht van de alternatieve informatie die er over deze periode bestaat. | |
[pagina 24]
| |
Over hoe Mary Dorna Bowers heeft leren kennen, vertelde haar zuster Bep in de televisie-documentaire dat Mary met hem op de h.b.s. gezeten had. Tegen Eelke de Jong zei Mary zelf: ‘Toen ik bij die schilder (Jan Bleys) zat was ik erg gelukkig. Daar maakte ik kennis met een Engelsman uit Scheveningen.’ (Haagse Post, 25 mei 1968). Tegen Fanny Kelk echter zei ze: ‘Met mijn ouders in Scheveningen leerde ik Bowers Danham kennen.’ (Avenue, juni 1968). Ook tegen Bruno heeft ze verteld, dat ze hem in Scheveningen had ontmoet. Daar ging ze met haar ouders elke zomer naar toe om de vakantie door te brengen. Hoe haar ouders op het huwelijk reageerden staat ook niet vast. In het interview met Schippers en De By zei Mary: ‘Nou, m'n vader en moeder, eigenlijk m'n vader, die zei: laat ze maar gaan. Die man had 'n goeie baan.’ (1970). Maar in de documentaire vertelde Bep het tegenovergestelde; haar vader zou fel op het huwelijk tegen zijn geweest, en Mary was met hem weggelopen. Ook over Bowers' afkomst bestaat onduidelijkheid. In haar verhalen schildert Mary Dorna hem als een adellijk heerschap af, en zijn vrouw krijgt namen als: Lady Bray, Lady Ruth Osborne, Lady Aileen Kissel. Tegen Bruno Wille heeft Mary ook altijd gezegd dat Bowers van adel was. In het interview met Fanny Kelk noemt ze hem met een dubbele naam: Bowers Danham. Navraag in Engeland heeft het volgende opgeleverd. Op 4 november 1889 werd hij geboren in Eastbourne. Hij werd zes weken na de geboorte door de moeder aangegeven, zij heette Adèle Bowers en woonde in de Rue Langier nr. 41 te Parijs. Ze was zonder beroep. De vader ontbreekt geheel op zijn geboortebewijs en ook de naam Danham komt in het bevolkingsregister niet voor, hij heette Felix Gabriel Bowers. Verder loopt het spoor in Engeland dood, en het meest waarschijnlijke is dat hij door zijn moeder mee naar Frankrijk is genomen. In alle verhalen en ook in de interviews heeft Mary Dorna de indruk gewekt dat Bowers rijk was en dat ze met hem in weelde leefde. Ze reisden voortdurend eerste klas, verbleven in luxe hotels, en van de opbrengst van haar juwelen en kleren kon Mary nog een tijdlang leven nadat ze bij hem weggelopen was. Maar over wat hij precies deed, liet ze zich verschillend uit. Tegen Schippers en De By zei ze: ‘Die man had 'n goeie baan’. Maar verderop in het interview antwoordde ze op de vraag: ‘KS: Wat deed hij in Rio voor werk dan? MD: Gewoon rondkijken. KS: O rondkijken? MD: Geld opmaken.’ Tegen Eelke de Jong vertelde ze: ‘In Buenos Aires moest hij mensen de weg wijzen hoe ze op het land moesten werken.’ Dat komt weer overeen met wat ze ook Bruno verteld heeft, dat Bowers uitgezonden was om onderzoek te doen naar de emigratie-mogelijkheden in Zuid-Amerika. Toen ze Bruno leerde kennen lagen de gebeurtenissen nog maar kort achter haar, maar haar verhalen tegen hem waren vermengd met fantasie, naar Bruno later zou ondervinden. Het bevolkingsregister | |
[pagina 25]
| |
Foto gemaakt door Felix Bowers.
| |
[pagina 26]
| |
in Amsterdam vermeldt als Bowers' beroep: ‘leraar Spaanse taal’. Maar daar dient dan weer bij opgemerkt, dat er van Mary Dorna alleen een reconstructie-kaart bestaat doordat bij de overval op het bevolkingsregister in 1943 haar originele kaart werd vernietigd. Tegen Fanny Kelk vertelde Mary dat Bowers ‘een taalgenie’ was. En hij moet inderdaad verschillende talen beheerst hebben. Engels door zijn afkomst, Spaans blijkens zijn aanstelling in Zuid-Amerika, Duits blijkens zijn werkzaamheden voor het consulaat in Düsseldorf, Frans door zijn moeder en blijkens zijn vestiging later op Tahiti. Ten slotte moet hij ook Nederlands gesproken hebben. Mary heeft namelijk nooit Engels leren spreken en ze kon het ook niet lezen, terwijl ze in de korte tijd dat ze in Zuid-Amerika waren wel wat Spaans oppikte. Waarschijnlijk sprak ze dus Nederlands met Bowers. De brief die hij later nog aan haar geschreven heeft was in goed Nederlands gesteld. Vele jaren later, in 1933 of 34, ze woonde al met Henk Tenkink op de Prins Hendrikkade, heeft Mary nog eens van Bowers bericht gehad. Hij woonde toen in Papeete op Tahiti, waar hij als fotograaf werkzaam was. Hij had daar een Hollandse dame ontmoet die hij bij haar vertrek naar Nederland verzocht, in Amsterdam eens te informeren naar Mary Stoppelman. Zo was hij aan Mary's adres gekomen. Hij stuurde haar een brief, met een uitnodiging naar Papeete te komen. Daarbij zat een pak foto's die hij had gemaakt van naakte inlandse meisjes. Er was een foto van hemzelf bij in zijn werkkamer, waarvan de muren ook bedekt waren met naaktfoto's van jonge Tahitiaanse meisjes. Die brief is verdwenen maar van de foto's zijn er drie in Berlijn terecht gekomen en bewaard gebleven in het Bruno Wille-archief. Op één daarvan staat achterop geschreven: ‘Hina. Ze is licht van kleur en heeft geel-rood haar, wat nogal veel voorkomt op de eilanden, maar niet op Tahiti. Ze is van het eiland Rapa, waar voor elke man 10 vrouwen zijn, maar waar nogal veel melaatsheid voorkomt.’ Op de andere twee foto's staan de namen van de meisjes geschreven: ‘Tetu en Hina’ (hier afgedrukt) en ‘Raupa en Eguy’. De foto's zijn gestempeld: ‘F.G. Bowers. Photographer. Papeete’. Mary raakte in paniek door deze poging tot hernieuwd contact. Als enig antwoord zond ze hem haar eerste bundel verhalen Wanordelijkheden rondom een lastig kind. En iedereen kreeg het consigne nooit meer iemand te woord te staan die iets met hem te maken had, of anders te zeggen dat ze dood was.
Zowel in haar verhalen als in de latere interviews heeft Mary Bowers afgeschilderd als een oversexte adellijke heer die een argeloos jong meisje had weten te misleiden. Zo zei ze tegen Fanny Kelk: ‘Hij was Engelsman, ik nog geen 18. Toen het schip een halve meter van de wal af was, wist ik het al: goeie genade, wat ben ik begonnen.’ En verderop vertelde ze: ‘Maar op het schip gingen m'n ogen direct open (...) Danham deed aan spiritisme, hij gaf z'n dooie oom een hand door de spiegel | |
[pagina 27]
| |
en voorspelde de eerste wereldoorlog met een tekening en hij is ten slotte gek geworden. Ik dacht al wel: dat kan niet. Hij had een glad gezichtje met z'n 26 jaar.’ Natuurlijk was Mary nog jong toen ze met Bowers trouwde, maar ze was negentien en geen zeventien; en Bowers was geen zesentwintig maar eenentwintig, dus maar twee jaar ouder dan Mary. Tegen Schippers en DeBy vertelde ze: ‘Kijk, dat kun je nou zo slecht e..., zet dat maar niet op dat ding (de bandrecorder), maar ik moest met die man elke dag naar bed. Ik dacht dat ik er gék van werd. Ik vond 't walgelijk he, elke dag. En dan wou ik 'n mooie stad zien of musea, en dan moest ik naar dat verdómde nest!’. Op de vraag van Henk de By of Bowers van haar hield, antwoordde Mary: ‘Op zijn manier. By: Maar u niet van hem? MD: Nee!’ Dat Bowers inderdaad om Mary gaf blijkt ook uit zijn pogingen om in Duitsland werk te vinden omdat zij het wilde, en ook uit het feit dat hij na al die jaren nog aan haar dacht en haar schreef om naar Tahiti te komen.
Tot zover deze uitweiding over Mary Dorna's wisselende weergave van de werkelijkheid, die het moeilijk maakt de ware toedracht der gebeurtenissen te achterhalen. Dat doet aan haar beleving van de werkelijkheid echter niets af. En dat ze onder haar huwelijk met Bowers geleden heeft, daarover laten haar verhalen geen twijfel bestaan. |
|