Bob Hanf 1894-1944(1982)–Toke van Helmond, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermdWaarin opgenomen Christiaan Philippus' Mijmeringen over de nachtzijde van het leven Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] IX Midden in den nacht word 'k wakker; 't boek is op den grond gegleden. - Buiten giert de wind of 't dak er- af moet, en tegen de ruiten klettert hagel. In het huis is het stil. - Met stijve leden kom ik overeind en wankel naar 't alkoofje toe. 't Geruisch van den hagel wordt steeds luider. 'k Kan den slaap nu niet meer vatten. 'k Lig in 't duister, en 't gegier van den wind, 't gekletter dat tot een obsessie wordt, houdt steeds maar aan... 'k Weet eensklaps: 't is 't geratel van de wielen waarmee zwaar- beladen wagens door de straten trekken, 'n eindelooze optocht. Onder laag-hangende wolken hobbelt de bizarre stoet over keien waarop 't ochtend- gloren een melkacht'gen schijn werpt. Donker tegen 't flauwe licht, zit op de karren 't heerschersvolk en wordt, alsof het houten poppen waren, heen en weer geschud terwijl de paarden met hun koppen ernstig knikken, - men zou meenen: wijzen die het leven kennen. 'k Zie vrachtwagens vol met huisraad, mitrailleurs, kanonnen, en een ijsco-kar vol aanmaakhout, door een ezeltje getrokken. Gaan ze naar hun land terug? Niemand spreekt er, en de straten, leeg onder de laag-hangende wolken, wachten - [pagina 195] [p. 195] Dan, ergens bóven 't wolkendek, kraakt er een bed... Waar ben ik? - 'k Hoor weer 't klet'ren van den hagel tegen 't glas, het gieren van den wind, - en ik weet al niet meer wat dat was, daar- net. - Vorige Volgende