ke alsoo haest sy nu dieren zijn geworden, verbeelden haere giften, die sy op een ander mogen versenden: dat oock te voiens, staende in den heve der verduftheyt, en streckende ter verwandelinge tot het leven, mogen dan soo wel, als korts daer nae, tot dieren geworden zijnde, ons verhinderen, door hitsige verstooringe van haren Archei, een verbolgentheyt, en gift aengrijpen, soo haest sy haer boosen lust niet en mogen volbrengen. Den heve die in 't gift is, hoewel hy van andere noyt soo duydelijck en is voorgenomen geweest, doch hebben sy 't werck aller giften, om sijn wonderheyts wille, genoemt Actionem aequivocam, dat is, soo als de hemelen hier beneden dingen baeren, die niet en zijn haers gelijcken. t'Elckenmael soo wanneer de Scholen d'eygen oorsaken niet ontmoet en hebben, nemense altijdt toevlucht tot de hemelen; doch oneygentlijck: overmits alle gift in gedaente van eender geboorte met verwesentheyt, brengt op het naeste, en aldersterckste sijns gelijcken voort: want al 't gene door naturelijcken heve werckt, en werckt geensins aequivoce; oft andersins alle natuerelijcke werckinge waer aequivoca, & anomala; oock soo de pest aequivoce voortquam, sy en soude niet behaelijck wesen, mits sy haers gelijcken niet en soude baeren. Dus blijckt hier by, dat by den anderen 't gift, noch in wesen, noch in wercken diepelijck en is ingesien geweest. Te meer, dat alle gifts eygen is, de verstooringe Archei, inbrengende sijn eygen beelt in de stadt; 't welck aller baerende dingen het natuerelijckste is. Ick segh dit van de giften, die door verbeeltenis tot verwandelinge opstaen, en niet van de op-etende, knaegende, oft corrosiven: want dit eygentlijck geen gift en is, mits het niet en bederft, noch en verjaeght het beeldt Archei; dan wel bederft het lichaem, op wiens ondergang den Archeus alleen by gevolgh met vollen en geheelen beelde moet stadt ruymen. De grootheyt, snelheyt, en onverwinnelijckheyt der giften, heeft hen bedrogen, niet kennende de wercken, die met, en door den heve wercken, als naement-