De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
[pagina 220]
| |
Het wonderkind Hugo de Groot.
| |
[pagina 221]
| |
De wetenschappen.Gij mijn Geleigeest, gij ô Dichtkunst! die sints 't uurGa naar voetnoot1
Van mijn geboorte, mij omzweefdet; die het vuur
Dat op uw voorhoofd gloeit, en schittert op uw kaken,
Ook in mijn' boezem hebt ontstoken, dáár doet blaken;
5[regelnummer]
ô Gij! door wien ik leef, gij, die me altoos verzelt,
't Zij ik de stad doorkruipe of rondzwerve over 't veld;
Die mij met U verheft in 't grensloos ruim der hemelen,
Waar Serafs in den gloed van nieuwe zonnen wemelen,Ga naar voetnoot8Ga naar voetnoot8
En morgenstarren zich verliezen in heur lot,
10[regelnummer]
Waar 't all' aanbidding is, licht, schepping, heil, en God!
Gij, die me in 't duister bosch, dat de eeuwen zagen groeijen,
Het bloed, meer sneller door zijn buizen om doet vloeijen,
Mijn oog dáár tranen, dáár mijn borst een zucht ontrukt,
Als ik, in 't heiligdom der schepping neêrgebukt,
15[regelnummer]
De onsterflijke natuur aanbiddend mag bewonderen,
En, verr' van 't menschdom, dáár met u, mij af mag zonderen!
Gij, die bij middennacht aan mijne sponde waakt,Ga naar voetnoot17
Die, als mijn Hollands hart voor 't heil van Neêrland blaakt,
Mij zangen instort, die der kenren gunst verwerven;
20[regelnummer]
Geleigeest! die mijn' naam behoeden zult voor 't sterven:
Want gij voorspeldet mij: ('k neem uw voorzegging aan!)
De taal, die Hooft eens sprak zal nimmermeer vergaan;Ga naar voetnoot22
| |
[pagina 222]
| |
Neen! schoon de vuist des tijds, naar nooit verstoorbre wetten,Ga naar voetnoot23Ga naar voetnoot23
Der vaadren schepping, met heur steden zal verpletten,
25[regelnummer]
(Want, waar was ooit een volk, dat de eeuwen wederstond?)
Zal 't kroost, 't zij spade, ô God! zal 't kroost, op vreemden grond,Ga naar voetnoot26
Verr' van Europa, ja, welligt aan de Oosterbaren,
De taal van Vondel, Hooft, en Bilderdijk bewaren;Ga naar voetnoot28
En als dan 't nageslacht die godenzonen roemt,
30[regelnummer]
Wordt, schoon op lager toon, ook daar mijn naam genoemd.
Dit, mijn Geleigeest! dit, ben ik aan u verschuldigd,
Wie wraakt het dan, dat u mijn zangster daaglijks huldigt?
U, 't offer aanbiedt? neen! gij stort in mijn gemoed
Uw vlammen! gij bezielt me, en zet mijn borst in gloed;
35[regelnummer]
Geleigeest! Dichtkunst! blijf, blijf altoos om mij zweven,
En 'k zweer, 'k zweer, tot aan 't graf, in uwen dienst te leven! -
Welaan! met kracht me omgord, mijn vrienden, stout een tredGa naar voetnoot37Ga naar voetnoot37
In 't worstelperk der kunst, met vasten voet gezet!
Ik zie den Tempel! ja, daar naadren de ingewijden! -
40[regelnummer]
'k Ben ook gewaardigd in het lauwerveld te strijden,Ga naar voetnoot40
In 't koor te dringen van de Godheid! - Welk een licht
Weerkaatst langs grond en wand van Phebus aangezigt?
Geen sterflijk oog doordringt den stroom van zonnestralen,
Die van het godlijk hoofd, van d'elpen schouder dalen!
45[regelnummer]
Geen aardsche en dikke lucht, neen, hemelsche aetherstof
Vervult, doordringt, bezielt het wijde Tempelhof!
| |
[pagina 223]
| |
Uit gouden vaten plengt het hoofd der offeraren,Ga naar voetnoot47
Het levend hoefbronnat op wierookrijke altaren!Ga naar voetnoot47-48
De Hymnen rijzen op, als, toen op Delos grond,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Latonaas schoot zich van den jongen God ontbond!Ga naar voetnoot49-50
En zevenwerf een drift van Godgewijde zwanen
Het Jubel stemde, langs het vlak der waterbanen!Ga naar voetnoot52
Of 't Iö wedergalmde en schaterde langs 't strand,Ga naar voetnoot53
Bij 't rif van 't vloekgedrocht, verslagen door zijn hand.Ga naar voetnoot54Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Ook ik, ik mag een drup van 't heilig nat ontvangen!
'k Voel d'invloed van den God: mijn boezem stort in zangen
Zich uit! - het outer vlamt! de heilge lauwer kraakt!
Hoor aarde! Dichters, knielt! - De God, de God genaakt! -
Wat kracht, wat magt ontvoert me aan de aarde en aan mij zelven,
60[regelnummer]
En schiet met mij door 't ruim der hooge stargewelven?
Zijt gij 't Verbeelding! ja, 'k herken u aan den gloed,
De vlam, die uw gelaat als 't zonlicht schittren doet.
Waar voert uw hand mij heen? Naar nooitgeziene kringen?
Naar Zonnen, nooit gedacht in 't brein der stervelingen,
65[regelnummer]
Of naar het duister oord, waar nog geen schepping leeft,
De stof, verward en dood, zich niet ontwikkeld heeft,
In eeuwige onrust van herbaring en herslooping,
Van strijden, worstling, van ontbinding, zamenknooping?
ô Neen, Verbeelding! neen! mijn geest heeft trager vlugt,
70[regelnummer]
'k Hervind mij weer op de aarde in Neêrlands zoete lucht.
| |
[pagina 224]
| |
Welaan, met geestdrift dan den zang weêr aangevangen!
't Geldt de eer van Nederland; stroomt, vaderlandsche zangen! -
Weg met den onverlaat, wiens borst niet staat in gloed,
Als hij den grond betreedt, gemest met godenbloed.
75[regelnummer]
Weg met den aterling, den overwonnen basterd,Ga naar voetnoot75
Die met versmaden lach der vaadren deugden lastert,Ga naar voetnoot76
En 't tachtig jarig pleit beschimpt in trotschen waan!Ga naar voetnoot77
Maar zulk een booswicht heeft nooit op deez' grond bestaan;
ô Neen! der oudren deugd blijft in ons hart nog leven:
80[regelnummer]
Welaan dan, fier en stout den lofzang aangeheven!
Juicht, landgenooten, juicht! in 't rijk der Wetenschap
Staat Nederlandsche roem op d'allerhoogsten trap;
Ja, heilge Wetenschap, in uw gewijde koren,
Hebt gij aan Nederland eene eerste plaats beschoren;
85[regelnummer]
Ik dring uw tempels in, en waar ik de oogen wend,
Wordt Hollandsch Wetenschap bij volk aan volk erkent.
De mensch is niet bestemd, om als een plant te groeijen:
Hij voelt zich niet, als 't dier, aan 't stof en de aarde boeijen!
ô Neen! zijn geest kan zich van 't logge stof ontslaan;
90[regelnummer]
Hij stort, en baadt zich in der sterren oceaan!
Schiet door het eindloos tal der zonnestelsels henen;
Miljoenen rijzen, en miljoenen zijn verdwenen;
Hij stort in d'afgrond der onmeetlijkheid zich neêr!
Vergeefs! - zijn geest hervindt zich op een' melkweg weêr:
95[regelnummer]
Hij wil zich denken 't oord beroofd van stargeflonker,
Waar 't niet een aanvang neemt in d'afgrond van het donker;Ga naar voetnoot96
Vergeefs! - waar hij zich wendt is alles licht en vuur,
Is alles leven, kracht, God, schepping, en natuur!
| |
[pagina 225]
| |
Verheven Starrekunst! ge ontvoert den geest aan de aarde!
100[regelnummer]
Ook Neêrlands voorgeslacht erkende uw hooge waarde.
't Is waar, Copernicus sprak eerst zijn vaste wil:Ga naar voetnoot101
Hij wenkte! - de aarde dreef; hij sprak! - de zon stond stil.
Ik kniel voor Newton neêr! zijn geest blijft onverwonnen,Ga naar voetnoot103
En eeuwig duurzaam als 't onmeetlijk tal der Zonnen!
105[regelnummer]
Columbus Herchel heeft meer heemlen ons ontdekt,Ga naar voetnoot105
Dan Cook gewesten vond op d'oceaan gestrekt!
De Gallileïs, de la Landes zal ik noemen,Ga naar voetnoot107Ga naar voetnoot107
Maar Nederlander, blijft mijn geest op Huigens roemen.Ga naar voetnoot108
ô Gij die, nevens mij, in 't stille van den nacht,
110[regelnummer]
Naar d'eeuwgen hemel ziet, en wegzinkt bij die pracht,
Zoo lang gij, nevens mij, daar ziet planeten dwalen,
Zal ieder sterrenbeeld, u Huigens lof herhalen;
Zoo lang Saturnus daar zijn breede baan beschrijft,
Zijn derde wachter op zijn' wenk door d'aether drijft,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Zoo lang d'Orion gloeit, den Wagenaar blijft leven,Ga naar voetnoot115Ga naar voetnoot115
Staat Huigens naam met vuur aan 't luchtgewelf geschreven.
| |
[pagina 226]
| |
't Is hij! 't is Hollands teelt, die 't eerste dorst bestaan,
Een' dubblen gordel om Saturnus heen te slaan:Ga naar voetnoot117-118
Ja! door één wachter meer deed hij den held verzellen.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Hij dwong de Maan meer juist om d'aardbol heen te snellen,
Schreef haar zijn wetten voor, haar wisling, zwaarte en stand,
En 't slinger-uurwerk kreeg Europa uit zijn hand.
Die roem behoort aan ons, aan ons, mijn Landgenooten!
Planeten moeten zelfs der vaadren lof vergrooten!
125[regelnummer]
't Is niet op 't land alleen, op 't vlak van d'oceaan,
Dat Gij de bakens van der oudren roem ziet staan!
Neen Starrenbeelden zelfs doen u den lofzang hooren
Van 't goddelijk geslacht, op Hollands grond geboren.
'k Zet, Wetenschappen, in uw koren vaster schreên!Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Hoe straalt hier Neêrlands roem langs wand en zuilen heen.
Wie ooit in 't worstelperk der kunst een' strijd dorst wagen,Ga naar voetnoot131
Geen Nederlander heeft den kamp ooit afgeslagen.
De vreemdling blooze en zwijg, die schreeuwt in trotschen waan,
Dat nimmer geestkracht heeft op Hollandsch grond bestaan,
135[regelnummer]
Dat nooit de kunst hier heeft haar heilig vuur ontstoken.
Ik noem Boerhaven; - en mijn landaard is gewroken.Ga naar voetnoot136Ga naar voetnoot136
Wat vloed van zielen stroomt hier heen naar Leydens wal?
Daar leeft de Genius, die 't menschdom redden zal.Ga naar voetnoot138
Boerhavens woning wordt, Geneeskunst, thans uw tempel!
140[regelnummer]
De kranke uit Noord en Zuid, treedt wagglend op den drempel.
| |
[pagina 227]
| |
't Orakel spreekt; en de aard' geeft aan die taal gehoor!
Een nieuwe levenskracht stroomt straks elks aadren dóór!
Ja! van het gloeijend Oost', in stroomen vuurs bedolven,
Tot in den nacht van 't Noord', een spel der wilde golven,
145[regelnummer]
Geeft Hollandsch Esculaap zijne onherroepbre wet.Ga naar voetnoot145
Hij spreekt, de ziekte vlugt: - het menschdom is gered.
Wat kreet doordavert thans, ô Wetenschap, uw koren!
En roemt Albinus, Ruisch, doet Kampers naam mij hooren?Ga naar voetnoot148Ga naar voetnoot148Ga naar voetnoot148
Van Kamper! Neêrland juicht bij 't beeld des grooten mans.
150[regelnummer]
Hij, heldre flonkerster aan onzen hemeltrans:
De kunst van eeuwen, en geleerdheids reinste schatten,
Doorzag zijn valkenblik, wist zijnen geest te omvatten.
Hij ziet, hij vergelijkt, ontleedt, bepeinst, bepaalt
Het vreeslijk roofgedrocht, dat aan den keerkring dwaalt;Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
De monsters van de zee, het kroost der beide polen,Ga naar voetnoot155
Doorziet zijn scheppend brein: niets blijft voor hem verholen!
Hij toont de grenslijn aan van 't schoone in ons geslacht,
En handhaaft 's menschen waarde, en eer en oppermagt.
Wat smaalt ge, ô trotsche Brit, als of in Neêrlands luchten,
160[regelnummer]
De geest, door diep en damp, in 't stof geboeid, moet zuchten!
En nevel, mist en vocht, ook onzen geest verdikt,
| |
[pagina 228]
| |
Voor 't schoone onvatbaar maakt, voor denkkracht ongeschikt!Ga naar voetnoot162
Herhaal uw lastertaal! treed toe: durft gij het wagen;
Men houdt op Kamper, op Boerhaven 't oog geslagen!
165[regelnummer]
Dat dan uit schaamte u 't bloed terstond in 't aanzigt stijg'!
Zink, zink verpletterd in uw' afgrond! - vlugt! en zwijg. -
De Zwitser, sinds zijn jeugd de liefelijke streken
Van d'Ouderlijken grond, met wederzin ontweken!Ga naar voetnoot167-168
Heeft naauw in d'ouden dag, in een verwijderd oord,
170[regelnummer]
Het blijde volkslied van zijne Alpen weêr gehoord,
Naauw dringen in zijn oor die onvergeetbre zangen,
Of tranen gudsen langs zijn mannelijke wangen!
Hij vindt zich eensslags in zijn blijde jeugd verplaatst!
Hij ziet den heuvel weêr waarop zijn kudde graast!
175[regelnummer]
Hij vindt weêr d'ouden eik waarbij hij sprong en speelde!
En 't lieve plekje gronds waar 't moederhart hem streelde,
ô De afgeronnen tijd vernietigt zich voor hem:Ga naar voetnoot177Ga naar voetnoot177
Hij ziet zijne Alpen weêr, hij hoort zijns Vaders stem,
Verbeelding doet hem weêr zijn blijde jeugd genieten,
180[regelnummer]
Hij klimt de bergen op, hij baadt zich in de vlieten!
Hij kranst de hoornen weêr van zijn geliefkoosd rund,
Maar 't is Verbeelding slechts, die hem die vreugd vergunt!
Ach! nimmer zal hij weêr die zalige landsdouwen,
| |
[pagina 229]
| |
De vaderlijke hut, het moedergraf aanschouwen,
185[regelnummer]
Hij denkt dit, slaakt een zucht, en zegent nog het oord,
Het zalig Zwitserland, en treedt in weemoed voort.
Aldus ook ik, ik waande in mijn bespiegelingen,
Dat ik mij door den rei der vaadren zag omringen!
Ik dacht, daar Hollands lof weêrgalmde uit ieders mond,
190[regelnummer]
Dat ik mij in dien tijd, dien gulden tijd, hervond.
Ik dweepte mij terug in de onvergeetbre dagen,Ga naar voetnoot191
Toen de aarde 't oog alleen op Neêrland had geslagen!
Toen wetenschap, en kunst, geleerdheid, smaak en geest,
De schat, het eigendom van Holland is geweest.
195[regelnummer]
'k Zag Maurits aan mijn zij! 'k dorst met de Witten spreken!Ga naar voetnoot195
Ik zag de Ruiter de eer van onze wimpels wreken: -
Maar 't tooverbeeld verdwijnt! 't is nacht rondsom mijn schreên;
En ach! ik vind mij met mijn Zangster thans alleen.
Welaan, den moed hervat! weêr Hollands eer gewroken!
200[regelnummer]
Het heilig outer vlamt, het reukwerk is ontstoken,
Ik tree als Priester in het hooge heiligdom!
Het volk ligt diep geknield, en de eerbied maakt elk stom,
Staat af, onheiligen! - staat af! terug, vermetelen!Ga naar voetnoot203
Die U in 't kunstenkoor op Neêrlandsch plaats wilt zetelen!Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Vlugt ongewijden, vlugt! ontsnelt dit heilig oord;
En gij, gewijden, rijst! aanbidt, gelooft en hoort.
Dus galmt de orakelstem in 't koor der Wetenschappen:
‘Elk sterfling is 't vergund mijn' tempel in te stappen!
Geen volk wordt afgeweerd! ik heb van 't eind der aard’,
| |
[pagina 230]
| |
210[regelnummer]
Mijne ingewijden, uit de bloem des volks vergaard.Ga naar voetnoot210
Geen eerdienst sluit hier uit, Chinees, en Jood, en Christen,
En Mecchaas volgeling, vergeten hier hun twisten:Ga naar voetnoot212
't Zijn alle broeders van het zelfde huisgezin,
Bezield door Wetenschap! ontvlamd door Waarheidsmin!
215[regelnummer]
Wees mensch! dit is genoeg mijn tempel in te treden:
Voelt gij dit niet? ontwijkt, bezoedelt door uw schreden
Dees heilige gronden niet; verbasterden! staat af!
Hier voert de Wetenschap alleen den hoogsten staf.
Zing, Neêrlands Dichter, zing! mijn glans zal op u stralen!
220[regelnummer]
Zie de achtbre beelden hier van uw vaadren pralen;
Bezing ze! dat elks lof voor hunnen lof verdwijn'!
En Neêrland juiche in de eer van d'eigen stam te zijn.’ -Ga naar voetnoot222
Wat flonkersterren zien mijne oogen in dees koren!
De onsterflijkheid is hun door hunnen geest beschoren!
225[regelnummer]
Wat hooge ontdekkingen zijn niet aan 't licht gebragt,
Door d'onafmatbren geest van 't godlijk voorgeslacht?
Gij, die dit dichtstuk leest, verschoon mijn zwakke zangen!Ga naar voetnoot227
Ik voel mijne onmagt! ach, ik weet niet aan te vangen!
Mijn boezem, ja, gevoelt wel wat ik melden moet!
230[regelnummer]
Ik grijp wel 't speeltuig aan! maar ach! me ontzinkt de moed.
Moet ik mij dan alléén in 't stuivend renperk wagen?
Heeft Neêrland niet het oog op Bilderdijk geslagen?
Heeft grijze Feith dan reeds het harnas afgelegd?
Moet ik, onmagtige! ik? ik, zwakke legerknecht!
235[regelnummer]
Aan 't spits dan treden om der vaadren eer te wreken?
| |
[pagina 231]
| |
Zwijgt Kinker, Loots, van Hall? wil Klijn noch Tollens spreken?Ga naar voetnoot236Ga naar voetnoot236Ga naar voetnoot236Ga naar voetnoot236Ga naar voetnoot236
Zij, keurgenooten in Apolloos heilgen kring,Ga naar voetnoot237
Zijn waardig, dat hun lier der oudren deugden zing'.
Maar neen! ik laat mij niet deze eedle taak ontwringen!Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Ook ik trede in den rei van Phebus lievelingen.
Mijn lier klink' minder schoon in mijn verdorde hand;
Mijn hart slaat hun gelijk in zucht voor 't Vaderland.
Welaan! ik nader stout: geen schroom weêrhoudt mijn schreden!
Daar schittert Huig de Groot, en de eerbied boeit mijn treden.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Hoe hulde aan hem gedaan? wiens geest is zoo verdwaald,
Dat hij den gloed der zon met doode verwen maalt?
Ja! hebben niet voor mij onsterfelijke tongen,
Heeft Cras niet voor Euroop', de Groot, uw' lof bezongen?
En ik zou 't wagen hem te volgen in het spoor!Ga naar voetnoot248
250[regelnummer]
Drong ooit het vinkje tot het rijk des aadlaars door?
Maar pligt, bewond'ring en verrukking doen mij zingen,
't Is schoon voor Huig de Groot de citersnaar te dwingen.
| |
[pagina 232]
| |
Men zegt; toen 't wonderkind in 't schomm'lend wiegje lag,
En 't zachte moederhart verkwikte door zijn' lach,
255[regelnummer]
De Genius der aarde een vloed der rijkste gaven,
Deed stroomen op het kind, dat Hollands roem zou staven.
Al wat ooit de oudheid wist, de wetenschap der aard',
Had hij, als jong'ling reeds, in 't schrander brein vergaard.
Het menschdom had zijn regt, zijn titelen verloren,
260[regelnummer]
De Groot verschijnt! - dat regt, die titlen zijn herboren;
Europa knielde voor de orakels van zijn' mond,
En zegende de zon, die straalde op Neêrlands grond!
Het regt van vrede en krijg wist hij naar wijze wetten,Ga naar voetnoot263
(Kniel aarde voor 't geschenk!) voor eeuwig vast te zetten.
265[regelnummer]
Als overwinnaar 't rijk van wijsheid ingesneld,
Was ieder stap een zege op onkunde en geweld.
Het licht der Wetenschap, door hem voor de aarde ontstoken,
De Godentaal, door hem zoo klemmend uitgesproken,
Wordt nimmer uitgedoofd, zal nimmermeer vergaan,
270[regelnummer]
Zoo lang één maatschappij op de aarde zal bestaan.
Bij wien, bij wien, de Groot, zal ik U vergelijken?
Elk beeld schiet hier te kort, moet voor uw' glans bezwijken;
't Verspreide en strijdige vereent uw magtig hoofd;
Gij zijt als d'Atlas, waarvan de oudheid heeft geloofd!
275[regelnummer]
Daar op denzelfden tijd, op zijn onmeetbre gronden,
En Lente, Zomer, Herfst en Winter wordt gevonden!
Die zich met ooft en sneeuw, gebloemte en ijs omschorst,
En op zijn breede schoft des hemels welving torscht!Ga naar voetnoot278
D'orkaan ziet worstlen, en den waterval hoort ruischen,
280[regelnummer]
En 't lentekoeltje door zijn lauwren om voelt suizen!
Aan zijnen voet verneemt der herdren minnetoon,
En hoort aan zijnen kruin het rein muzijk der Goôn.Ga naar voetnoot274-282
| |
[pagina 233]
| |
Pascal van Nederland! hoe, zou ik U vergeten?Ga naar voetnoot283
U! jonge bloem! te vroeg door stormen neêrgesmeten!Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Van 't menschdom ongezien, ontlookt ge op dorren grond,
Maar schoon, maar sterk door 't sap dat ge in u zelven vondt!
Een hovenier, de Bosch! plaatste U in vetter aarde,Ga naar voetnoot287
En Neêrland en Europe erkende Nieuwlands waarde.
Ach Nieuwland! ja gij waart! - ontvang mijn hulde en lof!Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Ge ontlookt, gij bloeide en stierft! thans bloeit ge in beter hof.
Waartoe voor Hollands lof me in eedlen toorn ontstoken,
En de eer van 't Vaderland op vreemden trots gewroken?
Waar is de ellendeling die, bassend uit zijn niet,
Op Neêrlandsch heilig beeld zijn giftig zwadder schiet?Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Vergeefs! - wie zal als 't licht der zon ons straalt in de oogen,
Het aanzijn van den dag in dorre taal betoogen?
Wie roemt op vos of das, bij 't aanzien van den leeuw?
Smaalt Philomeles zang, bij 's eksters raauw geschreeuw?Ga naar voetnoot298
Vloekt in der mijnen nacht op Indus balsemluchten?Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Neen, Neêrlands roem heeft hier geen wederspraak te duchten.
Komt, Volken, nadert! trotsch op uw voortreflijkheid!
Beklimt den regterstoel! beslist gij zelf het pleit!
| |
[pagina 234]
| |
Durft vonnissen! en wij, bewust van onze waarde,
Wij schroomen 't vonnis niet, noch de uitspraak van heel de aarde.
305[regelnummer]
Neen Neêrland zwicht niet! In het rijk der Wetenschap
Handhaaft zij haren roem, staat op den hoogsten trap;
Gij, die de oneindigheid der heemlen durft doorsnellen,
En afstand, grootte en loop der bollen vast kunt stellen,
De lucht kunt wegen, spreekt, wat magt verheft uw oog.
310[regelnummer]
Van uit dit slijk der aard' tot aan der starren boog?
Zijt gij het kunstglas, dat u voert door 't ruim der hemelen,
Waar door ge Orions ziet in melk- bij melkweg wemelen,
Uit d'afgrond van het niet kometen scheurt in 't licht,Ga naar voetnoot313
Niet Drebber, Jansen, niet aan Metius verpligt?Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
En Galileï had zich nooit zoo hoog verheven,
Had Neêrlands kunstglas niet zijn eedle vaart gesteven.Ga naar voetnoot315-316Ga naar voetnoot316
Natuur zelfs wijkt hier voor de stoute vindingskracht
Van Bakker! die haar dwingt te zwichten voor zijn macht.Ga naar voetnoot318
Aanschouwt dit zeekasteel! het hongert om in 't Westen,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
's Lands onverwonnen vlag in 't rijk Brasil te vesten;
Het Pampus werpt vergeefs een droogte voor zijn' voet!
Het lastdier van het Oost' herrijst hier op den vloed,Ga naar voetnoot322
| |
[pagina 235]
| |
En torscht op breede schoft de onmeetbre zeekasteelen;
Daar Tritons Neêrlands lof op 't schuim der golven spelen.Ga naar voetnoot324Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
De hoofdstof zwicht hier op uw wenk, o Vaderland!Ga naar voetnoot325
Uitgeest legt hier den wind met wieken in den band!Ga naar voetnoot326Ga naar voetnoot326
Ja de eik van 't Noord' herschept zich hier in duizend schepen,
Om d'Oosterwierookgeur in Hollands schoot te slepen.
Hier staat Stevin ter zij van Neêrlands grootste held,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Daar hij het Statenheir op zijnen hoefslag stelt,Ga naar voetnoot330
En Nederlands Vauban slaat hier een' gordel schansen,Ga naar voetnoot331
Om onzen ringmuur heen, met bolwerk, mijn en transen,Ga naar voetnoot332Ga naar voetnoot332Ga naar voetnoot332
Waar achter d'overvloed een lucht van rozen kweekt,
En Mavors donder sterft, waar onze Koehoorn spreekt.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Had ik, ô Vondel! thans uw Geestkracht; kon ik zingen;
Hoe zou der vaadren roem elk volk in d'ooren dringen!
| |
[pagina 236]
| |
Hoe galmde en bosch en vliet mijn stoute zangen na,
Voor Bekker, Aldegonde, Armijn en Venema.Ga naar voetnoot338Ga naar voetnoot338Ga naar voetnoot338Ga naar voetnoot338
Mogt niet de Wijsbegeerte, in Hollands zachte linden,
340[regelnummer]
(Verdreven van heel d'aard) een schuts en wijkplaats vinden?
Descartes dacht hier aan den Amstel, op wiens grondGa naar voetnoot341
Zijn brein het eerst de wis- en stelkunst zaam verbond.Ga naar voetnoot342
En Gij, nog door geen zang der Hollandsche Poëten
Geroemd! Spinoza! neen, U wil ik niet vergeten!Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Gij rein van zeden, vroom van wandel, zacht van hart,
Verdient de hulde van den Vaderlandschen Bard.Ga naar voetnoot346
Hoe ruischen in mijn oor hier de Idumeesche palmen!Ga naar voetnoot347
'k Hoor, Schultensen, uw lof, door 't loof der Cedren galmen;Ga naar voetnoot348
| |
[pagina 237]
| |
Gij voert me in 't dor gewest, ik rust aan Kisons vloed,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Waar 't kroost van Ismaël zijn Kemels drenkt en voedt,Ga naar voetnoot350Ga naar voetnoot350Ga naar voetnoot350
En van zijn' hengst verzeld, die nooit hem 't spoor doet missen,
De onmeetlijkheid doorrent dier eeuw'ge wildernissen,
Wie heeft geleerdheid eerst ontslagen van den band?Ga naar voetnoot353
De kennis aangebragt? Gij waart het Nederland.
355[regelnummer]
Met stouter golfslag ruischt de Rotte! doet zich hooren!Ga naar voetnoot355
De groote Desideer is aan haar zoom geboren!Ga naar voetnoot356
En Hellaas wetenschap, den Bosphorus ontvlugt,Ga naar voetnoot357Ga naar voetnoot357
Doet hij herbloeijen in de Vaderlandsche lucht:Ga naar voetnoot357-358
Meer duurzaam leeft zijn roem bij U, mijn Landgenooten,
360[regelnummer]
Dan 't Standbeeld zijn zal uit de kostbaarste erts gegoten.Ga naar voetnoot359-360
Hoe zoudt gij twijflen wie U allen overtreft!
De Wetenschap waarop gij U zoo fier verheft,
ô Vreemden! kunst en smaak, die thans Europa huldigt,
Zijt gij dat alles niet aan Nederland verschuldigd?
365[regelnummer]
Door wien is 't dat de nacht der middeneeuw verdween?Ga naar voetnoot365
Wie schoot het eerste licht door dezen chaos heên?
| |
[pagina 238]
| |
Het is de Drukkunst, ja! op onzen grond geboren,
Deed zij van hier, haar stem het stervend menschdom hooren.
't Is Koster! Neêrland is 't, die uit den duistren nachtGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
Der eeuwen, weêr het licht te voorschijn heeft gebragt.
Al wat gij waart, en zijt, al wat ge eenmaal zult worden,
ô Volkeren, uw stand, beschaving, wet en orden,
Dit alles zijt ge alleen aan Nederland verpligt!
't Was nacht; de Drukkunst kwam, zij sprak! en de aard' was licht.
375[regelnummer]
Dringt met mij volken in der Wetenschappen koren,
Daar zult gij Neêrlands lof, den lof van Koster hooren!
En Gij, die de adel voelt des stams, waaruit gij sproot,
Volgt, Nederlanders, volgt me! ik zing uw' Landgenoot.
‘Een nacht, een tastbre nacht daalde op de volken neder!
380[regelnummer]
Het menschdom lag verlamd! een uurwerk zonder veder!
Wie zal het redden? wie 't ontscheuren aan d'orkaan?
Wie bijgeloof en dwang den ijzren kop verslaan?
Wie is gezaligd om dit wonder te verrigten?
Waar is de Hercules, die 't monster zal doen zwichten?Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Juicht volken! menschdom juich! uit Neêrland komt uw held,
't Is Koster! Hollands roem! die 't rijk der domheid velt!
Juicht, volkeren! geen nacht stort weder op u neder!
Ge ontwikkelt nu uw kracht, als 't uurwerk door zijn veder!
Ja! Koster heeft uw' geest die krachten ingestort,
390[regelnummer]
Waardoor gij uit uw nacht uw zelf hergeven wordt.
Thans ziet gij aan uw' voet den stroom der kunsten vlieten,Ga naar voetnoot391
Rust aan zijn bloemenrand; verzaadt U in 't genieten.
Juicht, volken! menschdom juich! uit Neêrland kwam de held,
't Is Koster, Hollands roem! die 't rijk der domheid velt!
| |
[pagina 239]
| |
395[regelnummer]
Zoo lang nog Zwitserland roemt op zijn eeuwige Alpen,
Zoo lang de geele zee om Chinaas grond zal zwalpen,Ga naar voetnoot396
Zoo lang nog de adelaar de zon in 't aanzigt boort,Ga naar voetnoot397
Snelt naar de onsterflijkheid de naam van Koster voort;
Want hij, hij heeft den geest ontscheurd aan slaafsche boeijen!
400[regelnummer]
De stroom der Wetenschap deed hij voor 't menschdom vloeijen.
Juich aarde! omkrans het hoofd van Neêrlands letterheld!
Zing Neêrland, Kosters lof! de geestkracht is hersteld!
Dat ieder volk vrij roeme op grootheid, magt en luister!
De glans van Nederland schiet alle glans in 't duister!
405[regelnummer]
Ja! Attika zij vrij door Pallas gift vermaard,Ga naar voetnoot405
Roeme op d'olijvenscheut en 't brieschend oorlogspaard.Ga naar voetnoot405-406Ga naar voetnoot406
Dat vrij de Tiber roeme op Capitoolgewelven,Ga naar voetnoot407Ga naar voetnoot407
Gij Nederland! ontleent uw grootheid uit u zelven,
Gij noemt slechts Kosters naam, die naam daar 't al voor zwicht,
410[regelnummer]
Die naam, die naam alléén is 't schoonste lofgedicht!’ -
Zoo klinkt in 't kunstenkoor voor 't oor van alle volken,
De lof van Nederland bij wijsheids achtbre tolken!Ga naar voetnoot412
De heilige lauwrier, die voor den tempel bloeit,
Beweegt zich, schudt, en ruischt, terwijl de lofzang vloeit;
415[regelnummer]
En biedt zijn godlijkblad der priesterlijke handen!
| |
[pagina 240]
| |
Het offervuur schijnt met een' hooger' gloed te branden,
En schiet door 't tempelkoor een beter, reiner dag.
De volken naderen met eerbied en ontzag!
Komt, ingewijden, komt! Ik zie de aartspriester naderen,
420[regelnummer]
En van 't geheiligd loof een krans van lauwren gaderen!Ga naar voetnoot420
Thans nadert in dit koor de maagd van Nederland!
Hoe zacht is haar gelaat, hoe schoon en fier haar stand!Ga naar voetnoot422
Beminlijk is haar oog, haar gang is fier en edel,
De Priester drukt het loof haar op den elpen schedel,
425[regelnummer]
Een reiner geur zweeft door den tempel thans alom!
En een onsterflijk licht doorgloeit het heiligdom.
Zoo straalt, als 't Godendom ter disch is aangelegen,
Een zachte en reine dag van alle kant hun tegen!
Maar als de Mingodin treedt in den rei der Goôn,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Verdwijnt die zachte dag voor haar aanbidlijk schoon,
Zij komt! - een stroom van licht doet ze uit haar' gordel vloeijen!
Zij komt! - één oogwenk slaat het Godendom in boeijen!
Zij komt! - en waar zij zweeft herleeft een hooger dag,
Zij komt! - de Olympus juicht, bezield door haren lach;Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Een ieders hart heeft straks haar schoonheid aangebeden,
En elk gevoelt de kracht van Venus godlijkheden.
|
|