De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
[pagina 136]
| |
Willem van Oranje wordt neergeschoten door Balthasar Gerards in 1584.
| |
[pagina 137]
| |
Heldenmoed ter land.Op de eeuwige Alpen, dik met sneeuw en ijs omschorst,
Ontwringt de schoone Rhijn zich aan der bergen korst.Ga naar voetnoot2
Eerst sluipt hij nietig voort met ongewisse gangen,
Als een versmade beek, naauw waard een' naam te ontvangen;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Allengskens aangegroeid, schiet hij langs breeder boord,
Met jonglings vuur en kracht, zijn stoute golven voort;Ga naar voetnoot6
En stort bij Lauffen zich met ongehoord gedonderGa naar voetnoot7
In d'afgrond; schuimt, en bruischt, en woelt, en wringt van onder
De klippen zich hervoor; getergd door wederstand,
10[regelnummer]
Verbreekt, verbrijzelt hij de rotsen aan zijn' kant.
Een hel van water stort hij neêr met schriklijk klateren,
En heel de landstreek dreunt van de afgeschoten wateren.Ga naar voetnoot12
Nu golft hij Duitschland door met trotsche majesteit,
Langs rijke dorpen aan zijn' vruchtbren boord verspreid,
15[regelnummer]
Langs bergen lagchende van Bacchus zegeningen,Ga naar voetnoot15
Langs steden trots gebouwd, die zijnen lof bezingen.Ga naar voetnoot16
Van Ehrenbreitsteins top ziet elk zijn' slangenloop,Ga naar voetnoot17Ga naar voetnoot17
| |
[pagina 138]
| |
En groet hem van die hoogte, als hoofdvloed van Euroop'. -Ga naar voetnoot18
Ach! zoek dien schoonen stroom nu weêr bij Katwijks stranden!
20[regelnummer]
Wat vindt ge? een vuile poel, gesmoord in slijk en zanden;
Onedel en versmaad kruipt hij daar schandlijk voort,
Eer zich zijn drabbig nat in 't zand der duinen smoort.
De vreemdeling, die hem langs Coblens muur zag golven,
Herziet hem hier; maar ach! in ruigte en wier bedolven.
25[regelnummer]
Hij mijmert aan zijn' zoom met waggelende treên,Ga naar voetnoot25
Denkt aan het oud Karthaag, en gaat in weemoed heen.Ga naar voetnoot26
Is, Neêrland! dit uw beeld? moet, uit die flaauwe trekken,
Mijn hart, dat voor u gloeit, uw naadrend lot ontdekken? -
Klein waart gij, als de Rhijn, bij uw geboortestond,
30[regelnummer]
Naauw waardig dat een volk zich vestigde op uw' grond.
Allengskens aangegroeid, zaagt gij, uit uw moerassen,
Bij steden van arduin, en tucht en welvaart wassen,Ga naar voetnoot32
Ge ontwrongt, met jonglingsmoed, u 's Ibers overmagt,Ga naar voetnoot33
En bliksemde op de zee in volle mannekracht.
35[regelnummer]
Aan 't hoofd der volken scheen uw luister elk in de oogen,
En hield, gelijk de Rhijn, elk' vreemdling opgetogen!
Ach! zult gij als die stroom bezwijken in uw vaart?Ga naar voetnoot37
Gij, als een nevelwolk verdwijnen van deze aard'?Ga naar voetnoot38
Neen, neen! der vaadren roem verspreidt te sterk een' luister;
40[regelnummer]
En 't kroost van zulk een volk zinkt nimmermeer in 't duister. -Ga naar voetnoot40
| |
[pagina 139]
| |
Gij, die der volken lot voor de eeuwigheid vermeldt,
Geschiedkunde! open mij uw groot, uw leerzaam veld.
ô Vaderland! 'k zie daar uw' naam onsterflijk pralen,
En aller volken glans verduisterd door uw stralen;
45[regelnummer]
Op de eeuwge zuil des roems staat Neêrlands naam gedrukt;
Die naam, die godennaam, wordt nooit daar uitgerukt. -Ga naar voetnoot46
Waar ben ik? op wat grond heb ik mij zelf verloren?
Wat diepe stilte heerscht in dees gewijde koren,Ga naar voetnoot48
Die mij bedwelmt, ontroert, mijn hart met siddring treft?
50[regelnummer]
't Is hier dat zich de mensch tot zijnen God verheft! -
Wat prachtig grafgesticht rijst ginds met hellen luister,Ga naar voetnoot51Ga naar voetnoot51
Omringd met helm, en speer, en losgerukten kluister?Ga naar voetnoot52
Wat gouden lettren staan gebeiteld aan den wand?
't Is 't graf van Willem, van den Schutsgeest van dit land.Ga naar voetnoot54Ga naar voetnoot53-54
55[regelnummer]
Ja, eerste Willem! ja! 'k wil, bij uw graf gezeten,
Al 't geen mijn hart gevoelt mijn' tijdgenoot doen weten!
De traan, die ik hier wij' aan uw gedachtenis,
Is 't offer dat gij eischt, en uwer waardig is.
Verheven Vrijheidszucht! dit land als ingezworen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Die door alle eeuwen heen alhier uw stem deedt hooren!
| |
[pagina 140]
| |
Gij die uit d'afgrond, waarin 't menschdom lag gedrukt,
Door zeedlijkheid en kracht de volken hebt gerukt!Ga naar voetnoot61-62
Gij, vlam der godheid! gloeide in nimmer leschbre stroomen,
Door 't hart des Bataviers: hij zwichtte nooit voor Romen.
65[regelnummer]
Gelijk een waterval zich van de rotsen stort,
Daar alles in zijn' val verdelgd, vernietigd wordt,
Schoot Cesar met zijn heir van de Alpen op de Gallen;Ga naar voetnoot67Ga naar voetnoot67Ga naar voetnoot67
En 't kroost van Brennus moest in 't stof voor Rome vallen.Ga naar voetnoot68
De fiere en woeste Brit omheind door rots, en zee,
70[regelnummer]
Voelde ook het snerpen van haar roede, en werd gedwee;Ga naar voetnoot69-70Ga naar voetnoot70
Maar 't onverwonnen volk, in 't land der Batavieren
Gevestigd, zag van verr' wel Cesars aadlaars zwieren,Ga naar voetnoot72Ga naar voetnoot72
Maar boog zijn knieën niet voor 's vijands oppermagt!
Een luttel handvol volks weêrstond des aardrijks kracht!
75[regelnummer]
't Kon nooit den vrijen hals aan 't juk van slaven wennen,
Het deed door Rome zich als Bondgenoot erkennen!Ga naar voetnoot76Ga naar voetnoot76
En toen, in later tijd, dier roovren euvelmoed,Ga naar voetnoot77
Zich mesten wilde met der Batavieren bloed,Ga naar voetnoot78
| |
[pagina 141]
| |
Was 't eiland eensslags in een vreeslijk heir herschapen!
80[regelnummer]
En vrouwenrei, en kroost en grijsheid vloog te wapen:
Ja! de aadlaar, voor wiens trots een wereld bleef geknield,
Zag, Neêrland! op uw' grond zijn legermagt vernield.Ga naar voetnoot82
Met siddring vloog hij weg op half verscheurde pennen,Ga naar voetnoot83
Gedoemd de vrijheid van den Batavier te erkennen.
85[regelnummer]
Spreekt Volkeren, die thans met zoo veel schittring praalt!
Waar is de luister, die bij Neêrlands luister haalt?
Gij allen hebt eenmaal u onder 't juk gebogen,
De fiere Zwitser zelf moest Habsburgs woên gedoogen!Ga naar voetnoot88
Maar zuiver, onverslaafd, en rein bleef Hollandsch grond,
90[regelnummer]
Waar vrijheid, deugd, geluk, altoos een schuilplaats vond.
Gij, die bij 't voorgeslacht, in Wodans heilge dreven,Ga naar voetnoot91
Den fieren Bardenzang, met klem hebt aangeheven,
Verhef u, zangster! dat elks boezem blaak' en gloeij',
En met meer veerkracht 't bloed door Hollandsche aadren vloeij'!
95[regelnummer]
Wat tachtigjaarge strijd! wat nooit gehoorde slagen,Ga naar voetnoot92-95Ga naar voetnoot95
Waarvan het menschdom door alle eeuwen zal gewagen;
Wier weêrga' de aard nooit zag, en nimmer weêr zal zien,
Waar Griekenland voor zwicht, waar Rome voor moet vliên,
| |
[pagina 142]
| |
Waar Britsche roem voor zonk, des Ibers luister daalde;Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Een nietig ondeel op een wereld zegepraalde!
Ja, wil het noodlot dat ons Neêrland zal vergaan;Ga naar voetnoot101
(Waar is het volk dat blijft voor de eeuwigheid bestaan?)
Wanneer door de oceaan dit land verdelgd zal wezen,
Zal 't twijfflend nageslacht, wanneer 't de wondren lezen,
105[regelnummer]
De daden hooren zal, op dezen grond verrigt,
Ze als fablen schatten, door der dichtren brein verdicht.
De Spaansche dwingland Phlips, trotsch op zijn reuzenkrachten,
Dorst zich vermeten 't volk van Neêrland te verachten.Ga naar voetnoot108
‘Hoe! zal een schaamle hoop mijn almagt weêrstand biên!
110[regelnummer]
Mij! die het Oost' en West' gebukt zie aan mijn kniên?
Dweept dat verachtlijk volk van vrijheid, regt en wetten,
En zet zich tegen mij? Welaan, ik zal 't verpletten:
't Verga, 't verga in bloed!’ - Dus spreekt hij en; die taal,
Gedonderd uit zijn mond, vloog door 't Escuriaal!Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Zelfs de afgrond hoort die kreet! en braakt zijn helsche spoken!
Geweld, verraad, en list heur kerkers uitgebroken,
Bezielen Alvaas hart, die naar deze oorden snelt,Ga naar voetnoot117
Door moord, gewetensdwang en dwinglandij verzeld.
Hij komt! de bloedstroom bruischt; de martelvuren blaken!
120[regelnummer]
'k Hoor 't siddrend Nederland op zijnen grondvest kraken.
Wie stuit het vloekgedrocht? Wie kan zijn magt weêrstaan?
Hij maait 's lands eedlen weg, gelijk een landman 't graan!
Wie kan, wie zal d'orkaan in zijnen vaart beteugelen?
Wie redt thans Nederland! en dekt het met zijn vleugelen?Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Gij waart het, heldenvolk! gij, edel voorgeslacht,
| |
[pagina 143]
| |
Die 't vuige kroost der hel terug stortte in heur nacht!
Oranje, als 't moedig hoofd der aangebeden vaderen,
Dorst d'ouden tijger in zijn aaklig moordhol naderen:
Een klein, maar moedig tal van helden volgt zijn schreên!
130[regelnummer]
Elk dringt door 't ijzren spits van Alvaas drommen heen! -Ga naar voetnoot130Ga naar voetnoot130
ô Tijd van roem en eer! geduchte legertogten!
Triumfen dag op dag op d'avondvorst bevochten!Ga naar voetnoot132
Ge ontgloeide altoos mijn hart, als ik de plaats betrad,
Eertijds door 't eerlijk bloed dier godenteelt bespat.
135[regelnummer]
Roemt Grieken! roemt thans vrij op Marathonsche helden,Ga naar voetnoot135
Den strijd bij Salamis, Plateaas, Elis velden!Ga naar voetnoot136
De magt van Azien gestoven op uw grond,Ga naar voetnoot137
Dreeft gij, 't is waar, verdund, weêr naar den Hellespont;Ga naar voetnoot138Ga naar voetnoot138
Maar was de Perser niet in weelde en pracht begraven?
140[regelnummer]
Gij triumfeerdet! ja: maar op een horde slaven.
Ons voorgeslacht bedwong het strijdbaarst volk der aard'!
Elk land, slechts Neêrland niet, boog voor het Spaansche zwaard.
ô Dagen van triumf, voor eeuwig ons ontvlogen!
't Herdenken aan uw' glans versterkt mijn denkvermogen!
145[regelnummer]
Nu wordt elk stroom, of meer, voor mij de Egesche plas!Ga naar voetnoot145
Elk vlek Termopilé - elk held Leonidas. -Ga naar voetnoot146
| |
[pagina 144]
| |
Hoe! zou ik melden al de onsterfelijke daden,
Voor de eeuwigheid gegrift, in 's Lands Historiebladen?
Waar zou 'k beginnen, waar zou 'k eindigen? mijn taal
150[regelnummer]
Waar te arm, mijn tong te zwak, voor 't goddelijk verhaal.
Waar toe ook 't koud verslag dier wonderdaân gegeven?
Zijn ze onuitwischbaar niet in aller hart gedreven? -Ga naar voetnoot152
Waar is hij, die ooit dwaalde in Haarlems loofrijk hout,
Wie heeft ooit Alkmaars muur, ooit Naardens wal aanschouwd,Ga naar voetnoot154Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
En voelde niet zijn hart van dankbre erkentnis blaken,
En zonk niet neêr voor God, met tranen op de kaken?
Wiens hart is zoo verstaald, wiens ziel is zoo versteend,
Die van bewondring niet bij 't zien van Leyden weent?Ga naar voetnoot158
't Was groot, toen Brennus heir Itaalje in vlammen zette,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
De stad van Romulus met zijnen knods verplette:
Dat in 't noodlottig uur, de fiere Roomsche raad,
Op d'elpenbeenen stoel, in 't purper praalgewaad,Ga naar voetnoot162
Op 't ledig marktveld, en voor de outers zijner Goden,Ga naar voetnoot163Ga naar voetnoot163
Stout, onverwrikt, en koel, als offer zich liet dooden:Ga naar voetnoot164Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Maar (Nederlanders, voelt uw adel!) 't was meer groot,
Toen Leydens burgerschaar, ten prooi aan hongersnood,
| |
[pagina 145]
| |
Besloot, niet om den dood voor 't Vaderland te lijden,
Maar voor dat Vaderland tot aan den dood te strijden.Ga naar voetnoot168
Tot schimmen uitgeteerd, weêrstond elk op den wal,
170[regelnummer]
Den honger, list, verraad, en Romen, en 't heelal!Ga naar voetnoot170
En liever 't eigen vleesch ten gorgel ingedreven,Ga naar voetnoot171
Dan zich der Spaanschen wraak ten wissen buit te geven.
Snelt Nederlanders! snelt met mij naar Nieuwpoort heen,
Nog klam van 't spaansche bloed; aanschouwt daar de eertrofeên,
175[regelnummer]
Mendozaas kruin ontrukt; bepeinst daar Neêrlands wonderen!Ga naar voetnoot175
Hoort Maurits daar in 't duin op Spaansche benden donderen,
Die als een engel, door een' straffend God bezield,
In heur slagordens breekt, heur oorlogstuig vernielt,
Mendoze in ketens sleept voor Hollands zegewagen,
180[regelnummer]
En Phlips doet siddren voor der vaadren donderslagen.Ga naar voetnoot180
Ja snelt ter bedevaart met mij, naar Nieuwpoorts duin,
Getuige van uw zege! ontbloot, verheft uw kruin!
Vervult u met den geest der aangebeden vaderen!
Durft daar de Godheid, uit uw' afgrond, smeekend naderen:Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Zweert daar bij 't heilig bloed, gevloten op dat strand,
Eene onverzetbre trouw aan 't dierbaar Vaderland!
Smeekt daar, het biddend oog tot God omhoog geheven,
Erbarming, redding af, in 't wee u toegedreven!Ga naar voetnoot188
Dat u zijn arm verhooge en treff' der bozen kop,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Knielt neer! aanbidt; gelooft, en staat gezegend op. -
| |
[pagina 146]
| |
Zoo verr' 't gelouterd goud het koper gaat te boven,Ga naar voetnoot191
De gloed van 't eêl gesteent' den glans van 't glas kan dooven,
In geur zich de Ananas op bes of noot verheft,
Het maagdlijk zilver, 't lood in aanzien overtreft,
195[regelnummer]
Zoo verre ook overtreft in luister, gloed en waarde,
Der vaadren heldenaard dien van elk volk der aarde!
Ja! aller glans verdwijnt in neevlen, mist en nacht,
Bij de onverdoofbre zon van Hollandsch voorgeslacht.
Gelijk op 's bouwmans veld, of kaalgeweide landenGa naar voetnoot199Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Des melkers, dor geroost door 't gloeijend zonnebranden,Ga naar voetnoot200
Eensslags de graanhalm rijpt, het gras te voorschijn schiet,
Wanneer een zomerwolk haar vruchtbre paarlen giet,
En uitspreidt over 't land; en aan de hoop des zaaijers,
Gevulde halmen biedt, en 't gras de zeis des maaijers;
205[regelnummer]
Zoo schoot (de Vrijheid was die zwangre zomerwolk,
Wier heil aanbrengend vocht zich uitgoot over 't volk,)
Eensslags op Neêrlands grond hervoort een teelt van helden!
In aantal 't gras gelijk, dat voortschiet op de velden.
Hoe! 'k handhaaf Neêrlands roem! ik zing bij Willems graf,
210[regelnummer]
En dankbre erkentnis perst mijn oog geen tranen af?
'k Zou de eer van 't voorgeslacht op trotsche nabuurs wreken,
En niet van Neêrlands roem, van d'eersten Willem spreken?
Hoe! ik zou zwijgen van 't sieraad van 't aardsch geslacht,
Wiens weerga' schaars een volk te voorschijn heeft gebragt!Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
De menschheid bloost: ik zucht! 'k voel mijn geslacht verlagen,Ga naar voetnoot215
Als ik een' Attila zie op zijn' zegewagen!Ga naar voetnoot216
Maar 'k voel mijn waarde als mensch! 'k verhef me, 'k voel mij groot,
| |
[pagina 147]
| |
Als ik een' Willem groet als mijn natuurgenoot!
Als mensch deel ik in de eer, die afstraalt van zijn' luister.
220[regelnummer]
Maar hoe bezing ik U; U, breker van 's lands kluister?
Hoe schets ik U, uw deugd, uw' moed, uw wijs beleid,
Uw kracht, uw' gullen aard, geduld, standvastigheid,
Uw trouw, die U, en Rome, en Spanje deed verachten,
Uw' dood voor 't Vaderland! neen! 't overtreft mijn krachten!Ga naar voetnoot226
225[regelnummer]
Ik voel mijne onmagt: ach! ik staar uw grootheid aan,
'k Wil, weenend bij uw graf, mijn hand aan 't speeltuig slaan,
'k Wil 't geen mijn hart gevoelt in verzen uit doen stroomen;
Maar, 'k voel mijn tong haar klem, mijn lier de kracht ontnomen;Ga naar voetnoot228
'k Zoek woorden! 'k vind ze niet; 'k blijf staren op den steen,
230[regelnummer]
Die uw gebeente dekt! ik kniel, aanbid en ween:
Ja, 't geen mijn hart gevoelt, 't geen ombruist door mijn aderen,Ga naar voetnoot231
De grootheid van uw ziel, in trekken zaam te gaderen,Ga naar voetnoot232
Is mij te hoog! te groot! 'k zink, Willem! op uw graf,
En dank de Godheid, die u 't zuchtend Neêrland gaf.
235[regelnummer]
Doorluchte zonen van dien redder dezer landen,
Die 't ranke schip van staat beveiligd hebt voor 't stranden,Ga naar voetnoot236Ga naar voetnoot236
U, Mavors Maurits, in den strijd een jonge leeuw,Ga naar voetnoot237
Gij, grootste veldheer, in der vaadren gulden eeuw!
En U, meer zacht van aard, maar niet min stout in 't strijden;
240[regelnummer]
U, Fredrik Hendrik! 'k wil u beiden, de offers wijden,Ga naar voetnoot240
Die onze erkentnis op 't altaar der vrijheid biedt,
Het offer van ons hart; versmaadt die hulde niet. -
| |
[pagina 148]
| |
Klein, nietig was de magt, waar mede in de eerste dagen,
's Lands vaderen den strijd met Spanje dorsten wagen.
245[regelnummer]
Gelijk bij 't kleppen van een' reiger in den wind,Ga naar voetnoot245
Een nietig vlokje sneeuw zich van het ijs ontbindt,Ga naar voetnoot246
Dat de Alpen overschorst, maar spoedig meerder vlokken,Ga naar voetnoot247
In d'eerst naauw zigtbren val om zich heeft zaamgetrokken,
Zich tot een' klomp vergroot, en ras een sneeuwberg wordt,
250[regelnummer]
Die bonzend, dommelend en dondrend neêrgestort,Ga naar voetnoot250
De rotsen kneust en breekt, van 's aardrijks eeuwge bergen,
Het ijs, dat eeuwen lang de zonnegloed dorst tergen,
Verbrijzelt, rotsen splijt; de zuilen van graniet,
En bosschen, oud als de aard', verbreekt als siddrend riet,
255[regelnummer]
En, als een waterval in d'afgrond neêrgeschoten,
Het klein beginsel toont, daar 't all' uit is gesproten;Ga naar voetnoot245-256
Zoo zwak, zoo nietig was de Nederlandsche leeuw,
Toen hij in 't strijdperk trad met Spanje in vroeger eeuw!
Zoo spoedig wies zijn kracht, zoo ras zijn ijzren tanden,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Zijn scherp gewette klaauw, nooit strafloos aan te randen!Ga naar voetnoot260
Zijn forsch gebrul drong door tot aan het verste strand!
Van Hecklaas sneeuwgebergt' tot Javaas gloeijend zand:Ga naar voetnoot262
Zijn oogen schoten vuur, als de avondster bij duister,
En de aarde knielde in 't stof voor Neêrlands heldren luister.
265[regelnummer]
Toen stondt ge, ô Vaderland! ten toppunt van uw kracht,
Den Cederboom gelijk, die met de orkanen lacht:Ga naar voetnoot266
Toen staakt ge uw fiere kruin vrijmagtig naar de wolken,Ga naar voetnoot267
| |
[pagina 149]
| |
En tradt in de achtbre rij der vrijgestreden volken,
Niet zwak, niet afgemat, met half verwrikte leên!Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Maar, als een jonge held, omhuld met krijgstrofeên!
ô Tijd van eer en roem! ô luistervolle dagen,
Ik zie voor mij het boek der eeuwen opgeslagen,
Zweef waarheid, zweef mij voor, verlicht mij, en zet gij,
ô Liefde tot mijn land, mijn zangster veerkracht bij.
275[regelnummer]
Zie Neêrland, thans Euroop' geknield voor uwe stranden!
Gij draagt haar evenaar met onverwrikte handen.
Wat volk is thans zoo dwaas, zoo hongrend' naar zijn' val,
Dat hij, op Mavors veld, uw' leeuw beschimpen zal? -
Het kroost van Attila valt met zijn sterke benden,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Op Denemarken aan, en trapt hem op de lenden,
En zet het Noord' in vlam; bestookt, verwint de Sond,Ga naar voetnoot281
En legt haar kluisters aan, en breidels in den mond;
Maar Neêrland duldt niet, dat een Zweed het Noord' zal sloopen,Ga naar voetnoot282Ga naar voetnoot282
Het rukt met reuzenkracht de Sond haar muil weêr open,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Schudt haar de ketens af, en stort op Nijborg neêr!Ga naar voetnoot285Ga naar voetnoot285
Hergeeft der Denen Vorst, zijne oude hoofdstad weêr,Ga naar voetnoot286
| |
[pagina 150]
| |
Verschopt Gustavus heir weêr naar zijn koperbergen.Ga naar voetnoot287Ga naar voetnoot287
En leert hem Neêrlands leeuw nooit roekeloos te tergen. -Ga naar voetnoot288
Gij! door der Musen zang voor de eeuwigheid beroemd,
290[regelnummer]
Gij! beurtlings aangebeên, miskend, gevleid, gedoemd,Ga naar voetnoot290
Gij, Lodewijk! die 't eerste in Frankrijks vruchtbre dreven,Ga naar voetnoot291
Der schoone kunstenrei een schuilplaats hebt gegeven,
Gij zaagt Euroop' geknield, elk bad uw luister aan!
Slechts Neêrland dorst alleen uw almagt tegenstaan.
295[regelnummer]
's Lands vaadren sterk door deugd, bewust van eigen waarde,
Bedwongen in zijn' loop den dwingeland der aarde!
Ja, Hollandsch maagd beveelt, de staatsvlam is geblust! -Ga naar voetnoot297
Wie waagt het thans den leeuw te storen in zijn rust?
Wie is zoo dwaas, dat hij geen' bliksem zal ontvlieden,
300[regelnummer]
Als 't ouderlijk verblijf hem veiligheid kan bieden?
Zoo dul, dat als zijn ga' hem toelonkt met haar kind,Ga naar voetnoot301
Hij, in den storm zich waagt, die 't krakend schip verslindt?
Neen! op de zuil des roems staat Neêrlandsch maagd verheven,
En 't weerlichtschietend oog doet trotsche nabuurs beven.Ga naar voetnoot303-304Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Gij waagt het, Lodewijk, en zweert in euvlen moede,Ga naar voetnoot305
Het volk, dat u weêrstond, op te offren aan uw woede!
| |
[pagina 151]
| |
Brittanje biedt u hulp; tracht, op zijn zeemagt trotsch,
Te ontwringen Neêrlands vuist den staf des watergods,Ga naar voetnoot308
Vergeefs! de noodstorm huilt; maar uit dit aaklig duister,
310[regelnummer]
Herrijst het Vaderland met nieuw herboren' luister.Ga naar voetnoot305-310
Schoon Brit en Gauler, in het harnas zaamgeprest,Ga naar voetnoot311
Reeds juichen bij hun prooi, reeds deelen dit gewest,
Bezielt geen lage vrees het hart van Neêrlands dappren!
Schoon de Amstel 's Gaulers vlag bij Muidens slot ziet wappren,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Staat nog zijn' grijzen raad tot heil der stad gereed,Ga naar voetnoot315
En kent geen andre vrees dan 't schenden van zijn' eed:
De marmren wanden die het Kapitool omkleeden,
Zijn niet meer zuiver als de ziel dier overheden!
Schoon 't raauw gemeen hen vloekt met opgesparden bek,
320[regelnummer]
Zij traden 't oproer en den Gauler op den nek;
Verachtten 't volks geschreeuw, hoe dul ook en vermeten,Ga naar voetnoot321Ga naar voetnoot321
Sterk door hun deugd, en pligt, en godsdienst, en geweten.
Zoo zaagt ge ô Amstelaar! maar ach, in banger eeuw,
Toen oproer, toen geweld, met gillend moordgeschreeuw,
325[regelnummer]
Toen Kannibalen woede afschuwlijk raasde en tierde,
En dolle plonderzucht langs Amstels grachten zwierde,
Uw' Dedel onverwrikt uit uwen raadzaal treên,Ga naar voetnoot327
En moedig stappen door 't gebrul dier tijgers heên,
Zoo kalm, als of de kreet, die helsche moordlust braakte,
330[regelnummer]
Een blij triumflied was, 't welk dankbre erkentnis slaakte.
| |
[pagina 152]
| |
Atheners roemt niet meer op 't groenend lauwerblad!
Gij vloodt, toen Xerxes heir verscheen voor uwe stad:Ga naar voetnoot332
De plaats daar gij uw ga' tot wederliefde wekte,
't Oord daar gij 't eerste lachje in 't oog uws kinds ontdekte,
335[regelnummer]
De tempels uwer goôn, der oudren heilig graf,
Stondt ge in uw blinde vlugt den woesten Xerxes af!
De bevende ouderdom, zwierf door de ontvolkte straten,
En doolde uw tempels door, nu eenzaam en verlaten,
De Perzen stoven aan, en van 't naburig strand,
340[regelnummer]
Zaagt gij uw graven, stad, en outers in den brand,
Der vaadren asch verstrooid, de tempels leêg geplonderd,
En 't geen de vlam ontzag, door 't krijgsvolk neêrgedonderd.
Maar toen, in vroeger eeuw, in 't hart van dit gewest,
De fiere Lodewijk zijn standaards had gevest,Ga naar voetnoot343-344Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Toen hij 's Lands ringmuur voor zijn donders deed bezwijken,Ga naar voetnoot345
Wist Neêrlands achtbre raad van wankelen noch wijken.Ga naar voetnoot346
Hij stuurde, op God gerust, door de opgeruide zeeGa naar voetnoot347
Van oproer en verraad, de Staatshulk naar de reê,Ga naar voetnoot348Ga naar voetnoot348
Ontwikkelde zijn kracht, wierp 's vijands vlaggen neder,
350[regelnummer]
En, Hollands maagd hernam hare oude fierheid weder.Ga naar voetnoot349-350
ô Vaderland! ô roem, die allen roem verslindt,
Uw luister straalt den glans van alle volken blind!
| |
[pagina 153]
| |
Wat streken zijn zoo woest, wat oorden zoo verloren,
Waar Neêrlands heldennaam niet klinkt in ieders ooren?
355[regelnummer]
De onschendbaarheid en de eer, geketend aan dien naam,
Verkonden dien alom op wieken van de faam!Ga naar voetnoot356
Het eeuwig Noord ziet haar op ijsgebergten schijnen,
En de Afrikaan herleest ze in zijn gloeijende woestijnen.Ga naar voetnoot358
Het krijtgebergte knielt voor Hollands duinen neêr;Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
En 't krijgt uit onze hand een' andren Opperheer. -Ga naar voetnoot360
Zaagt ge ooit d'Orion aan d'onmeetbren hemel blinken,Ga naar voetnoot361
Het minder sterrenheir voor hem in 't niet verzinken,
Als hij zijn etherspoor opstijgende met kracht,Ga naar voetnoot363Ga naar voetnoot363
Diane stout betwist den schepter van den nacht?Ga naar voetnoot361-364Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
De schepping overziet, en met ondoofbren luister,
Des hemels wachters velt, of wegschupt in het duister,Ga naar voetnoot366
En d'Eridaan verzengt door zijn ondoofbaar vier,Ga naar voetnoot367Ga naar voetnoot367
En 't gouden slagzwaard heft voor de oogen van den stier;
Als Aldebaran vlugt, verzwolgen door zijn stralen,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
En Sirius het hoofd verbleekt moet onderhalen;Ga naar voetnoot367-370Ga naar voetnoot370
Daar hij hun 't eeuwig spoor, betreden door zijn' voet,Ga naar voetnoot371
| |
[pagina 154]
| |
Verbleekt en siddrend, als zijn slaven, volgen doet?
Dan zaagt gij Neêrlands beeld. - Maar ach! in vroeger dagen,Ga naar voetnoot373
Toen 't Volken kluisterde aan zijn' trotschen zegenwagen!
375[regelnummer]
Vol jeugdelijken moed Europa wetten gaf,
En d'Oceaan beroerde of stilde met zijn' staf.
De tweede Karel sterft. De heerschzucht, losgebroken,Ga naar voetnoot377
Zet gansch Europe in vlam en doet den bloedstroom rooken,
Maait volk bij volken weg, door 't schriklijk krijgsgeweer.
380[regelnummer]
Het Noord stort op het Zuid, het Oost op 't Westen neêr!
Hoe! moet Europa weêr een prooi der heerschzucht worden?
Gewis niet! - Neêrlands raad waakt voor de rust en orden!
Wee hem, die zijn ontwerp tot vreê te ontwringen tracht:
De grijze Lodewijk herrijst in d'oude kracht;Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Hij zendt zijn heiren af! vergeefs: zijn benden sneuvelen!
En Neêrlands donder dreunt langs Vlaandrens vruchtbre heuvelen!
Versailles gevelspits die nimmer vijand zag,Ga naar voetnoot387
Ziet siddrend nu voor 't eerst de Nederlandsche vlag. -
Nu daalt, na dit gezigt, de vreê tot heil der volken,
390[regelnummer]
En voert met Hollands roem 's Lands welvaart tot de wolken.
ô Scheppers, onder God, van Neêrlands roem en kracht!
ô Wondren van uw' tijd! geheiligd voorgeslacht,
Hoe zal mijn zangster al uw godendaden melden?
Wie telt de vlokken sneeuw die glinstren op de velden?
| |
[pagina 155]
| |
395[regelnummer]
Wie telt al de eeuwen op, voordezen heen gevlugt,
Of noemt het aantal, daar de tijd van is bevrucht?Ga naar voetnoot394-396Ga naar voetnoot396
Een zelfde grondtrek was met onuitwischbre trekken,
Wat Staatsleer ge ook omhelsde, in uw gemoed te ontdekken:
Die grondtrek was de zucht voor 't Vaderland alleen!
400[regelnummer]
Die zucht deed u den dood kloekmoedig tegentreên,
't Zij gij de Spanjaards moest aan Maurits zij' bestrijden,
Of u op 't watervlak aan 't Vaderland gingt wijden,Ga naar voetnoot402
Met Oldenbarneveld onschuldig 't leven derft,Ga naar voetnoot403Ga naar voetnoot403
Of d'eelsten marteldood met d'eersten Willem sterft.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Die zucht, die heilge zucht, de zielen ingedreven,
Deed hun slechts Neêrland zien, alleen voor Neêrland leven!
Thans vaadren! smaakt gij 't loon, niet door den pronk van 't graf;
't Welk u de erkentenis van 't dankbaar nakroost gaf!
Maar door 't besef dat ge u hebt van uw' pligt gekweten!
410[regelnummer]
In onverstoorbre rust, de kalmte van 't geweten,
Die gij thans zeker smaakt in 't zalig zielenveld,
Door al wat edel dacht bij de oudheid vergezeld. -Ga naar voetnoot412
Waar ben ik? in wat oord? mag ik mijn oog betrouwen?Ga naar voetnoot413
Word ik verwaardigd om dat zielenveld te aanschouwen?Ga naar voetnoot414Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Schenkt gij, verbeelding, aan mijn zinnen hooger kracht?Ga naar voetnoot415
En voert gij me in den rij van 't heilig voorgeslacht?
ô Ja! ik zie van verr' die achtbre rij van helden.
| |
[pagina 156]
| |
Een zuivre lucht kleedt hier met purperglans de velden,
Een zachte rozengeur golft over 't jeugdig land,
420[regelnummer]
Met lauwerbosschen en gewijde mirth beplant;Ga naar voetnoot420
Hier groeit onsterflijk ooft aan dikgezwollen trossen,Ga naar voetnoot421
Het zilver beekje golft door eeuwig groene bosschen,Ga naar voetnoot422
Omzoomd met bloemen, die zich spieglen in 't kristal:
Een andre zon beschijnt dit zalig zielendal,
425[regelnummer]
Wier zachte stralen door de olijvenblaadren zweven,
En ongevergd aan de aard' haar schatten op doen geven!Ga naar voetnoot426
Der jaargetijden loop is nimmer hier bekend,
Elk drinkt hier in de vreugd der altijd schoone lent';
Ja, de aard van alles is hier eeuwig, onverderflijk!Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
't Is alles hier genot en dat genot onsterflijk.
't Is in het lommer van dit zalig zielenwoud,
Dat zich de heldenrij van 't voorgeslacht onthoudt.Ga naar voetnoot432
't Is hier dat elk, de mist der sterflijkheid onttogen,
Meer redekracht verkrijgt en hooger denkvermogen!
435[regelnummer]
Wat Staatsleer elk omhelsde, in dit gelukkig oord,
Wordt schaars zijn wellust door een aardsch begrip gestoord!
Hier zijn zij allen die door eerelijke wonden,
In 't strijden voor hun land een roemrijk sterflot vonden,Ga naar voetnoot438
En zij, wier helder brein, en hoogverlichte geest,
440[regelnummer]
Tot wijze orakels in 's lands raadszaal zijn geweest.
Van wijsgeers, dichters en van kunstnaars steeds omgeven,
Ziet hen mijn oog in schaâuw der hooge bosschen zweven.
| |
[pagina 157]
| |
Wat rustige oorlogsheld in zilvren wapendos,Ga naar voetnoot443
Treedt aan eens grijsaards zij' naar 't gindsche lauwerbosch?
445[regelnummer]
't Is Maurits, die zijn haat aan Spanje toegezworen,
Zijn' diergestaafden eed aan Hannibal doet hooren!Ga naar voetnoot446Ga naar voetnoot446
De Witten naderen met Oldenbarneveld,Ga naar voetnoot447
Van Bevernink, van Hoofd, en Fagel vergezeld!Ga naar voetnoot448Ga naar voetnoot448Ga naar voetnoot448
U zoek ik niet vergeefs, verbreker van 's volks kluister,
450[regelnummer]
ô Willem! Spanjes schrik! onze eer, en roem, en luister!
Ik zie u, 't Godlijk hoofd omkranst met lauwerblaân,
Met Fredrik Hendrik aan Camillus zijde staan.Ga naar voetnoot452
Gij, die den God der zee zijn drietand dorst ontwringen,Ga naar voetnoot453
De Ruiter, roem der aard', sieraad der stervelingen!
455[regelnummer]
'k Herken U, nevens Tromp en Everts aan uw zij'!Ga naar voetnoot455Ga naar voetnoot455
Die helden allen groot maar minder groot dan gij,
Zijn met u in het loof der bosschen neêrgezeten.
| |
[pagina 158]
| |
Hier is 't geliefd verblijf der heilige poëten,
Bij gindschen heuvel zingt het achtbaar dichtrenkoor,
460[regelnummer]
Van daar klinkt hun gezang de lauwerdreven door.Ga naar voetnoot460
Maar ach! een wolk van rouw, een mist omhult het wezen,
Dier heldenschimmen! 't lot van Neêrland doet hen vreezen.
De reine vreugd, de rust van dit gezaligd oord,
Wordt door het droef besef van 's aardrijks ramp gestoord:
465[regelnummer]
Een stille weemoed heerscht in d'achtbren kring der vaderen. -
Nu zien ze een Dichter uit de lauwerbosschen naderen!
't Is Vondel! 't is alleen den Dichter toegestaan,
Het boek van 't noodlot, voor de toekomst op te slaan.
Hij leest er in! en spreekt, van heilige aandrift zwanger:
470[regelnummer]
‘Verheft U, helden! rijst! omwolkt uw hoofd niet langer!
De lach herleev' in 't oog, de rust keere in uw ziel.
Ja, Neêrlands grootheid zonk; uw werk, uw schepping viel;
Maar 'k zie, een nieuwe zon rijst uit de onstuime wateren!
Zij schiet haar stralen af op Neêrland! donders klateren,
475[regelnummer]
En bliksems schieten neêr! de welvaart wordt hersteld;
De gouden korenaar golft op het jeugdig veld!Ga naar voetnoot476
De handel komt! de vrede keert: de goude stralen
Der nieuwgeboren zon bezielen veld en dalen:
Ja, de afgemartelde aard' schept adem, en 't heelal,Ga naar voetnoot479
| |
[pagina 159]
| |
480[regelnummer]
Herkent weêr Nederland, gelouterd door zijn' val.’Ga naar voetnoot479-480
‘De handel komt! de vreê ontsluit weêr Hollands stranden!
Zijn vlag snelt onverlet naar Oost en Westerlanden!
Elk durft weêr denken! durft weêr spreken, en 's lands leeuw
Herneemt zijn ouden kracht als in der vaadren eeuw.’ -
485[regelnummer]
Hij zwijgt! vol van den god die hem heeft aangedreven,
En 't heilig voorgeslacht ziet weêr zijn vreugd herleven. -
Verbeelding, gij verlaat me! ik stort op de aarde neêr!
En 'k vind me, ô Nederland! in uwen omtrek weêr.
ô Luister van ons land! sieraad van beter dagen,
490[regelnummer]
Op wien 't verrukt Euroop' nog de oogen heeft geslagen,
Onsterflijke de Groot! gij gingt mij moedig voor!Ga naar voetnoot491
Ik druk, schoon bevende, 't door U betreden spoor.
Gij hebt vóór mij reeds de eer van 't voorgeslacht gewroken,Ga naar voetnoot493
En in mijn zangster 't vuur, dat U bezielde ontstoken!
495[regelnummer]
Maar wie, wie waagt het U te volgen in uw vlugt,
En is niet voor het lot van Ikarus beducht?Ga naar voetnoot496
Wie vliegt met d'Adelaar, langs onnaspeurbre wegen,
Zijn prooi in d'ijzren klaauw, de zon in 't aanzigt tegen?
Wie is 't die Hercules zijn stalen knods ontwringt?Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
De Groot, ik volg u van verr', ik stamel, daar gij zingt.
| |
[pagina 160]
| |
Zoo toovert, als de lente, in purpren feestgewaden,
Door 't ruim der schepping zweeft, en de aarde in vreugd doet baden,
De teedre nachtegaal in 't statig eikenbosch.
Zijn zang bezielt natuur, op zulk een zanger trotsch;
505[regelnummer]
De grijsaard met zijn kroost, in 't lommer neêrgezeten,
Heeft bij dien zang zijn zorg en zwakte een poos vergeten.
't Hart der gelieven voelt het sterkst die melodij,
En smelt eenstemmig weg in zoete mijmerij,
Elk schijnt, schoon hij reeds zwijgt, zijn zangtoon nog te hooren.Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Nu is aan 't needrig vinkje al roems genoeg beschoren,
Als hij, na 't rein genot dat Filomeel verwekt,Ga naar voetnoot511Ga naar voetnoot511
Een oogwenk, 't luistrend oor des wandlaars tot zich trekt.
|
|