De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
[pagina 96]
| |
[pagina 97]
| |
Lof van het eiland der Batavieren.Ga naar voetnoot+
bardenzang.
koor van barden.
Barst los, bezielt u, heilge snaren!
De lofzang ruisch' dees bosschen rond:
't Gevoel stroome uit uw hart, gewijde priestrenscharen!
Heft aan, ô Wodans harpenaren!Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
't Geldt de eer van douderlijken grond. -
twee barden.
Dat hij verga, die diep verbasterd,
Den vaderlandschen grond miskent,
Den grond van zijn geboorte lastert,
10[regelnummer]
En 't heilig graf der vaadren schendt!
Hij leev', maar leve een slaaf van slaven!
Zijn rif verworpen, onbegraven,Ga naar voetnoot12
Zij 't aas waar op 't gevogelt' brast!Ga naar voetnoot13
Zijn naam zij elk een vloek in de ooren,
15[regelnummer]
En 't kroost den onverlaat geboren,
Zij eeuwig met dien vloek belast!
| |
[pagina 98]
| |
Wat oorden, in zijn kronklend zwieren,
Den Rhijngod met zijn' urn bespat,Ga naar voetnoot18
Het schoon gewest der Batavieren
20[regelnummer]
Schenkt hij een' dubblen waterschat.Ga naar voetnoot20
Waar wrocht natuur ooit schooner weiland,Ga naar voetnoot21
Dan hier op dit gelukkig eiland?
De grond biedt hier een zee van graan,
't Wild springt in schaâuw der eiken kruinen,
25[regelnummer]
En 't strand schenkt ons zijn eeuwge duinen,
Ten borstweer tegen d'oceaan.Ga naar voetnoot26
Roemt, Romers! op uw lauwerbosschen!Ga naar voetnoot27
Onze eik staat als der boomen vorst,Ga naar voetnoot27-28
Wat pocht ge op purpren druiventrossen!
30[regelnummer]
Het nat des Rhijns lescht ook den dorst.Ga naar voetnoot30
Wat stoft ge op marmren schouwtoneelen!Ga naar voetnoot31Ga naar voetnoot31
Daar moet gij, slaven! zelf op spelen,
Bevallig sneven naar de kunst!Ga naar voetnoot33
Gelukkig, zoo gij in uw sterven,
35[regelnummer]
Een nietig oogmerk moogt verwerven,
Een schandlijk blijk van 's dwinglands gunst.
| |
[pagina 99]
| |
Ook wij, wij hebben spelen, dansen;
Maar spelen van een' eedler aard.
Wij hupplen om door scherpe lansen,
40[regelnummer]
Ons speeltuig is het schild en zwaard.
Wij roemen op geen praalgebouwen,
Op graven uit arduin gehouwen,Ga naar voetnoot42
Een zode dekt hier 't oudrengraf:Ga naar voetnoot43
Maar eeuwig leven ze in ons midden,
45[regelnummer]
Ja! eeuwig blijven wij aanbidden
Den schoot, die ons het aanzijn gaf.
Wij sluiten in geen tempelwanden
De Godheid op, haar magt ten spot!
Een tempel, niet gevormd met handen,
50[regelnummer]
Verheffen wij den eeuwgen God.
't Is onder 't weefsel van 't gebladert'
Der eiken, dat elk Wodan nadert,
En dankbaar daar zijn beden uit:
Wij, trotsch op de eer der Batavieren,
55[regelnummer]
Wij blijven dezen grond versieren,
En 't vaderlijk gebeent' wordt nooit der Roomren buit.
't Is wellust, voor den grond te sneven,Ga naar voetnoot57
Waar onder de asch der oudren rust,
Waar op uw kroost ontving het leven,
60[regelnummer]
Waar op, Gij 't eerst uw gade als moeder hebt gekust.
Op welk gewest ge uw eeuwge stralen,
ô God des dags, ooit af laat dalen,
Op geen gewest ziet ge in 't heelal,
Zoo schoon als Batoo's vrije velden,Ga naar voetnoot64
| |
[pagina 100]
| |
65[regelnummer]
De wieg en bakermat van helden,
Waar 't Roomsch gebroed voor vlugten zal.Ga naar voetnoot66Ga naar voetnoot66
koor.
Barst los! bezielt u, heilge snaren;
De lofzang ruisch' deze eiken rond!
70[regelnummer]
't Gevoel stroome uit uw hart, gewijde priestrenscharen!
Heft aan, ô Wodans harpenaren!
't Geldt de eer van d'ouderlijken grond.
De lof stijge als een vlam naar boven!
Hoe! zou de wolventeelt van uit het Roomsche nest,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
't Bataafsche volk en roem en adel rooven?
Een mistwalm zou de zon verdooven,
Waarop Germanje de oogen vest?Ga naar voetnoot77
Neen, welpen van den broederslagter,Ga naar voetnoot78
Vergeefs verheft ge uw zwakke Goôn.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Waar, waar bleeft gij, Saturnus zoon,Ga naar voetnoot80
(Versteende magteloze wachter!)
Toen Brennus toorts de vlam in 't ledig Rome ontstak,Ga naar voetnoot82
En d'ijzren arm, als nietig riet, verbrak?Ga naar voetnoot83
| |
[pagina 101]
| |
koor van barden.
85[regelnummer]
Barst los! bezielt u, heilge snaren!
De lofzang ruisch' deze eiken rond!
't Gevoel stroome uit uw hart, gewijde priestrenscharen.
Heft aan dan Wodans harpenaren!
't Geldt de eer van d'ouderlijken grond.
90[regelnummer]
twee barden.
Gij Rhijngod ziet ras aan uw strand,
Bij 't bruischen van uw vloeden,
De Roomsche beulen, in den band,Ga naar voetnoot93
Ons vee, als slaven hoeden.
95[regelnummer]
Strek daar, ô eervergeten rot,
Ons kroost ten dartelende spot,Ga naar voetnoot95-96
In schande en wee begraven!
Voel daar den scherpen geeselslag,
Leer daar, voor d'aanbraak van den dag,
100[regelnummer]
Op kinderwenken draven.
Op 't Kapitool durft gij vol trots,Ga naar voetnoot101
U, 's aardrijks Goden achten!
Maar onze heirbijl, spiets en knods,Ga naar voetnoot103
Zal, vuige Goôn! u slagten.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Wat vloek voerde u van de Alpen af?
Maar nadert! nadert! ziet uw graf
In Wodans bosch gedolven!
Zie 't roofgevogelt' reeds vereend,
| |
[pagina 102]
| |
Hier knagen aan uw wit gebeent'!
110[regelnummer]
Uw vleesch een aas der wolven.
Ziet d'eik! hij leeft in Wodans bosch,
Schiet uit, voor Batoo's zonen!
Hij siert zich met een blaadrendos,
Om 't heldenhoofd te kroonen!
115[regelnummer]
Gordt, maagden! u in 't heilig kleed,
Maakt jongelingen! u gereed,
Om 't lansenspel te dansen;Ga naar voetnoot117
Versiert u met des vijands roof!
De eik trilt! hij biedt zijn statig loof,
120[regelnummer]
Om uwe kruin te omkransen.Ga naar voetnoot111-120
koor van barden.
Barst los! bezielt u, heilge snaren!
De lofzang ruisch' deze eiken rond!
't Gevoel stroome uit uw hart, gewijde priestrenscharen.
125[regelnummer]
Heft aan, ô Wodans harpenaren!
't Geldt de eer van d'ouderlijken grond.
Ja wij, wij doen den lofzang klimmen,
Hier waar de Rhijn zijn urn in Flevoos golven giet,Ga naar voetnoot128
Hier daagt een eiland aan de kimmen,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Waar de onbevlekte zon haar reinste glans op schiet.
| |
[pagina 103]
| |
twee barden.
Ja, ja, wij hebben stof tot roemen!
't Is hier, in 't heilig eikenwoud,
Dat, ongezien van 't volk, op geur van jonge bloemen,
135[regelnummer]
De schoone Hertha zich onthouwt.Ga naar voetnoot135Ga naar voetnoot135
Hier praalt haar goddelijke wagen;
Hier staan haar runderen in 't wit gareel geslagen!Ga naar voetnoot137
Hier durven wij haar offers biên;
Wanneer ze in maagdelijke plassen,
140[regelnummer]
Haar schoone leden blank gaat wasschen,Ga naar voetnoot140
Nooit strafloos door het oog eens sterflings aangezien.
Wel hem! die 't daglicht mag ontvangen,
Bataven! op deez' heiligen grond:
Meer zoet zijn hier de vooglenzangen!
145[regelnummer]
Meer schoon is hier de morgenstond!
Meer zacht lonkt hier een zoontje u tegen,
In moederlijken arm gelegen:
De traan zelfs hier door u geweend,
Baart minder smart in Batoos dalen!
150[regelnummer]
Meer kalm ziet gij hier 't licht der oudren graf bestralen!
Meer vreedzaam rust hier uw gebeent'.
|
|