De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermdInvloed op anderenDe Hollandsche natie heeft zijn sporen nagelaten in de Nederlandse letterkunde. Veel negentiende-eeuwse schrijvers hebben zich door Helmers' heldendicht laten inspireren. Met name de langere vertellingen in het gedicht spraken tot de verbeelding: het afscheid van Albrecht Beylinc, de tragische liefde tussen Afron en Adeka en de tocht van Willem Barents. Een van de bekendste auteurs die door Helmers werd beïnvloed, is Tollens. In het ruim zevenhonderd verzen tellende gedicht De overwintering der Hollanders op Nova Zembla in de jaren 1596 en 1597 (1820) beschrijft hij de ontberingen van Barents op Nova Zembla. Via nauwkeurige tekstvergelijking heeft G.W. Huygens aangetoond dat niet het zestiende-eeuwse reisjournaal van Gerrit de Veer maar De Hollandsche natie van Helmers als inspiratiebron diende.Ga naar eind126 Tal van uitdrukkingen komen overeen en beide auteurs besteden ruime aandacht aan de huiselijke kanten van de zeeheld door stil te staan bij het hartverscheurende verdriet dat Barents' echtgenote en kinderen ten deel valt. Beide teksten hebben bovendien primair een vaderlandslievende strekking. Ook andere auteurs gingen omstreeks 1820 voor de beschrijving van vaderlandse helden te rade bij Helmers. Een korte impressie: in zijn rede uit 1818 over Anthonius Hambroek citeerde de rector Willem Terpstra uitvoerig uit De Hollandsche natie.Ga naar eind127 De passage over Reinier Claeszen inspireerde de Dordrechtse apotheker P.J. de Bosson tot het dichtstuk over ‘De heldendood van Reinier Claaszoon’ (1826), dat tijdens de Belgische Opstand herdrukt werd. Een tiental jaren later kon | |
[pagina 65]
| |
de jeugd overigens ook kennismaken met deze heldendaad én de versregels van Helmers in een boekje, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, getiteld Het leven en de daden van Nederlands meest beroemde zeehelden en vlotvoogden (1841).Ga naar eind128 De passage over Albrecht Beylinc klinkt door in het dramatische tafereel van de suikerraffinadeur Willem Hendrik Warnsinck, De weduwe van Albrecht Beiling, op den verjaardag der teregtstelling van haren echtgenoot, dramatisch tafereel (1827). Ten tijde van de Belgische Opstand in de jaren 1830-1831 won De Hollandsche natie aan populariteit. Het land verkeerde, net als tijdens de Franse bezetting, in een benarde situatie en dat maakte Helmers' nationale epos actueel. Het herdrukken van het zojuist genoemde gedicht over Claeszens wijst daarop, evenals het feit dat veel Leidse studenten tijdens de Tiendaagse Veldtocht van augustus 1831 een exemplaar van De Hollandsche natie in hun ransel bij zich droegen.Ga naar eind129 Een wel heel directe ontlening vinden we in die tijd bij de predikant-dichter J. Decker Zimmerman, die een gedicht met de veelzeggende titel De Hollandsche natie in 1830 publiceerde. Decker Zimmerman betoonde het nodige respect aan zijn illustere voorganger en leidsman: o Leefde helmers nog, hoe zou zijn lier thans klinken, -
Zijn fiks gespannen lier! - tot eer van Hollands volk,
Wat geestvervoering zou van 't fier gelaat hem blinken, -
In de ergste slavernij nog vrijheids achtbre tolk!
[...]
Hij zong een een' laatsten zang, tot de onvergeetbre zangen
Ter eer van Hollands volk, in ieders hart geprent.
Hij zong het Vaderland, de nooden, die 't weêr prangen:
Maar ook dien moed en trouw, in Holland slechts gekendGa naar eind130
Zoals Helmers dat in 1812 had gedaan, wilde Decker Zimmerman in 1830 zijn landgenoten een hart onder de riem steken. Ten tijde van de Belgische Opstand verscheen ook Neerlands roem in Oost-Indië (1831) van P.P. Roorda van Eijsinga, die als secretaris van de residentie Bantam werkte. In de lijn van Helmers betoogde hij dat | |
[pagina 66]
| |
de Nederlanders niets dan goeds hadden gebracht in het verre Oosten: ‘Hoe vele volkeren zijn niet dankzij ons weldadig bestuur en door onze wijze wetten aan den schepter der dwingelandij en Aziatische heerszucht onttrokken en tot gezellige en nuttige leden der maatschappij gevormd.’ Een citaat uit de vierde zang van De Hollandsche natie ging aan de acht zangen vooraf en moet de lezer van de gegrondheid van deze stelling overtuigen. De vierde zang inspireerde S.P. Oudkerk Pool enkele jaren later tot het schrijven van een treurspel, getiteld Adeka, of de Nederlanders op Banda (1834). De schrijver had zijn stof volledig uit de Afron en Adeka-episode getrokken, maar wees in zijn voorbericht op enkele historische onjuistheden en anachronismen, waarvan hij bewust had afgeweken.Ga naar eind131 In het stuk is een glansrol weggelegd voor Van Neck, die als een ware verlosser van het Bandanese volk optreedt. Ten slotte vormde de Afron en Adeka-episode mogelijk een inspiratiebron voor Multatuli (Eduard Douwes Dekker) en diens Saïdjah en Adinda-verhaal in de Max Havelaar (1860). Inderdaad bestaan er overeenkomsten tussen beide verhalen, zoals de scheiding van twee jonge geliefden en de wrede dood van Adinda en Adeka (let ook op de gelijkenis van de namen). Maar er is ook een cruciaal verschil: bij Helmers worden de Nederlanders opgevoerd als de ware verlossers van de onderdrukte Bandanezen, terwijl Multatuli juist de wreedheid van zijn landgenoten wilde illustreren - in die zin vormen beide verhalen elkaars spiegelbeeld.Ga naar eind132 Dat verschil past bij de aanzwellende kritiek die De Hollandsche natie vanaf 1860 ten deel viel. Voorzover er nog sprake was van invloed, was dat vooral in negatieve zin: zo moest het in ieder geval niet. Geen hedendaagse schrijver zal zich nu nog door Helmers laten inspireren. Of toch wel? Boudewijn Büch had een zwak voor de bevrijding- en verzetspoëzie uit de Franse tijd en hield van Helmers, ook al was het een ‘onmogelijke schreeuwlelijk’.Ga naar eind133 Hij scheen zijn poes regelmatig uit De Hollandsche natie voor te lezen. De poes zette het na het horen van de eerste zang steevast op een hartstochtelijk mauwen.Ga naar eind134 |
|