De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermdWaarderingNa de verschijning van de eerste druk van De Hollandsche natie regende het felicitaties aan het adres van Helmers.Ga naar eind99 Onder de briefschrijvers bevonden zich opmerkelijk veel personen die zelf een eervolle vermelding hadden gekregen in het gedicht, namelijk Feith, Van Kinsbergen en de Amsterdamse hoogleraar H.C. Cras (1739-1820).Ga naar eind100 De laatste, door Helmers genoemd vanwege zijn lofrede op Hugo de Groot, kwam superlatieven te kort om zijn waardering onder woorden te brengen. Volgens hem was De Hollandsche natie een meesterwerk: ‘kracht, leven, opgetoogenheid, ziellust, rykheid, allergelukkigste overdragten, vergelykingen, verwondering, verrukking, alle deze aandoeningen werken op onze ziel om stryd, en doen ons, ons geheel overig aanzyn vergeten’.Ga naar eind101 Een reactie van de zijde van de literaire kritiek liet niet lang op zich wachten. In de Vaderlandsche letteroefeningen van 1813 verscheen een overwegend positieve bespreking, al had de recensent ook wat kritiek. De titel van het gedicht dekte de lading niet; Helmers had er beter aan gedaan zijn gedicht een ‘Lofdicht op ons voorgeslacht’ te noemen. Ook de opbouw was niet ideaal: de tweede, derde en vierde zang hadden | |
[pagina 58]
| |
beter achteraan kunnen staan, omdat de onderwerpen daarvan het belangrijkste waren. Dat nam niet weg dat de dichter ‘het schoonste gedenkteeken’ had opgericht voor ‘de glorie der Hollandsche natie’.Ga naar eind102 Het bleef echter opvallend stil in andere literaire tijdschriften: er verschenen geen besprekingen in De Recensent, ook der recensenten, Algemene Konst- en letterbode of het Leeskabinet. Ook zonder de aandacht van deze bladen vond De Hollandsche natie echter zijn weg naar het grote publiek, gezien het grote aantal herdrukken. Ook enkele vertalingen zagen het licht. In 1825 kwam een integrale Franse vertaling van Auguste Clavareau op de markt, die in 1834 en 1835 werd herdrukt. Gezien het grote aantal intekenaars, onder wie koning Willem i, kon dit werk rekenen op warme belangstelling.Ga naar eind103 Ook werden in deze jaren fragmenten in het Duits, Engels en Maleis vertaald.Ga naar eind104 Dat kan niet anders betekenen dan dat Helmers lofzang bij een breed publiek in de smaak viel. Waardering spreekt ook uit het feit dat De Hollandsche natie al snel tot de belangrijkste werken uit de Nederlandse letterkunde werd gerekend. In de jaren twintig en dertig werden Helmers en zijn dichtwerk in tal van biografische woordenboeken en literatuurgeschiedenissen bijgeschreven; het ging hier om een werk dat niet gemist mocht worden. Uiterst lovend was de vermelding in H. Collot d'Escury's Hollands roem in kunsten en wetenschappen (1824-1844, 7 dln.). Volgens de auteur had Helmers met De Hollandsche natie ‘als mensch, burger, en dichter, zich een onsterfelijken naam gemaakt’.Ga naar eind105 Heel lang hield deze reputatie echter niet stand. Een eerste deuk werd aangebracht in 1829, toen de Engelse letterkunde John Bowring oordeelde dat Helmers' poëzie gedoemd was in de vergetelheid te raken, omdat zijn dichtwerk, afgezien van de vaderlandslievende uitstraling, weinig oorspronkelijk was.Ga naar eind106 De hoogleraar B.H. Lulofs sprong voor Helmers in de bres en betoogde dat De Hollandsche natie altijd bewondering zou blijven afdwingen. Geen ander stuk was volgens hem zo geschikt voor de voordracht (een in genootschaps- en rederijkerskringen nog altijd geliefde bezigheid) en bevatte zoveel fraaie en roerende taferelen, zoals het afscheid van Beylinc, het visioen van de ondergang van Amsterdam en de dood van Claeszen. De definitieve kentering in het oordeel kwam in de decennia erna, en was met name het resultaat van de publieke vonnissen van de in- | |
[pagina 59]
| |
vloedrijke critici E.J. Potgieter en Busken Huet. Beiden spraken waardering uit voor Helmers' vaderlansdlievendheid, maar keurden diens poëzie op esthetische gronden af. Zo riep Potgieter in 1837, in de eerste jaargang van De Gids op om Helmers' dichtsstijl te verwerpen: ‘predikt in het belang der poëzij een kruistogt tegen den bombast, waarvan Helmers' beste verzen overvloeijen’.Ga naar eind107 Enkele jaren later oordeelde hij in datzelfde tijdschrift opnieuw zeer negatief over Helmers: hij fileerde diens beschrijving van de heldhaftige dood van Claeszen in De Hollandsche natie.Ga naar eind108 Busken Huet was al even kritisch over Helmers' schrijfstijl. Helmers mocht dan zijn hart op de juiste plaats gehad hebben, zijn poëzie had geen eeuwigheidswaarde: ‘Hoe vele uitgaven de Hollandsche Natie beleefd hebbe, Helmers is gestorven om niet weder te verrijzen’.Ga naar eind109 Helmers kwam er nog goed vanaf bij Potgieter en Busken Huet in vergelijking met het oordeel dat E.J.P. Jorissen in 1866 velde. In de Vaderlandsche letteroefeningen liet hij geen spaan heel van De Hollandsche natie. Helmers' woordenbrij was betekenisloos; het wemelde van de ‘betooverde, geëmbrouilleerde; duizendkleurige en van goud schitterend, met donderende en bliksemende watervallen, orkanen, oppennen-rennende adelaren, trotsche en fiere Batavieren, en Bataafsche koppen’.Ga naar eind110 Maar dat was niet het ergste. Absoluut verwerpelijk was het feit dat Helmers de Nederlandse wandaden in het verre Oosten had weggepoetst: ‘Ik acht den meest verharden oud-resident die van zijn geeltjes [= goudstukken, dukaten] leeft, nadat hij de zwarten heeft gekooid, niet in staat met Helmers te juichen: “Geen bloed kleeft aan dien schat der Ooster werelddeelen, / Geen stad werd uitgemoord om onzen smaak te streelen”’.Ga naar eind111 Had Helmers als dichter tot dusver steeds op coulance kunnen rekenen vanwege zijn hartverwarmende vaderlandsliefde, nu kreeg hij als mens en burger de volle laag. De kritieken van Potgieter, Busken Huet en Jorissen markeren een omslag in het Helmersbeeld, die een lange nawerking zou hebben. Grenzeloze bewondering maakte plaats voor afkeuring en zelfs afgrijzen. Aan deze kanteling van het beeld werkte ook een stoet van spottende dichters mee. Helmers was een makkelijke prooi voor humoristen: zijn typische stijl liet zich betrekkelijk eenvoudig parodiëren. Een van de vroegste satirische nabootsingen van De Hollandsche natie is De Keesiade (1828) van J.J.A. Gouverneur (1809-1889). Het | |
[pagina 60]
| |
is een heldendicht in vijf zangen, opgebouwd uit een reeks bestaande fragmenten uit binnen- en buitenlandse dichtwerken. Een dergelijke tekst wordt ook wel een cento ofwel lappendeken genoemd. Goeverneur putte rijkelijk uit De Hollandsche natie; de tekst opent zelfs met enkele regels uit de derde zang.Ga naar eind112 In het opruiende tijdschrift Braga (1842-1844) werd eveneens lustig de spot gedreven met Helmers' hoogdravende stijl, onder meer door J.A. Alberdingk Thijm: Neen! de Kunst vraagt eindloos meer:
Had ik helmers' forsche kreeten,
Groote woorden (wel versleten
Maar, gelukkig, half vergeten!)
'k Zou dien trotsaarts dan doen weten,
Hoe 'k hen in hun Kunst waardeer:
‘Barst los, mijn snaren! (riep ik luid)
Verheft u, donderende akkoorden!
Verkeert in bliksems, gij mijn woorden!
En jaagt dat graauw mijn tempel uit!
Staat af, onheilgen! gij, kopjeerders!
Staat af, gevloekte roemverheerders,
Die kunst verwart met knutslarij:
Staat af! ... Gij zijt geen ware priesters! ...
Ik ken niets lagers, vuigers, driesters,
Dan kleurvergieters, kleurvergietsters,
Die stappen aan der schildren zij!’
Maar mijn naam is nog geen helmers:
Maar mijn borst is veel te zwak
Om de taal diens geestbedwelmers
Na te galmen, als hij sprak.Ga naar eind113
Ook P.A. de Genestet (1829-1861), bekend om zijn humoristische gedichten, nam een loopje met Helmers' stijl in Sint-Nikolaasavond (1849): ‘Eer toch, o hoorders, groeit / De kokosnoot bevrijd van d'ijzren schil, eer vloeit / Haar melk den wandlaar toe, eer, om de minste zaken, / Een schrijver niet een schil beschrijvingen zal maken!’ En even | |
[pagina 61]
| |
verderop klinkt het: ‘Voorts weten we allen dat Jan Helmers' groote Natie / Niet machtig groot is in de kleine konverzatie’.Ga naar eind114 In de schets ‘Iets uit den tijd, toen ik nog een lief vers maakte’ van Lodewijk Mulder (1822-1907), auteur van humoristisch proza, wordt Helmers' overdrijvingszin eveneens gehekeld. Een ik-figuur is aan het tobben met een gelegenheidsvers. Hij krijgt hulp van een vriend, die allerlei verzen uit De Hollandsche natie reciteert. Verbijsterd constateert hij dat de ik-figuur niet net zo onder de indruk is van de passage over de zeeheld Johan Evertsen de Oude als hij zelf: ‘Heb je toen je hoed niet naast je neêrgelegd en je pruik afgezet, aangenomen dat je een pruik draagt, om dat koude marmer op je knieën te kussen!’ ging hij met klimmende opgewondenheid voort. ‘Heb je dat alles niet gedaan?’. De ik-figuur ontkent en dan raast de vriend verder: ‘heb je dat niet gedaan? Dan verdien je achthonderd voet diep onder den grond gebragt te worden, daar half naakt te worden uitgekleed, aan een keten vastgemaakt en aan ieder been een twaalfponder meê te slepen, dagelijks een dragt zweepslagen te ontvangen en je heele leven niets anders dan zwarte boonensoep te eten!’Ga naar eind115 Tot slot mag de meesmuilende reactie van Jacob van Lennep niet onvermeld blijven. In een gedicht aan zijn kleinzoon waarschuwde hij hem voor een al te laconieke houding jegens het nationale verleden. Zelf had hij in 1854 een serie spotprenten over het vaderlandse verleden met bijpassende rijmpjes gepubliceerd, maar dat was hem duur komen te staan. Wacht u bovenal zorgvuldig,
Ooit aan Neêrlands roem te knagen,
Neêrlands mannen, Neêrlands vrouwen,
Neêrlands boter niet te aanbidden.
[...]
Laat voorts niemand u verdenken
Als of gy aan 't feit zoudt twijflen
Dat, sints zijn bestaan, ons Neêrland
Een aparten Lieven Heer heeft,
| |
[pagina 62]
| |
Dat aan ons in elken zeeslag
De overwinning is verbleven,
Dat zich Helmers nimmer schuldig
Heeft gemaakt aan overdrijving [...].Ga naar eind116
Tegen de mode in werd Helmers' roem nog door een enkeling verdedigd,Ga naar eind117 maar de keldering van zijn reputatie was onomkeerbaar ingezet. Vanaf ongeveer 1870 werd het geleidelijk aan steeds stiller rondom Helmers. Een kleine opleving in de belangstelling was er in 1913 bij Helmers' honderdste sterfjaar. De letterkundige J. Koopmans deed toen een poging om Helmers op zijn sokkel terug te plaatsen,Ga naar eind118 maar in 1934 werd de negentiende-eeuwse dichter er met geweld weer afgerukt door Menno ter Braak, die de ‘Helmersaesthetiek’ in verband bracht met de ‘Nederduitsche, Opperpommerse en Bovenmoerdijkse agrariërsbombast’ van zijn eigen tijd.Ga naar eind119 Coulanter waren de letterkundigen C.G.N. de Vooys en Jacob Haantjes, die ten tijde van Tweede Wereldoorlog eveneens de parallel met de eigen tijd zochten, en wezen op het verzetskarakter van De Hollandsche natie.Ga naar eind120 De laatste tien jaar is er sprake van een hernieuwde belangstelling.Ga naar eind121 Nationalisme, nationale identiteit en culturele natievorming staan hoog op de onderzoeksagenda van historici en letterkundigen, en daarmee is ook de aandacht voor de vroeg-negentiende-eeuwse vaderlands-historische literatuur sterk gestegen. Literatuur, zo luidt de vooronderstelling, speelde een belangrijke rol in het proces van natievorming door gevoelens van vaderlandsliefde, nationale trots en saamhorigheid onder het volk te verspreiden.Ga naar eind122 De historicus Niek van Sas heeft bijvoorbeeld gewezen op de belangrijke rol van verzetspoëten als Tollens, Helmers en Loots in de verspreiding van een vaderlands gevoel dat op historisch zelfbesef was gebaseerd.Ga naar eind123 Vanuit dat perspectief wordt aan De Hollandsche natie een nieuwe betekenis gehecht: het wordt beschouwd als een bijzonder specimen van literatuur waarin nationaal-historische sentimenten de boventoon voeren.Ga naar eind124 In het standaardwerk 1800: Blauwdrukken van een samenleving van Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt wordt Helmers' magnum opus om die reden omschreven als een uniek fenomeen in de Nederlandse letterkunde: ‘Nooit eerder was zo nadrukkelijk de verbonden- | |
[pagina 63]
| |
Spotprent uit 1861 uit het Humoristisch album: gewijd aan de liefhebbers van een vrolijke luim.
| |
[pagina 64]
| |
heid met land en voorgeslacht uitgesproken’.Ga naar eind125 En daarmee is de cirkel (voorlopig) rond: na een periode van bewondering en verguizing, is er weer waardering voor De Hollandsche natie. Die is echter niet zoals vroeger gebaseerd op esthetische of ethische overwegingen, maar het gevolg van een andere, historisch-sociologische kijk op de vroege negentiende eeuw. En vanuit die invalshoek wordt De Hollandsche natie als een bijzonder markeringspunt in de geschiedenis van het Nederlands nationalisme beschouwd. |
|