De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermdHelmers en het vaderlands verledenHet belangrijkste thema van de De Hollandsche natie vormt de geschiedenis van het vaderland. Elke zang is immers aan een specifiek aspect van het nationale verleden gewijd. Die vaststelling roept echter direct een vraag op, want wat werd er in de tijd van Helmers eigenlijk precies verstaan onder het vaderland? En wat onder de ‘Hollandsche natie’? De betekenis van het begrip ‘vaderland’ is in de loop der eeuwen sterk geëvolueerd: stapsgewijs werd deze verruimd van stad (lokaal) tot gewest (regionaal) tot het gehele land (bovengewestelijk).Ga naar eind64 Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw nam het gebruik van de term | |
[pagina 44]
| |
‘vaderland’ explosief toe en kreeg het begrip steeds vaker betrekking op de gehele nationale gemeenschap.Ga naar eind65 Ook de betekenis van het begrip ‘natie’ is variabel: het duidt niet alleen op kleinere groepen van dezelfde afstamming (lokaal), maar ook op grotere bevolkingsgroepen die tot dezelfde staat behoren.Ga naar eind66 Tot slot het begrip ‘Hollands’: dit kan zowel betrekking hebben op personen en zaken afkomstig uit het gewest Holland als Nederland.Ga naar eind67 In De Hollandsche natie herkennen we de gelaagdheid van de genoemde begrippen: Helmers redeneert opvallend vaak vanuit een stedelijk of gewestelijk perspectief. Amsterdam is het onbetwistbare machtscentrum (het ‘kapitool aan het IJ’) van Nederland. Soms lijkt Amsterdam geheel samen te vallen met Nederland.Ga naar eind68 Ook zijn vrijwel alle vaderlandse helden afkomstig uit het gewest Holland; de aandacht voor andere gewesten is minimaal. Toch speelt De Hollandsche natie vooral in op een nationaal eenheidsgevoel: het gaat om het neerzetten van een positief zelfbeeld dat voor alle leden van de Nederlandse natie geldt.Ga naar eind69 Zo heel vanzelfsprekend was dat echter niet: het denken in termen van een nationale gemeenschap was nog maar van recente datum. De politieke ontwikkelingen hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld. Met de vorming van een eenheidsstaat in 1798 werd, aldus de historicus Van Sas, in staatkundige termen vastgelegd wat in culturele zin al eerder groeide: het besef dat alle Nederlanders bij elkaar hoorden.Ga naar eind70 Dat besef werd alleen maar sterker, naarmate de invloed van de Fransen groeide. Tijdens het bewind van koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) en de Franse bezetting (1810-1813) groeide het aantal vaderlandslievende uitingen waarin eenheidszin gepredikt werd, explosief. Literatuur speelde een belangrijke rol in de verspreiding van nationale sentimenten.Ga naar eind71 Vaak kozen auteurs voor onderwerpen uit de vaderlandse geschiedenis: de beschrijving van een gedeeld, roemrijk verleden verhoogde het vaderlandse bewustzijn en daarmee het gevoel van onderlinge verbondenheid. De voorkeur ging uit naar glorieuze overwinningen op het slagveld, waarin de Nederlanders hun veerkracht en vechtlust hadden bewezen. Veruit favoriet was De Tachtigjarige Oorlog tegen de Spanjaarden (1568-1648). Een andere opstand die nogal eens werd gememoreerd was de Bataafse opstand tegen de Romeinen in 69 na Chr. onder leiding van Iulius Civilis. | |
[pagina 45]
| |
Conform deze tendens besteedt Helmers in De Hollandsche natie de meeste aandacht aan de strijd tegen de Spanjaarden. Steeds weer verwijst hij naar deze ‘heilgen strijd der vaadren’, de tijd waarin ongeevenaarde ‘godendaden’ waren verricht. Willem van Oranje krijgt als ‘schutgeest van dit land’ de meeste lof toegezwaaid. Daarnaast krijgt ook de Bataafse Opstand enige aandacht. Veel minder aandacht gaat uit naar de Middeleeuwen, al bekleden Albrecht Beylinc en Jan van Schaffelaar een prominente plaats in Helmers' eregalerij. De achttiende eeuw komt nauwelijks ter sprake, althans als het gaat om oorlogsvoering.Ga naar eind72 Slechts enkele regels zijn gewijd aan de Slag bij Doggersbank in 1781, die als een laatste hoogtepunt van het vaderlandse verleden wordt beschouwd. Daarna zou het louter bergafwaarts zijn gegaan met het land, dat een dieptepunt zou hebben bereikt toen het onder gezag van de Fransen kwam te staan. Dat laatste zegt Helmers uiteraard niet expliciet, maar hij impliceert het wel door steeds weer in termen van bloei en verval te spreken. Helmers' heldencanon bestaat uit verschillende soorten helden: deugdhelden (bijvoorbeeld Beylinc, Van Schaffelaar, Anthonius Hambroek), zeehelden (De Ruyter, Tromp, Johan Evertsen de Oude), ontdekkingsreizigers (De Houtman, Tasman, Barents), staatslieden (Willem van Oranje, prins Maurits, Johan van Oldenbarnevelt), geleerden (De Groot, Erasmus, Simon Stevin, Christiaan Huygens) en culturele grootheden (schilders en dichters, onder wie Rembrandt en Vondel). De deugdhelden worden het meest gewaardeerd: een ware held blinkt niet alleen uit op het slagveld, maar toont ook karakter. Morele standvastigheid en opofferingsgezindheid sieren de mens, zoals Beylinc, Van Schaffelaar en Hambroek laten zien. Van Schaffelaar wierp zich op 16 juli 1482 van de kerktoren van Barneveld om het leven van zijn kameraden te redden. Ook de zendeling Hambroek ontleende zijn heldenstatus aan het feit dat hij eerbehoud belangrijker achtte dan lijfsbehoud. In 1661 werd hij op het eiland Formoza gevangen genomen door de Chinese zeerover Coxinga, die de Chinese bevolking van Formoza opzette tegen de Nederlandse bezetters. Coxinga dwong Hambroek de Nederlandse opperbevelhebber ertoe te bewegen zich over te geven, onder de dreiging dat Hambroek anders gedood zou worden. Als hij niet tijdig terug zou keren, zou zijn familie omgebracht worden. Hambroek verkoos de dood boven vrijwillige overgave en werd onthalsd. | |
[pagina 46]
| |
In de categorie zeehelden staat Michiel de Ruyter met stip bovenaan. Zijn belangrijkste wapenfeiten passeren de revue: de verovering van Nyborg en Fyn in 1659, de Vierdaagse Zeeslag in 1666, de tocht naar Chatham in 1667 en de slag bij Etna in 1676. Een goede tweede is de nu veel minder bekende Reinier Claeszen. Deze Zeeuwse vice-admiraal wordt door Helmers bejubeld vanwege zijn heldhaftige zelfopoffering in 1606. Hij stond onder bevel van de Zeeuwse admiraal Willem Hautain, wiens vloot tot doel had de Portugese schepen in de vaart naar Oost-Indië te hinderen. Door tegenwind en storm raakten vijf schepen van de hoofdvloot af, waaronder het schip van Claeszen. Deze werden door acht Spaanse schepen overvallen. De andere namen de vlucht, maar Claeszen bleef zich tegen de Spaanse overmacht verzetten. Toen er geen redden meer aan was, besloot Claeszen zijn schip, de overgebleven bemanning en zichzelf op te blazen. Opvallend is de grote nadruk op de huiselijkheid van de genoemde deugd- en zeehelden. Het huiselijke geluk van Beylinc wordt breed uitgemeten, evenals het verdriet van zijn kind en vrouw, die bovendien zwanger is. Ook Claeszen is een echte familieman. Voordat hij zijn schip opblaast, staat hij stil bij zijn ‘gade en kroost’ en het grote verdriet dat hun te wachten staat.Ga naar eind73 Geen groter geluk voor de zeeheld, dan wanneer hij met zijn gezin herenigd wordt: ‘Met de armen uitgestrekt vliegt hem langs dorre wegen / Zijn teedre en jonge gaê, zijn lieve telgen tegen’ (iv, 533-534). Een echte held, zo luidt de typisch negentiende-eeuwse boodschap, heeft behalve zijn vaderland ook zijn gezin hoog in het vaandel staan. In de behandeling van de staatslieden valt op dat Helmers een eendrachtsgezinde positie inneemt. Zowel de Oranjeprinsen als de staatsgezinde kopstukken fungeren als exemplarische helden. Wat betreft vaderlandsliefde doen Willem van Oranje, prins Maurits en Oldenbarnevelt niet voor elkaar onder.Ga naar eind74 Ook verschijnen in Helmers' elysium (verblijfplaats van de gelukzaligen) prins Maurits en de staatsgezinde kopstukken tot twee keer toe gebroederlijk naast elkaar: Wat rustige oorlogsheld in zilvren wapendos,
Treedt aan eens grijsaards zij' naar 't gindsche lauwerbosch?
't Is Maurits, die zijn haat aan Spanje toegezworen,
Zijn' diergestaafden eed aan Hannibal doet hooren!
| |
[pagina 47]
| |
De heroïsche zelfopoffering van de Zeeuwse vice-admiraal Reinier Claeszen in 1606.
| |
[pagina 48]
| |
De Witten naderen met Oldenbarneveld,
Van Bevernink, van Hoofd, en Fagel vergezeld!
(ii, 443-448)
en 'k Zag Maurits aan mijn zij! 'k dorst met de Witten spreken!
(v, 195)
De religieuze en politieke verschillen van weleer worden in deze passages overbrugd, al lijkt de formulering een voorkeur voor de Oranjes te verhullen: Helmers ziet Maurits immers aan zijn zijde, terwijl hij met De Witten slechts durft te spreken. Die voorkeur voor de Oranjes spreekt ook uit zijn kritische omschrijving van de Amsterdamse patriotse burgemeester Hendrik Hooft Danielsz (1716-1794), die volgens hem ‘op het Kapitool de rol van Gracchus speelde, / En, waglende op een bank, het graauw met klanken streelde’ (vi, 305-306). Als leider van de democratische factie was Hooft er mede verantwoordelijk voor dat een deel van de vroedschap in april 1787 werd afgezet. Hooft wordt vergeleken met de Romeinse staatsman, Gaius Sempronius Gracchus (154-121 v.Chr.). Deze kon aanvankelijk op de steun van het volk rekenen, maar enkele tactische fouten werden hem uiteindelijk fataal: hij werd door zijn tegenstanders om het leven gebracht. Deze passage kwam Helmers overigens op veel kritiek te staan.Ga naar eind75 Voor vrouwen is slechts een marginale plaats gereserveerd in Helmers' eregalerij: slechts zesendertig versregels zijn aan hun verdiensten gewijd. Verbazingwekkend is dat niet, want heroïek en vrouwelijkheid waren in die tijd elkaar uitsluitende polen. Om een held te kunnen zijn, moesten vrouwen terreinen betreden die voor hen normaal gesproken niet toegankelijk waren, zoals de politiek, de zeevaart en de wetenschappen. Deden ze dat toch, dan werd hun gedrag al snel verwerpelijk geacht, omdat ze zich te mannelijk gedroegen. Maar wanneer ze voldeden aan het verwachtingspatroon van de vrouwelijke sekse, stegen ze nooit uit boven het huiselijke niveau. Een vrouwelijke held was dus een contradictio in terminis.Ga naar eind76 Alleen voor schrijfsters maakt Helmers een uitzondering. Hij noemt er vier: Anna Maria van Schurman (1607-1678), Elisabeth Hoofman (1664-1736), Juliana Cornelia | |
[pagina 49]
| |
de Lannoy (1738-1782) en Lucretia Wilhelmina van Merken. De laatste krijgt verreweg de meeste aandacht. Helmers was in het bezit van al haar werken en bewonderde haar epen, leerdichten en treurspelen.Ga naar eind77 En passant noemt hij ook nog een vijfde vrouw, namelijk de destijds zeer bekende actrice Johanna Cornelia Wattier (1762-1827) die optrad in een tragedie van Van Merken en in Helmers' eigen drama Dinomaché.Ga naar eind78
Het concept van een gedeelde, nationale identiteit krijgt in De Hollandsche natie niet alleen inhoud via de beschrijving van het roemrijke verleden, maar ook via de contrastwerking met verschillende buitenlanden, zoals Spanje, Portugal, Engeland, Frankrijk en Italië. Steeds weer demonstreert Helmers de superioriteit van de eigen natie door de Nederlandse prestaties tegen die van andere landen af te zetten. Ook schildert Helmers de vijandelijke mogendheden extra negatief af om het eigen land beter uit de verf te laten komen. Zo staat hij uitvoerig stil bij de wreedheden van de Portugezen in het verre Oosten, waardoor de Nederlanders des te vredelievender overkomen. Dit internationale vergelijkingskader krijgt binnen de actuele, politieke context nog een extra dimensie: veel passages over buitenlandse mogendheden kunnen ook gelezen worden als uitingen van verzet tegen het Franse regime. Ook de vele verwijzingen naar de Klassieke Oudheid vormen een middel om de grootsheid van de eigen natie te onderstrepen. De redenering van Helmers lijkt simpel: Nederland kent de meeste helden en deze overtreffen de klassieke: Waarom, ô Dichters! steeds in de oudheid omgewroet,
Wanneer ge iets edels, iets verhevens schildren moet?
Steeds Griek of Romer, als ge iets heerlijks zult vermelden!
'k Verwerp dien vreemden tooi; 'k zing Vaderlandsche helden
(i, 421-424).Ga naar eind79
Zijn houding jegens historische en mythologische figuren uit de Klassieke Oudheid is echter dubbel, want ze worden even vaak als bewonderenswaardige voorbeelden aangehaald. Dan is het veeleer een kwestie van evenaren dan overtreffen. Zo is Hooft de Tacitus van Nederland, De Groot is vergelijkbaar met de mythologische figuur Atlas, die het | |
[pagina 50]
| |
hemelgewelf op zijn schouders droeg, en de achttiende-eeuwse auteur Jacobus Bellamy wordt gelijk gesteld aan de Griekse dichter Tyrtaeus, die mars- en krijgsliederen schreef. Helmers noemt zichzelf - niet bepaald bescheiden - aan het slot van zijn gedicht ‘een Decius’, daarmee verwijzend naar een generatie Romeinse veldheren en consuls uit de vierde en derde eeuw v.Chr. die hun levens offerden voor het vaderland in de strijd tegen vijandige volkeren. Eén Griek blijkt op eenzame hoogte te staan en laat zich door niemand overtreffen of zelfs evenaren: de dichter Homerus, auteur van de Ilias en Odyssee. Dat brengt ons op het andere grote thema van De Hollandsche natie: de dichtkunst. |
|