De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermdGenreHet is niet eenvoudig om vast te stellen tot welk genre De Hollandsche natie behoort. Dat blijkt wel uit de veelheid etiketten die in de loop van de tijd aan het gedicht gehecht zijn: epos (= heldendicht), lierzang, dithyrambe, ode, leerdicht en lofrede.Ga naar eind49 Wie de genredefinities op strikte wijze hanteert, kan niet anders dan concluderen dat De Hollandsche natie in geen enkel gecanoniseerd genre past. Geen van de genoemde classificaties volstaat namelijk helemaal. Voor een traditioneel epos is de hoeveelheid behandelde onderwerpen te groot. Ook de inzet met een bardenzang is a-typisch. Het leerdicht en de lofrede veronderstellen een op de klassieken geinspireerd retorisch schema, maar Helmers was geen dichter die zijn werken volgens de klassieke regels opbouwde.Ga naar eind50 De lierzang is een algemene benaming voor een gedicht met een verheven onderwerp; twee subvormen zijn de ode (een lierzang met een profaan onderwerp) en de dithyrambe (lofdicht, oorspronkelijk op de wijngod, veelal in beurtzangen).Ga naar eind51 Deze kwalificaties zijn weer te beperkend, omdat ze geen recht doen aan de ambitieuze opzet en epische verteltrant van De Hollandsche natie. Toch is het wel mogelijk een adequate genreaanduiding voor De Hollandsche natie te geven, mits een iets ruimere invulling van de definities wordt gehanteerd. De Hollandsche natie laat zich dan nog het beste omschrijven als een vaderlands of nationaal epos. De term vaderlands epos is door W.A.P. Smit geïntroduceerd in zijn omvangrijke studie naar de verschijningsvormen van het Nederlandse epos, Kalliope in de Nederlanden.Ga naar eind52 Hij plaatst daarin het vaderlandse epos | |
[pagina 35]
| |
tegenover het bijbelse epos.Ga naar eind53 Representanten van het bijbelse epos zijn Joannes de boetgezant (1662) van Vondel, Abraham de aartsvader (1728) van Arnold Hoogvliet en David (1767) van Lucretia Wilhelmina van Merken. De richting van het vaderlandse epos werd volgens Smit in het leven geroepen door Onno Zwier van Haren met De Geusen (1771) en voortgezet door Adriaen van der Vliet met De Spanjaerdt binnen Rotterdam (1772), Frans van Steenwijk met Klaudius Civilis (1774), Van Merken met Germanicus (1779) en Johannes Nomsz met Willem de Eerste (1779) en Maurits van Nassau (1789). Uit deze reeks blijkt dat er in het vaderlands epos een belangwekkende gebeurtenis of figuur uit de vaderlandse geschiedenis centraal staat. Veelal wordt er door de auteurs ook een relatie met de eigen tijd gelegd. Vooral De Geusen is interessant, omdat er qua thematiek en vertelwijze veel overeenkomsten bestaan met De Hollandsche natie. De Geusen schetst in vierentwintig zangen de heldendaden van de watergeuzen ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog. Daarnaast krijgen ook de Oranjeprinsen en tal van staatslieden, wetenschappers en dichters uit de zestiende en zeventiende eeuw lof toegezwaaid. Smit stelt dat het stuk vanwege de strofische bouw en losse structuur geen epos in de traditionele, Vergiliaanse zin van het woord genoemd kan worden, maar dat het geheel wel een samenhangend verhaal vertelt en dat hier en daar passages voorkomen waarin de toon en verteltrant meer episch aandoen dan lyrisch. Om die reden noemt hij De Geusen ‘een - extreme - verschijningsvorm van het epos’.Ga naar eind54 Iets soortgelijks geldt voor De Hollandsche natie: het werk heeft weliswaar enkele a-typische kenmerken van het epos, zoals de voorzang en de veelheid aan besproken onderwerpen, maar tegelijkertijd is er een sterke thematische samenhang. Het stuk drijft immers op de centrale idee dat geen ander volk een roemrijker verleden kent dan het Nederlandse. De verteltrant is bovendien meer episch dan lyrisch, zeker in de ingevlochten korte vertellingen. Zowel de eerste als de vierde zang bevat een epyllion (epos in het klein).Ga naar eind55 Behalve vaderlands epos zou De Hollandsche natie ook een nationaal epos genoemd kunnen worden, vanwege het nationale karakter van de tekst. De volgende eigenschappen zijn kenmerkend voor het nationaal epos: | |
[pagina 36]
| |
Heldenepos e. Volkes, das wegen seiner dem Volkswesen angepaßten Grundhaltung und seiner Behandlung national bedeutsamer Ereignisse aus der Zeit der Volkwerdung bei e. Nation weiteste Verbreitung und Beliebtheit gefunden hat. Als Mythisierung der Frühgeschichte und Reflexion des histor. Selbstverständnisses und Nationalcharakters gehört es zum Bildungskanon und bietet spateren Generationen ein allerdings fragwürdiges, weil ahist. Identifikationsmuster [...].Ga naar eind56 Helmers' gedicht past in deze omschrijving, omdat het nationale aspiraties heeft: het beschrijft typisch vaderlandse deugden en helden met als doel het publiek te bezielen met vaderlandsliefde. De meeste aandacht gaat uit naar Tachtigjarige Oorlog, een cruciale fase in de ontstaansgeschiedenis van de Republiek, en de zeventiende eeuw, een tijdperk van ongekend grote economische en culturele welvaart. Het werk had bovendien een grote verspreiding. Als typische voorbeelden van nationale epen gelden de Ilias van Homerus, de Aeneis van Vergilius, het Nibelungenlied, Os Luisades van Camões en Chanson de Roland.Ga naar eind57 Dat Helmers zich bewust in deze traditie schaarde, blijkt uit het feit dat diverse passages uit De Hollandsche natie geïnspireerd zijn op het epos van Camões.Ga naar eind58 Je zou kunnen zeggen dat bij Helmers niet een historische figuur, maar de natie als geheel als ‘held’ optreedt. |
|