De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermdOntstaansgeschiedenis van De Hollandsche natieSchaven, schaven en nog eens schaven. Helmers deed als werkende dichter niet anders. De Hollandsche natie ontstond bepaald niet in een roes van dichterlijke bevlogenheid, maar was het resultaat van jarenlange noeste arbeid. De eerste exemplaren van De Hollandsche natie rolden in december van de persen; daar was een lange weg aan voorafgegaan. Uit verenigingsnotulen blijkt dat Helmers al in 1802 delen uit de tekst voordroeg in Concordia et Libertate en Felix Meritis. Ook in de jaren 1803-1805 las hij er gedeelten uit voor.Ga naar eind31 In 1806 publiceerde Helmers het eerste deel van de tweede zang in het opinieblad De ster. In een begeleidend schrijven meldde hij dat hij ‘eenige jaren’ bezig was met ‘een uitgebreid dichtstuk, getyteld: De Lof der Hollandsche natie’. Vijf zangen had hij op dat moment gereed.Ga naar eind32 Deze voorpublicatie is om verschillende redenen interessant. Ten eerste kunnen we constateren dat Helmers in de jaren erna nog intensief gesleuteld heeft aan zijn tekst. Sommige passages zijn uiteindelijk op andere plaatsen terecht gekomen of zelfs helemaal geschrapt. Verder bracht Helmers allerlei stilistische verbeteringen aan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de openingsverzen van de tweede zang: Op d'eeuwige Alpen, zwaar van sneeuw en ys omschorst,
Verbreekt de schoone Rhyn des aardryks harden korst.
(De ster) Op de eeuwige Alpen, dik met sneeuw en ijs omschorst,
Ontwringt de schoone Rhijn zich aan der bergen korst.
(eerste druk, 1812) | |
[pagina 21]
| |
Ten tweede attendeert het publicatiekanaal ons op een belangrijke functie van het gedicht: het was mede bedoeld als een uiting van verzet tegen de Fransen en hun expansiedrift. In De ster wemelde het van de anti-Franse geluiden. Veel teksten laten zich lezen als een kritisch commentaar op Napoleon.Ga naar eind33 Interessant in dit verband is dat er een passage in Helmers' dichtstuk voorkomt die hij later zou schrappen omwille van de censuur. Het gaat om enkele regels waarin hij Lodewijk xiv ‘den dwingeland der aarde’ noemt en de dapperheid van de Nederlanders prijst, omdat die hem als enige een halt durfden toe te roepen.Ga naar eind34 Toeval of niet, drie dagen na de publicatie van het fragment uit De Hollandsche natie werd op last van het Franse gezag De ster verboden.Ga naar eind35 In 1809 leek de volledige uitgave van De Hollandsche natie in zicht te komen. Helmers had alleen nog wat aanmoediging nodig en er restte nog wat schaafwerk, zo blijkt uit het voorwoord van zijn verzamelbundel Gedichten: Wordt dit deel en het volgende, waarmede deze bundel besloten zal worden, met eenig genoegen ontvangen, zoo zal dit mij aansporen ter beschaving en uitgave van een zeer uitgebreid Dichtwerk, waarin ik den roem, lof en deugden onzer Voorvaderen heb trachten te bezingen; een gedicht, waaraan ik, gedurende tien jaren zeer veel aangename en weemoedige uren verschuldigd ben: deugden door ons helaas, thans te veel miskend, en wier aandenken onuitwischbaar in de harten van elk regtschapen en eerlijk Nederlander behoorde gegrift te zijn.Ga naar eind36 Dat het nog ruim drie jaar zou duren voordat De Hollandsche natie verscheen, had Helmers waarschijnlijk niet kunnen bevroeden. De inlijving van het land bij Frankrijk in 1810 gooide roet in het eten: het jaar erop werden strenge censuurmaatregelen van kracht. Teksten moesten vooraf gekeurd worden door speciaal daartoe aangestelde ‘censeurs’. Ook De Hollandsche natie moest door de bureaucratische molen en kwam er niet ongeschonden uit. Al met al werd er een vol jaar gecorrespondeerd tussen Helmers, de uitgever Johannes Allart, de drukker Jacob Ruys en de verschillende overheidsinstanties, voordat er groen licht werd gegeven.Ga naar eind37 Twee za- | |
[pagina 22]
| |
ken verdienen bijzondere aandacht: het feit dat Helmers auto-censuur toepaste en de affaire rond het ingevoegde verbeterblad. Waarschijnlijk heeft Helmers in het voorjaar van 1812 zijn manuscript op last van het Franse gezag ingrijpend aangepast. In een brief aan de Amsterdamse boekhandelaar-dichter J.W. Yntema schreef hij: ‘Veel heb ik moeten doorhalen. Verzen die niet geheel verwerpelyk waren heb ik moeten weglaten. meer dan 200 regels hebben moeten wegblyven’.Ga naar eind38 Een vergelijking met de tweede druk uit 1814, waarin de geschrapte regels wel werden opgenomen, wijst uit dat het om elf passages van in totaal honderdvijftig versregels ging. Het getal van tweehonderd verzen was dus enigszins overdreven, maar het ging toch nog altijd om een flink deel van de tekst. De geschrapte passages zijn des te interessanter, omdat ze ons een blik gunnen op de werking van de censuur in die dagen: welke passages konden de toets der kritiek niet doorstaan, welke passages werden als verhulde kritiek op de Fransen opgevat? Het merendeel van de passages gaat over de heerszucht en vernielingsdrang van machtige volkeren en koningen uit het verleden: de Romeinen, de Spaanse koning Filips ii en Lodewijk xiv. Met krachtige termen verwerpt Helmers hun optreden: ‘'k Veracht die roovrenteelt’ (i, 223) en ‘Toen Kannibalen woede afschuwlijk raasde en tierde, /En dolle plonderzucht langs Amstels grachten zwierde’ (ii, 325-326). Dat soort verzen konden gemakkelijk als kritiek op de eigentijdse onderdrukkers worden opgevat: onder het mom van het verleden werd in feite kritiek op de eigen tijd geleverd. In de overige geschrapte passages beschrijft Helmers de deplorabele toestand van zijn land (‘'t wee dat op ons drukt’, iii, 419) en zinspeelt hij op een krachtige wederopstanding van het Nederlandse volk (‘Dat u zijn arm verhooge en treff' der bozen kop’, ii, 189). Al bij al blijft het een wonder dat het bij deze hondervijftig regels is gebleven: de thematiek van het gedicht als geheel was al verdacht en heel wat meer fragmenten kunnen als verborgen kritiek op de Fransen gelezen worden. Interessant is dat Helmers niet alleen schrapte, maar ook kleine aanpassingen deed in zijn tekst. Neem bijvoorbeeld de openingsregels van zijn gedicht: | |
[pagina 23]
| |
Ik juich! geen hooger heil heeft ooit mijn ziel gestreeld,
Dan dat ik, Nederland! ben op uw' grond geteeld.
Dat van den heldren glans die van u af mogt stralen,
(aangepaste versie 1812) Ik juich! schoon thans geen zon van welvaart ons meer streelt,
Dat ik, ô Nederland! ben op uw grond geteeld.
Dat, van den glans die eens mogt op uw velden stralen,
(oorspronkelijke versie 1814)
De oorspronkelijke openingsverzen hadden ongetwijfeld een te negatieve bijklank: ‘schoon thans geen zon van welvaart ons meer streelt’ klonk niet bepaald alsof de dichter blij was met het Franse gezag. Dan de kwestie van het verbeterblad. Als gezegd waren de eerste exemplaren in december 1812 gereed. Conform de regels werden enkele exemplaren naar het hoofd van de Parijse controledienst gezonden, F.R.J. de Pommereul. Ook het hoofd van de Direction générale de la police en Hollande, P.E. Devilliers du Terrage, ontving er een. Toen deze vervolgens drie censors aan het werk zette voor een extra controle, begonnen de problemen opnieuw. Devilliers schreef aan P.F. Réal, een bevriende hoge ambtenaar in Parijs, dat sommige passages uit De Hollandsche natie de censuur niet hadden mogen passeren. Réal lichtte vervolgens De Pommereul in, die zich omstandig verdedigde. Desalniettemin werd de uitgever gedwongen een wijziging door te voeren. Twee regels uit het slot van de tweede zang moesten geschrapt en vervangen worden. Het ging om de volgende verzen ‘Ja, de afgemartelde aard' schept adem, en 't heelal, / Herkent weêr Nederland, gelouterd door zijn' val.’ Deze zinnen, in de mond gelegd van Vondel, alludeerden op een hernieuwde bloei van het vaderland in de toekomst. De lezer kon zelf wel invullen dat Helmers dacht aan de periode na de bevrijding van het Franse juk. Dat ging de autoriteiten kennelijk te ver. De uitgever werd gedwongen reeds verkochte exemplaren te achterhalen en een verbeterblad in te voegen met de volgende tekst: ‘Ja, ons ongelukkig Vaderland, zal door deszelfs val gelouterd, herrijzen, eenen nieuwe bestemming valt aan hetzelve te beurt en de zon door Vondel voorspeld is opgegaan van het steeds merk- | |
[pagina 24]
| |
waardig ogenblik af hetwelk ons Lot met dat van het Fransche Rijk heeft verbonden’. Aangezien Helmers al was overleden, stond Allart erop dat er ook een noot werd toegevoegd waarin werd uitgelegd dat de tekstwijziging was doorgevoerd na het overlijden van de auteur: ‘nb. Deze Nota is na het overlijden van den Schrijver, op last van de Generale Directie over den Boekhandel te Parijs, geplaatst. De Lieut.t Colonel Inspecteur van de Boekhandel C. von Römer’. Die toevoeging was bij nader inzien misschien wel gevaarlijker dan de oorspronkelijke versregels en werd eveneens verboden. Zo kan het dat er drie versies van de gewraakte pagina 56 bestaan: behalve de oorspronkelijke versie zijn er exemplaren met en zonder de toegevoegde noot overgeleverd. Ten tijde van de Franse bezetting kregen de lezers van De Hollandsch natie dus een sterk aangepaste versie voorgeschoteld. Dat veranderde na het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid. In 1814 verscheen een tweede druk van De Hollandsche natie. De tekst was hersteld volgens de oorspronkelijke bedoeling van Helmers: alle geschrapte passages waren in de tekst gevoegd. Toch kleeft er een eigenaardigheid aan die tweede druk. Er ontbreken namelijk tien versregels in, die wel in de eerste druk staan. Het gaat om zes regels uit de tweede en vier uit de derde zang.Ga naar eind39 De ontbrekende regels uit de tweede zang zijn inhoudelijk niet belangwekkend, maar bij de regels uit de derde zang gaat het om een lovende passage over Jan Hendrik van Kinsbergen (1735-1819), die een belangrijke rol tijdens de Slag bij de Doggersbank speelde. Er is gesuggereerd dat Van Kinsbergen wellicht niet vermeld wilde worden, omdat zijn schoonvader, de Amsterdamse burgemeester Hendrik Hooft Danielsz. (1716-1794), bekritiseerd werd in De Hollandsche natie. Die verklaring ligt echter niet voor de hand, omdat Van Kinsbergen zelf een lovende brief over het dichtwerk aan Helmers stuurde.Ga naar eind40 De meest plausibele verklaring, geopperd door Van Hattum, is dat er twee handschriften in omloop zijn geweest. Er was een handschrift A, dat als legger diende voor de eerste druk en waarin Helmers tien regels had toegevoegd en 150 regels had geschrapt om de censuur tevreden te stellen. En er was een handschrift B, een door Helmers bewaarde kopie zonder wijzigingen. B zou dan als legger voor de tweede druk gediend hebben.Ga naar eind41 | |
[pagina 25]
| |
Drie opeenvolgende versies van p. 56 uit de eerste druk: de eerste is zonder noot; de tweede is met noot en met nb; de custode is naar boven geschoven; de derde is met noot maar zonder nb; in de noot is in r. 3 ‘voorspeldt’ veranderd in ‘voorspeld’.
| |
[pagina 26]
| |
Die hypothese zou ook een verklaring bieden voor een groot aantal verschillen op woord- en zinsniveau tussen de eerste en tweede druk die niet aan de censuur kunnen worden toegeschreven.Ga naar eind42 Twee voorbeelden uit de eerste zang: Bemint uw vaderland, vereert uw voorgeslacht!
(1812, i, 190) Bemint uw vaderland, aanbidt uw voorgeslacht:
(1814) en Rijs thans mijn Zangster! 't geldt hier de eer van 't voorgeslacht!
(1812, i, 205) Rijs thans, mijn Zangster, rijs! 't geldt de eer van 't voorgeslacht!
(1814)
Had Helmers met het oog op de eerste druk wellicht zelf allerlei stilistische verbeteringen aangebracht in manuscript A en meende de uitgever (eventueel in samenspraak met de nabestaanden) er beter aan te doen om het ongewijzigde manuscript B als uitgangspunt te nemen? Een definitief antwoord op deze vraag zal er waarschijnlijk nooit komen en misschien is dat ook niet zo erg. Juist de complexiteit van de ontstaans- en drukgeschiedenis maakt De Hollandsche natie zo boeiend: het maakt eens te meer duidelijk hoezeer allerlei externe omstandigheden, die zich aan het blikveld van de lezer onttrekken, de uiteindelijke weergave van een tekst kunnen beïnvloeden. Een en ander heeft uiteraard ook conseqenties voor een editeur die de tekst opnieuw wil uitgeven. Wie een editie van De Hollandsche natie uitgeeft staat immers voor een lastige keuze: moet de tekst weergegeven worden volgens de laatst geautoriseerde, maar gecensureerde druk uit 1812? Of volgens de tweede, herstelde druk uit 1814, die bovendien als uitgangspunt voor alle volgende drukken diende? Voor beide keuzes valt iets te zeggen. De eerste druk geeft de tekst weer zoals het Nederlandse publiek deze voor het eerst in zijn geheel onder ogen kreeg en zoals Helmers deze had goedgekeurd. De tweede druk laat echter zien hoe Helmers deze oorspronkelijkbedoeld had, dus zonder de tus- | |
[pagina 27]
| |
senkomst van overheden en censuur. In de verantwoording wordt toegelicht hoe we met dit dilemma zijn omgegaan. |
|