De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermdPolitieke contextDe jaren waarin Helmers publiceerde, 1787-1813, behoren tot de meest turbulente uit de Nederlandse geschiedenis. Geen schrijver liet zich in deze periode onbetuigd als het ging om de politieke ontwikkelingen. Daarvoor waren de veranderingen, die elkaar in korte tijd opvolgden, te ingrijpend: in een relatief kort tijdsbestek werd het land getransformeerd van een federale republiek in een monarchie. Rond 1780 werd de binnenlandse politiek bepaald door twee groepen die lijnrecht tegenover elkaar stonden: de Oranjegezinden, die stadhouder Willem v steunden, en de patriotten, die tegen de stadhouderlijke erfopvolging waren en meer democratische vrijheden opeisten. In 1787 liepen de spanningen tussen beide partijen zo hoog op, dat de koning van Pruisen (de broer van de echtgenote van Willem v) een leger stuurde om de macht van de stadhouder te herstellen. De patriotten vluchtten toen massaal het land uit. Gesteund door het Franse leger deden de Nederlandse patriotten, die in ballingschap leefden, de jaren erna herhaaldelijk invallen in Nederland. In 1794 leidde dat onder meer tot machtsovernamen in belangrijke plaatsen als Utrecht en Arnhem. In 1795 waren de machtsverhoudingen dusdanig gekanteld, | |
[pagina 18]
| |
dat Willem v geen andere uitweg zag dan naar Engeland te vluchten. De patriotten proclameerden vervolgens naar Frans voorbeeld de Bataafse Republiek en voerden tal van bestuurlijke vernieuwingen door, die hun beslag kregen in de grondwet van 1798. Aanvankelijk waren de Fransen het grote voorbeeld van de revolutionairen, maar de scepsis groeide al snel toen Napoleon Bonaparte in 1799 alleenheerser van Frankrijk werd. Hij begon in snel tempo zijn imperium in Europa uit te breiden. In 1806 nam hij het bestuur van Nederland stevig in handen door zijn broer Lodewijk Napoleon tot staatshoofd van het Koninkrijk Holland te benoemen. Deze voerde volgens Napoleon zijn beleid echter te halfhartig uit en moest in juli 1810 aftreden. Vervolgens lijfde Napoleon het koninkrijk in bij Frankrijk. Na ruim drie jaar werd de onafhankelijkheid van Nederland hersteld. In november 1813 zette prins Willem Frederik, de oudste zoon van de gevluchte stadhouder Willem v, voet op vaderlandse bodem en in 1815 werd hij koning Willem i van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Helmers' werk is niet los te zien van deze binnen- en buitenlandse politieke ontwikkelingen. Opmerkelijk is het engagement dat hij al vroeg aan de dag legt. In zijn vroegste gedichten toont Helmers zich zorgelijk over de toekomst van zijn land. Hij ziet de voortschrijdende invloed van de Fransen in Europa als een ernstige bedreiging. In ‘De geest des kwaads’ (1793) spreekt hij van een allesverwoestende kwade geest die door Europa raast en zijn geliefde vaderland aan de rand van de afgrond heeft gebracht.Ga naar eind28 In ‘Nederland in 1672 en 1678’ (1793) benadert hij de thematiek langs historische weg. Koning Lodewijk xiv, die in 1672 de Republiek met een overweldigende troepenmacht binnenviel, fungeert als de personificatie van alle kwaad. Het ‘Neêrlands heldenvolk’ wist, onder de bezielende leiding van Willem iii en De Ruyter echter dapper stand te houden, aldus Helmers. De gedachte aan hun heldendaden biedt dan ook troost in de eigen tijd: Dus scheurt uit d'afgrond van het heden
Zich op het diepverbrijzeld hart;
En vindt alleen in 't glorierijk verleden
Een' balsem voor zijn zielesmart.Ga naar eind29
| |
[pagina 19]
| |
Het Bataafse revolutiejaar 1795 beschouwt Helmers als het absolute dieptepunt in de vaderlandse geschiedenis. In de ‘Lijkzang op het graf van Nederland, 1795’ bezingt hij de definitieve ondergang van zijn vaderland. Hij twijfelt zelfs of dichten nog langer nut heeft: Wat baten thans de lijkgezangen?
Waartoe met uitgebleekte wangen
Den toon des weemoeds aangevangen?
Ach, Neêrland zonk voor eeuwig neêr
[...]
Ja! Vaderland, gij zijt verloren;
Gij zult naar Volkstribuinen hooren;
Maar zuiver is mijn hart, wat lot u zij beschoren,
'k Heb nooit in uwen val gestemd.
Opnieuw blikt hij met weemoed terug op betere tijden: Ach! daagdet ge uit zielenvelden
Eens op, o Vaderlandsche Helden,
Die Spanje en Frankrijk palen stelden!
Ach! daagdet ge op, en zaagt het volk,
Door uwen arrm eens vrijgestreden,
Ten spot der duurgezworen eden [...].Ga naar eind30
In Helmers' vroegste gedichten zijn dus al elementen te herkennen die in De Hollandsche natie centraal komen te staan: de anti-Franse stemming, de teloorgang van het vaderland en de troostrijke herinnering aan een roemrijk verleden. De hierboven genoemde gedichten hebben een sterk Oranjegezinde, anti-patriotse inslag. Deze overheerst echter niet in zijn latere werken. Veeleer nam Helmers, naarmate de jaren verstreken, een milde, verzoeningsgezinde houding aan: hij hamerde op het aambeeld van de religieuze en politieke verdraagzaamheid en rekende zowel staatsals Oranjegezinde figuren tot de helden van het vaderland, al kregen de laatstgenoemden beduidend meer lof toegezwaaid. | |
[pagina 20]
| |
Het is van belang om te bedenken dat De Hollandsche natie - een gedicht dat als verzetspoëzie bij uitstek geldt - niet uitsluitend in de context van de Franse annexatie van de jaren 1810-1813 geplaatst moet worden. Helmers' poëzie had al jaren daarvoor immers een anti-Franse lading en, belangrijker nog, de ontstaansgeschiedenis van De Hollandsche natie gaat veel verder terug dan deze tijd. |