De Hollandsche natie
(2009)–Jan Frederik Helmers– Auteursrechtelijk beschermdHelmers' leven en werkHelmers heeft van dit succes niets meegekregen, want hij stierf op 26 februari 1813, nog geen drie maanden na het verschijnen van de eerste druk van De Hollandsche natie. Het verhaal gaat dat de Franse politie vlak voor Helmers' dood een arrestatiebevel liet uitgaan. Agenten kregen de opdracht hem van zijn bed lichten en naar Parijs af te voeren. Zijn vriend en zwager Cornelis Loots zou de politie vervolgens met het lijk hebben geconfronteerd. Het is onduidelijk wat hier precies van waar is, maar latere auteurs grepen deze anekdote met dankbaarheid aan om aan Helmers' leven een dramatische heroïek te verschaffen.Ga naar eind10 Je meesterwerk afleveren en sterven vlak voordat de vijand je in gevangenschap neemt: kon het mooier? Het was een afscheid in stijl, zo meende ook de twintigste-eeuwse letterkundige Jacob Haantjes: ‘hij werd weggenomen, nadat hij zijn arbeid ten dienste van zijn dierbaar vaderland had voltooid; het zaad was in de aarde gestrooid’.Ga naar eind11 Wie was Helmers en wat dreef hem ertoe de historische grootsheid van zijn land te bezingen? Dankzij Van Hattums biografie annex studie uit 1996 zijn we uitvoerig over Helmers' levensloop en zijn oeuvre geinformeerd. De hierna volgende biografische impressie is dan ook grotendeels op dit werk gebaseerd. Waar mogelijk wordt een relatie met De Hollandsche natie gelegd. De centrale thema's uit De Hollandsche natie - het roemrijke voorgeslacht, de zeevaart, de handel, vaderlands- en vrijheidsliefde en het dichterschap - blijken namelijk al van meet af aan een rol spelen in Helmers' werk. Sterker nog: De Hollandsche natie lijkt een soort compilatie te zijn van alles wat Helmers eerder dichtte. Veel gedichten fungeerden als voorstudies voor het allesomvattende werk dat Helmers in 1812 het licht deed zien. Wie de verzamelde werken van Helmers leest, ziet steeds dezelfde onderwerpen terugkeren, | |
[pagina 13]
| |
herkent dezelfde woordgroepen en soms zelfs hele passages uit De Hollandsche natie.Ga naar eind12 Jan Fredrik Helmers (1767-1813).
Jan Fredrik Helmers werd geboren op 7 maart 1767 te Amsterdam als eerste van acht kinderen. Hij groeide op in een welvarend, luthers gezin. Zijn vader was een hardwerkende ambachtsman: hij had een metselbedrijf, was steenverkoper en werkte ook als makelaar. Hij onderhield contacten met leden van het Amsterdamse patriciaat en genoot beslist enig aanzien. Jan Fredrik trad, na een gedegen, praktische schoolopleiding in de sporen van zijn vader. Rond zijn twintigste werd | |
[pagina 14]
| |
hij bij zowel het metselaars- als makelaarsgilde ingeschreven. Samen met zijn vader runde hij de firma Helmers & Zn. In 1794 trouwde Jan Fredrik Helmers met de eveneens lutherse Catharina Wessels. Samen kregen ze drie kinderen, maar twee van hen stierven al op jonge leeftijd. Alleen zijn oudste zoon, Fredrik, (1806-1868) overleefde hem. Zijn tweede kind, Hendrina Margarethe, geboren op 2 mei 1808, overleed enkele maanden na de geboorte en zijn jongste zoon, Jan Hendrik, stierf op drie en een half-jarige leeftijd, op 22 februari 1813. In De Hollandsche natie zinspeelt Helmers op de treurige gezinssituatie, wanneer hij spreekt over ‘mijner kindren graf’.Ga naar eind13 Helmers voelde al snel de aandrang om zich naast zijn werkende leven verder te ontwikkelen. Hoewel hij een beperkte scholing had genoten, deed hij er alles aan zijn culturele bagage zelf te vergroten. Op zijn zeventiende of achttiende kwam hij in contact met de Amsterdamse boekhandelaar-uitgever Pieter Johannes Uylenbroek (1748-1808), wiens winkel als een literaire ontmoetingsplaats fungeerde. Dat gaf een belangrijke impuls aan Helmers' dichtersloopbaan. Hij kwam er in contact met andere dichters en liet zijn eerste werken door Uylenbroek uitgeven. In deze periode werd Helmers ook lid van verschillende formele genootschappen, zoals Felix Meritis, Leesmuseum, Concordia et Libertate en de Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde. Hij reciteerde er verhandelingen en dichtwerken, die later in druk verschenen.Ga naar eind14 Tussen het moment van voordracht en publicatie lag vaak veel tijd; deze benutte Helmers om verder te schaven aan zijn werk. Helmers' vroegste publicatie dateert uit 1787. Het betreft een lijkzang voor een overleden medelid van Felix Meritis, Bernardus de Bosch (1709-1786).Ga naar eind15 In 1788 verscheen zijn tweede gedicht in druk, ‘De nacht’. In deze ode, geschreven in de sentimele trant van bekende dichters als Rhijnvis Feith en Hiëronymus van Alphen, overpeinst een ik-figuur de grootsheid van de schepper en de schepping. In 1790 volgde het eerste werk van substantiële omvang: Socrates, in drie zangen. De Griekse wijsgeer fungeert daarin als een lichtend voorbeeld voor de medemens. Hij liet zich nooit het zwijgen opleggen en leerde het volk ‘deugd, als het hoogste goed, te beminnen’.Ga naar eind16 Helmers staat uitvoerig stil bij Socrates' laatste levensuren en laat diens echtgenote, met haar jongste zoon in de arm gekneld, in lange snikkende uithalen | |
[pagina 15]
| |
haar verdriet verwoorden: ‘Mijn dierbaarste echtgenoot! o leven van mijn leven! / Ik zie u voor 't laatst! de boosheid doet u sneven! / Ik, leven zonder u, van uwe hulp ontbloot! /Dat is geen leven, neen, 't is de allerwreedste dood.’Ga naar eind17 Haar krachten vervliegen en vervolgens stort ze neer. Het tafereel doet sterk denken aan de afscheidsscène van de middeleeuwse schout Albrecht Beylinc en zijn door hartstochten overmande echtgenote in De Hollandsche natie.Ga naar eind18 In de beginfase van zijn dichtersloopbaan toonde Helmers ook interesse voor het toneel. Zo redigeerde hij 1795 het tijdschrift De Amsteldamsche Nationale Schouwburg.Ga naar eind19 Dit blad was echter geen lang leven beschoren; na zes nummers werd de uitgave al gestaakt. In 1798 verscheen zijn eerste en enige treurspel Dinomaché, of de verlossing van Athene (1798), dat handelt over een tiran die uit Athene wordt verjaagd. Het werd drie maal opgevoerd in de Amsterdamse Schouwburg. Uit de latere jaren zijn ook nog twee fragmenten van onuitgegeven treurspelen overgeleverd. Een daarvan verkreeg grote bekendheid vanwege de verhulde kritiek op de Fransen en de achterliggende verzetsgedachte. Het werd in 1806 gepubliceerd in het tijdschrift De ster (waarover later meer) en ging over de verwoesting van Corinthe door de Romeinen in 146 v.Chr.Ga naar eind20 De parallel met de eigen tijd werd door de toenmalige lezers snel gelegd: er circuleerden afschriften, waarin de Griekse door Nederlandse namen waren vervangen. Vooral de openingsverzen, in de mond gelegd van een Griekse bevelhebber, maakten veel indruk: ‘Het vonnis is geveld, ja, Grieken! gij wordt slaven!/Leert nu gekromd in 't juk, naar 's vreemdlings wenken draven’.Ga naar eind21 Erg hoog was de oogst op toneelgebied al met al niet. Veel meer tijd besteedde Helmers aan het schrijven van gedichten. Met name in de jaren 1806-1813, was Helmers zeer productief: de ene na de andere lierzang vloeide uit zijn pen. Vele daarvan gingen over het roemrijke vaderlandse verleden, met het accent op het Bataafse voorgeslacht en de Gouden Eeuw. Enige aandacht voor het buitenland was er ook. Zo beschreef Helmers de avonturen van de Britse ontdekkingreiziger James Cook en bejubelde hij de Zwitserse natie - het enige land dat in Helmers' ogen kon tippen aan zijn vaderland. Beide onderwerpen keren overigens ook terug in De Hollandsche natie. Daarnaast dichtte Helmers over algemeen-menselijke, religieuze en wetenschappelijke | |
[pagina 16]
| |
thema's, steeds vanuit een verlichte optiek. Kennis leidde tot deugdzaam gedrag en lag zo aan de basis van een gelukkige samenleving, betoogde Helmers steeds opnieuw. Hij stond onder meer stil bij de zegeningen van de drukkunst, die ‘het rijk der zeden’ voor de mens toegankelijk had gemaakt.Ga naar eind22 Helmers droeg zijn steentje bij aan de zogeheten ‘Coster-mythe’ door de uitvinding van de drukkunst in de vijftiende eeuw niet aan de Duitser Johannes Gutenberg maar aan de Haarlemmer Laurens Janszoon Coster toe te schrijven. In deze jaren knoopte Helmers ook banden aan met de vrijmetselarij. Op voorspraak van Johannes Kinker trad Helmers in 1807 toe tot de Amsterdamse loge La Charité, waarvan hij tot 1811 lid bleef. Zijn maçonnieke belangstelling komt het meest uitgesproken tot uiting in het lange dichtstuk ‘De wereldburger’. Aanvankelijk betreurt de ik-figuur het verval van zijn vaderland, maar een geestverschijning overtuigt hem ervan dat er een grensoverstijgende vorm van burgerschap bestaat: ‘Als Wereldburger zal uw geest veel hooger zweven; / In geen' beperkten kring moet ge aan één volk meer kleven’.Ga naar eind23 Het gedicht vormt een uitzondering in Helmers' oeuvre: de kosmopolitische gedachte staat immers haaks op de nationalistische betoogtrant van zijn andere werk.Ga naar eind24 Als kroon op zijn werk verscheen in 1812 ten slotte De Hollandsche natie, een gedicht waaraan Helmers minimaal tien jaar had gewerkt. Kort na de verschijning kwam de Amsterdamse dichter, die al in de jaren ervoor met gezondheidsproblemen kampte, te overlijden, acht dagen voor zijn zesenveertigste verjaardag. In De Hollandsche natie verwijst Helmers twee maal naar zijn eigen dood.Ga naar eind25 In hoeverre hij op dat moment bewust bezig was met zijn naderende einde, is niet vast te stellen. Wel spreekt een zekere trots en opluchting uit de verzen die zijn dichtwerk besluiten. Met een gerust hart, zo schrijft Helmers, kan hij nu sterven: ô Als gij schreijende mijne assche zult vergaderen,
En mijn gebeente rust bij 't overschot der Vaderen,
Zegt dan als gij uw ziel in mijn gezang hervindt,
‘Mijn Vader heeft met vuur zijn Vaderland bemind.’
(vi, 505-508) | |
[pagina 17]
| |
Na zijn dood zette Helmers' vader de metselaarsfirma voort, geholpen door Helmers' dichtvriend en zwager Cornelis Loots. Erg voorspoedig liepen de zaken echter niet. Loots was, aldus een tijdgenoot, nauwelijks in staat om ‘het lekke schip, zoo zwaar bevracht, even boven te houden’.Ga naar eind26 Na zijn overlijden werd Helmers tweemaal herdacht. De Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen organiseerde een herdenkingsbijeenkomst op 26 februari 1814, de sterfdag van de dichter. Felix Meritis volgde geruime tijd later, op 25 november 1814. Op de bijeenkomsten spraken genootschapsleden lovende woorden over de dichter, die in hun ogen te kort had geleefd.Ga naar eind27 Helmers' dichtvrienden zorgden er ook voor dat zijn dichterlijke nalatenschap voor het publiek beschikbaar werd. In 1814-1815 verschenen in twee forse delen zijn Nagelaten Gedichten (1814-1815), bezorgd door Maurits Cornelis van Hall, Hendrik Harmen Klijn en Loots. |
|