| |
| |
| |
Vloeibaar vuur
I
‘Mijn jongen, je kent toch dat oude rijmpje van mono, perico y poblano,’ zei don Dionisio lachend tegen Lino, zijn beschermeling, die tegenover hem zat en voor de zoveelste maal - net als vroeger - zijn blikken liet ronddwalen langs de vele welgevulde boekenkasten die een zijwand en heel de lange achterwand van de professorale studeerkamer bedekten. Kennelijk blij dat hij Carpio weer eens terugzag, verkeerde de al wat bejaarde man in zo's goedmoedige stemming, dat hij niet kon nalaten het populaire gezegde nog eens in zijn geheel te herhalen: ‘Aap, papegaai en Pueblaan, raak ze niet met je handen aan; doe het met een flink eind hout, dat ze op een afstand houdt.’
Met een kuchje van binnenpret om de toepasselijkheid van dit staaltje van zijn veelzijdige kennis betreffende zijn geboorteland, ging hij voort: ‘Het is van oudsher een eigenaardig stadje geweest, met zijn vele kerken en zijn meer dan honderd kapellen; meer kerken en kloosters dan gewone woonhuizen, zou je zo zeggen. Maar dat was zo in het verleden. Vandaag is het een stad met mogelijkheden, mijn beste. Kijk maar naar de fabrieken, de grote katoenspinnerijen die men daar in de omgeving begint te bouwen. Daarom heb ik je immers aangeraden je daar te vestigen? De mensen verschillen in heel de stad Puebla weinig of niet van de onze hier, in en om de hoofdstad. Het zaakje is er goed dooreengemengd. Alleen heb je daar wel terdege rekening te houden met het onuitroeibaar klerikalisme - conservatisme kun je het ook noemen - dat er steeds heeft geheerst, telkens geprobeerd heeft de overhand te krijgen en voortdurend in conflict geweest is met de bedoelingen van onze regeerders, van het moment af dat Mexico een zelfstandige republiek werd. Het is nu eenmaal een eigenaardige plaats, oud en volgepropt met dwazen die zichzelf correcto's noemen.’
Lino maakte een gebaar alsof hij hem wilde onderbreken, maar Amaral, eenmaal op zijn praatstoel, weerde hem af en vervolgde rustig zijn uiteenzetting hoe Puebla heel de geschiedenis door een broeinest van reactie en domhouderrij geweest was, vooral toen kort na het midden van de vorige eeuw - Mexico verkeerde nog volop in de geboorteweeën van zijn dekolonisatie - reeds de eerste wetten | |
| |
werden uitgevaardigd tot scheiding van kerk en staat, die onder het Spaanse bewind veel te innig met elkaar vergroeid waren, tot funeste belemmering van alle geestelijke en materiële ontwikkeling, in het bijzonder van de arme pelado's, het overgrote deel van de bevolking. Stellig, de van Spanje overgeërfde hogere geestelijkheid was volksvijand nummer één, waartegenover stond dat het twee dorpspriesters geweest waren, de padres Hidalgo en Morelos, die de eerste kreet aanhieven voor onafhankelijkheid, en de daad bij het woord voegend aan het hoofd van hun parochianen tegen de koloniale troepen waren opgetrokken. Prompt had de kerk hen geëxcommuniceerd en rustig laten fusilleren na hun verloren strijd, maar het viel niet weg te praten dat dit tweetal en geen anderen hun erkenning als ‘vaders van het vaderland’ verdienden. Bovendien waren een handvol andere priesters hun al voorgegaan in zulk ‘opstandig’ denken, alvorens de twee nationale helden tot gewapend verzet overgingen - hoofdzakelijk ten behoeve van de berooide peones.
Zijn brilleglazen schoonvegend ging don Dionisio onverstoorbaar voort met vast te stellen dat het tenslotte Benito Juárez, een volbloed Indiaan, geweest was die Mexico definitief tot een republiek maakte met ‘gelijke rechten voor allen’ en in de grondwet bepalingen liet opnemen die een eind moesten maken aan de exorbitante machtspositie van de hogere geestelijkheid. Want de kerk beschikte nog altijd over meer dan een derde van de gehele nationale rijkdom, tientallen privileges en afgedwongen inkomsten; en daarenboven de uitsluitende zeggenschap over onderwijs en opvoeding van de massa - een brede, opzettelijk dom en serviel gehouden onderlaag. Maar het had heel wat voeten in de aarde voordat deze bepalingen algemeen konden worden toegepast. De bittere strijd die ontbrandde tussen de voor- en tegenstanders van de verscherpte maatregelen speelde zich goeddeels in en om Puebla af. En ook al werd tijdens de dertigjarige dictatuur van Porfirio Díaz het meeste van de radicale Reforma weer ongedaan gemaakt, toch volgde de ene pronunciamiento of kleine revolte op de andere, ten behoeve van de Liberalen of de Conservatieven, waarvan de meest fanatieken zich Cristero's, aanhangers van Christus begonnen te noemen.
‘Ik vertel je dit nog eens duidelijk, want je was nog een chamaco, doktertje,’ vervolgde professor Amaral zijn uitleg, ‘en je hebt zo jong waarschijnlijk niets gemerkt van wat nadien onder president Calles gebeurde. Hoe deze slimmerd bij het doorzetten van zijn anti-kerkelijke decreten - elke geestelijke, man of vrouw, moest zich bij de regering laten registreren - een regelrechte staking onder | |
| |
al deze lieden veroorzaakte. Aangehitst door de paus van Rome hielden zij op met missen lezen, dopen, het verlenen van geestelijke bijstand, tenminste als het de gewone mensen betrof. Zij verlieten in massa hun kerken en kloosters, lieten al hun eigendommen in de steek, welke dientengevolge door de regering overgenomen en in veel gevallen gesloten werden. Veel voor ander gebruik ongeschikte kerken en kloosters werden eenvoudig dichtgemetseld. Maar er volgden vanzelfsprekend nieuwe opstanden. Geestelijken die daartoe aanzetten werden gedeporteerd, een enkele keer zelfs geëxecuteerd, terwijl benden rabiate Cristero's even wreed te werk gingen als de dienaren van de staat. Heel de regeerperiode van Calles door heeft deze onrust geduurd, en ook nu nog zijn de Cristero's onverzoenlijk gebleven, ondanks de heropening van veel kerken onder onze vorige president, zoals je zelf weet. Met die onverzoenlijkheid moet je dus bovenal rekening houden, mijn beste kerel, en als een aal tussen Scylla en Charybdis door weten te glippen. Niet zo eenvoudig, dat geef ik toe, maar...’
‘Het is allemaal waar, padrino,’ onderbrak Lino nu toch maar Amarals woordenstroom. ‘Maar vandaag, nu, op dit eigenste ogenblik zit ik met de ellende die ik verteld heb. Klem, als in de greep van een hoge verlostang. Wie haalt mij eruit voordat ik stik?’
Met steeds meer moeite had hij zich bedwongen om geen ongeduld te tonen bij het luisteren naar de breedvoerige uiteenzetting die zijn beschermer - als gewoonlijk - nodig achtte tot goed begrip van het actuele en grondslag voor zijn meestal praktische adviezen. Het was verstandig geweest dat hij geweigerd had Laurette mee te nemen om, zakelijke Amerikaanse als zij was, dit alles samen met hem te moeten aanhoren. Al kort na hun late ontbijt had Carpio afscheid van haar genomen - nogal koeltjes vond hij zelf achteraf - om er zeker van te zijn don Dionisio deze zondagmiddag thuis te treffen.
Amaral krabbelde even in zijn witte, kortgeknipte baard, zuchtte en zei: ‘Nu je de achtergrond van alles duidelijk ziet, kun je niet struikelen over de voorgrond die heus geen afgrond is. Laat je niet van je stuk brengen, mijn zoon, maar hou met de nodige voorzichtigheid beide partijen te vriend, of beter gezegd: van je lijf. Een kwestie van rustige tactiek. Is dat niet het beste, onbewogen toe te zien hoe ze over en weer elkaar opvreten, met de wetenschap overigens dat de Liberalen het tenslotte toch zullen winnen? Want de staat is niet tegen de godsdienst - die kan men de mensen niet afnemen, de meesten hebben er nu eenmaal behoefte aan - maar is tegen het papendom, de onvrijheid die het propageert, het on-Mexicaanse | |
| |
dat het de mensen opdringt. Een staat binnen de staat is onduldbaar volgens elke logica. Vandaar...’
‘Vandaar dat de meer dan duizendjarige plutocratische kerk het misschien toch zal winnen van de berooide jonge republiek,’ bracht Lino bruusk in het midden, om hierna meteen te zwijgen, daar Amaral zijn belerende professorale wijsvinger naar hem opstak met de woorden: ‘Kindlief, ben jij een rechtgeaarde Mexicaan? Heeft je Amerikaanse omgang, ik bedoel: je verblijf in Amerika, je zó bedorven dat je geen vertrouwen meer hebt in de goede zaak, de zaak van het recht? Zijn wij niet al een heel eind gevorderd met de opdeling van het grootgrondbezit, het geven van land en scholen aan tienduizenden arme Indio's, het nationaliseren van de buitenlandse oliemaatschappijen? Het is een moeilijke tijd voor het land, de moeilijkste misschien die het ooit gekend heeft, nu met deze oorlog waarmee wij eigenlijk niets te maken hebben. Waarom zou het voor jou dan geen moeilijke tijd zijn? Hij is moeilijk voor iedereen en... eigenlijk mag je niet klagen. Je praktijk groeit zienderogen, zei je zelf.’
Genoopt door zijn respect voor de wijze man luisterde Carpio toe alsof hij dit alles voor het eerst van zijn leven hoorde, zonder hem opnieuw te durven onderbreken. Dit deed wel don Dionisio's huishoudster, niet minder respectvol overigens, toen zij het studeervertrek stilletjes binnenkwam en aankondigde dat het middageten klaarstond.
Aan tafel, in de ruime, donkerbruin gelambrizeerde sala met zijn bizarre pendule op wat voor een schoorsteenmantel van onyx moest doorgaan, werd Amarals woordenstroom vanzelf getemperd, want hij moest ook eten, al deed hij dit met de spaarzaamheid - voorzichtig kauwend - van oudere mensen, en met telkens kleine, aandachtig op zijn bord gerichte tussenpozen. Zo kreeg Lino toch nog kans het een en ander in het midden te brengen en ontstond er een echt tweegesprek, waarin het hem duidelijk begon te worden dat zijn peetoom het eigenlijk het verstandigst vond als hij voorlopig alles maar op zijn beloop liet, de zaak nog maar eens aankeek, want iets wezenlijk verkeerds had hij toch niet gedaan, wat de kranten er misschien ook van zouden zeggen. En in het ergste geval - zuiver theoretisch gesproken, als het zich voordeed - zou hij Puebla eenvoudig de rug kunnen toekeren en zich elders, op een geschiktere plaats kunnen vestigen, jong als hij immers nog was.
‘Hoe dikwijls ben ik zelf niet opnieuw begonnen,’ troostte Amaral hem. ‘Of heb je soms trouwplannen? Met de gringa nog altijd? Ja, dan is het natuurlijk een beetje anders...’
| |
| |
Lino had goed ontkennen; het gesprek was nu bij haar beland, en op don Dionisio's uitdrukkelijke wens om haar desalniettemin toch eindelijk eens te leren kennen, moest hij hem wel toezeggen dat dit beslist bij zijn eerstvolgende bezoek aan de hoofdstad zou gebeuren.
De oude vrijgezel begon juist aan een kleine uitweiding over de voor- en nadelen van het levenslang ongetrouwd zijn - voor iemand met een dokterspraktijk lag het weer heel anders dan voor een kamergeleerde zoals hij, luidde zijn stelling - toen de huishoudster aankondigde dat er een bezoeker was. Zij had hem meteen maar in de studeerkamer gelaten, waar de koffie al gereed stond, het was immers een goede bekende, Leyva, de advocaat.
‘Natuurlijk, natuurlijk,’ gromde Amaral en stond meteen van tafel op. ‘We zullen hem ten overvloede je geval voorleggen, Lino. Deze licenciado weet van wanten, geloof me.’
| |
II
Na de gebruikelijke plichtplegingen - Carpio en Leyva wisten reeds lang van elkaars bestaan af en hadden zelfs gemeenschappelijke kennissen naar het bleek - vroeg Amaral met ongewone zakelijkheid meteen of zijn peetzoon maar van wal wilde steken en zijn moeilijkheden voorleggen aan ‘onze licenciado’ die, zoals de professor zei, een van de knapste en gewiekste juristen was van heel de hoofdstad.
Dat deze jongere vriend het bij al zijn bekwaamheid nog niet tot rechter of senator gebracht had, kwam alleen door zijn eerlijkheid en zijn onpolitieke instelling, voegde hij er bij wijze van aanmoediging aan toe. Waarop Lino, blij met het vooruitzicht op zakelijker adviezen dan hij van don Dionisio gekregen had, een korte uiteenzetting gaf van de voorvallen in Puebla; des te beknopter naarmate hij merkte dat Leyva, al gauw wat ongeduldig in zijn stoel schuifelend, voor zich uit zijn handen liet spelen en telkens het ene been over het andere sloeg, alsof hij zich het liefst uit de voeten wilde maken. Carpio beëindigde dan ook snel zijn verhaal, haast met de objectiviteit van een reporter, zich afvragend of hij de onrust van zijn toehoorder moest toeschrijven aan de geringe betekenis die deze toekende aan zijn woorden, dan wel aan het feit dat Amaral gedurende de vijf minuten die hij in beslag nam voortdurend de ogen achter zijn kleine brilleglazen op Leyva gericht hield, en niet op hem. Verwachtte don Dionisio werkelijk het verlossende woord van deze beweeglijke ad- | |
| |
vocaat met zijn nu eens beminnelijk zich verbredende, dan weer hooghartig samengetrokken mond onder zijn smalle snorretje? Lino had hem goed opgenomen en vond hem een tikje te frivool gekleed; maar het was zondag...
Tot zijn verbazing ging Leyva het eerst in op het gevaar dat de dokter in een plaats als Puebla liep door tendentieuze kranteberichten die inderdaad gauw genoeg zouden verschijnen. Deze zouden hem inderdaad ten zeerste kunnen benadelen, zoals de advocaat zonder meer aannam. Maar daar wist hij wel een remedie op. ‘Ik heb zoveel journalisten van de grote pers aan mij verplicht met het opknappen van allerlei privé-zaakjes,’ verklaarde hij, ‘dat ik een paar van hen gemakkelijk om een wederdienst kan vragen. U begrijpt wel hoe dat gaat. Sinds de regering erin geslaagd is de nationale kranten te beheersen, zodat ze alleen maar het liberale liedje zingen, en de Conservatieven monddood gemaakt zijn en alleen maar met nietszeggende pamfletjes werken, behoeft u zich niet te bekommeren om mogelijk geschrijf van die kant. Bovendien hebben de Cristero's geen reden om u zwart te maken, eerder blank zou ik zo zeggen. Dus blijven de andere bladen over. En wat die betreft, laat het maar aan mij over. Ik ken mijn mannetjes; ze weten dat de ene dienst de andere waard is, wat zegt u, don Dionisio?’
Amaral grinnikte en antwoordde enkel: ‘Ik ken je voldoende, mijn waarde. Ik wist wel dat onze Lino zich nodeloos zorgen maakt. Eenmaal de achtergronden van alles kennend...’
‘Maar de last die ik met de autoriteiten heb, wat valt dááraan te doen?’ onderbrak Carpio hem, bang dat de professor met nieuwe beschouwingen Leyva van zijn apropos zou afbrengen.
‘De journalisten kunnen berichten onderdrukken of ze zó redigeren dat ze nietszeggend zijn,’ hernam Leyva onverstoord. ‘Maar met al die ambtenaren, bureaucraten die graag in het gevlei willen blijven van de regering die nu toevallig aan de macht is, ligt dat natuurlijk anders. Ze zijn wel omkoopbaar, maar daarom nog niet betrouwbaar als omgekochten, niet waar, professor?’
‘Het geval van Salustiano Iriarte speelt mij door het hoofd,’ sprak Amaral. ‘Ik sprak nog onlangs zijn neef Isidro die het moeilijk genoeg heeft daarginds in het noorden. Hij...’
‘Laat ons even bij hier en Puebla blijven,’ kwam Carpio er weer tussen. Zijn respect voor don Dionisio was momenteel grotendeels overgevloeid naar Leyva. ‘U had het over de autoriteiten, licenciado, en op die komt toch alles aan? Ze kunnen mij het leven verder onmogelijk maken als niet...’
| |
| |
‘Als niet ingegrepen wordt waar moeilijk door ons, niet-politici, in te grijpen valt,’ hervatte de advocaat zijn draad. ‘Bij hen kan alleen een erg hoog geplaatste een eind maken aan deze affaire.’
Amaral sprong overeind. ‘Generaal Zulueta!’ riep hij uit. ‘Mijn oude vriend Zulueta!’
Opgetogen vervolgde hij dat deze goede kennis van veel vroeger, die met zoveel succes de pronunciamiento's in het noorden en een aantal opstandjes van de Cristero's bedwongen had en zich daarmee grote erkentelijkheid, om niet te zeggen gezag, bij de huidige regering had verworven, juist op dit moment voor strategische besprekingen in de hoofdstad vertoefde, zoals Amaral pas onlangs vernam. Dat hij niet eerder aan hem gedacht had! Dít was de man die meteen in hoogste instantie zou kunnen interveniëren. Nee, alles kwam nu best in orde.
‘Zie je wel, Lino,’ ging hij voort, ‘morgen al zal ik zien hem te pakken te krijgen. Zulueta zal het zo druk niet hebben of voor mij, zijn oude strijdmakker, wel een kwartiertje kunnen vrijmaken. Zijn invloed acht ik groter dan van wie dan ook. Van geen instantie zul je nog last hebben.’
‘Generaal Zulueta heeft anders genoeg aan zijn hoofd, nu met al die onteigeningen van de Duitse en Amerikaanse oliemaatschappijen, en de vechtpartijen die er overal mee samengaan,’ opperde Leyva. ‘Extra moeilijkheden voor de regering, waarvan de Cristero's gebruik maken om het haar nog lastiger te maken en misschien ten val te brengen.’
Op dit laatste punt gaf de professor hem gelijk. ‘Het is een schande. Maar het meest nog voor England en de gringo's, die nu toch onze bondgenoten zijn en niettemin zo's waanzinnige schadevergoeding eisen. In geld nota bene, en niet met onze rijkelijk voorhanden aardolie die zij zo broodnodig hebben en die wij nu niet meer aan Duitsland, Italië of Japan, onze nieuwe klanten, kunnen leveren; hoewel die onze produktie zelfs nog wilden afnemen nadat Mexico als enige land ter wereld in de Volkenbond heeft geprotesteerd tegen de Anschluss van Oostenrijk, die smerige door de bisschoppen van dat land gezegende annexatie door Hitier.’
‘Cae el Hitler, hij moge vallen,’ bracht Carpio ertussen, met de grappig-verspaanste versie van ‘Heil Hitier’ waarmee zoveel Mexicanen lucht gaven aan hun recent bondgenootschap met de Geallieerden. Het bracht even een glimlach op Leyva's verder zo brave gezicht.
‘Terwijl het godbetert gaat om onze eigen chapopote die don Por- | |
| |
firio ze eens cadeau gedaan heeft. Concessies verkwanselend voor een appel en een ei,’ ging Amaral onverstoorbaar door.
‘Dat is het juist,’ viel Leyva hem bij. ‘De twijfelachtigheid van heel wat concessies is nu aan het licht gekomen. Ook míjn kantoor heeft er het nodige mee te maken... met zoons die zonder machtiging hun moeders land verkochten, waarna meteen de olieboringen op dat land begonnen en de vrouw maar moest proberen die zaak ongedaan te maken. Wat haar natuurlijk bijna nooit lukte. En je ziet nu in het noorden van die eenvoudige china's die plotseling de opgedirkte, op hoge hakjes rondtrippelende echtgenoten zijn van allerlei louche lieden - avonturiers in én onder de olie. Ik zou zo kunnen doorgaan tot nieuwjaar... Het is triest. En zag u het niet? Tot op vandaag staan de kranten er vol van. Hoe niet alleen vroeger de gringo's en Engelsen met hun trawanten, maar vandaag ook de eigen Mexicanen op de bedrieglijkste manier Jan en alleman hun grond afhandig maken, zodra zij met hun instrumenten en hun kaarten te weten zijn gekomen dat daaronder iets van hun gading zit.’
‘Handige jongens en onnozele grondbezitters,’ verzuchtte de dokter, maar half geïnteresseerd.
Leyva echter weerde hem af met: ‘Handige jongens? Aartsschurken zijn het, van wie die Artégui - u weet wel, don Dionisio - misschien de allergrootste boef is, zoals juist vanmorgen in de Universal stond afgedrukt in kleuren en geuren.
Nog niet gelezen? Wel, wij kenden het heerschap al, maar dit slaat alles. Nadat hij zich als hoge ambtenaar zo onbeschaamd verrijkt heeft met allerlei manoeuvres en intriges bij de opdeling van latifundiën, zogenaamd ten behoeve van de arme boertjes, heeft men hem een poos geleden eindelijk moeten ontslaan. Hij heeft meteen daarna kans gezien om met nog grotere brutaliteit zijn buit binnen te halen door in allerlei oliezaken te duiken. Jammer genoeg zonder te stikken in de smerige chapopote. En wat nu weer van hem bekend is geworden slaat alles, alles wat al sinds de vorige eeuw gebeurd is aan vervalsing van grondtitels en verkwanseling van grote stukken waardevol land. Ook al omdat men dikwijls met een paar dorpen of soms wel een paar honderd erfgerechtigde eigenaars te maken heeft; mijn kantoor weet er alles van. En erger nog, tientallen onwilligen werden gewoon uit de weg geruimd door de avonturiers, dat behoef ik u niet te vertellen. En dit alles gebeurt nog steeds, ondanks de meer dan veertig oliewetten die de republiek zo langzamerhand heeft uitgevaardigd. Maar wat helpen zulke wetten zo lang er mensen als deze Artégui bestaan?’
| |
| |
‘Wat deed hij dan nu weer?’ vroeg Amaral wrevelig. ‘Zo'n coyote! Hém hadden ze een kopje kleiner moeten maken!’
Zelf eens de dupe geweest van deze Artégui, had hij alle reden tot wrok en hij, op zijn oude dag, was er niet de man naar om dit te verheimelijken.
‘Wel, behalve een aantal andere vuile oliezaakjes in het noordoosten, die hem in een ommezien tot een vermogend man gemaakt hebben, die denkt te kunnen maken en breken wat hem zint, heeft hij met de onverzadigbare geldzucht van zulke lieden de ongelooflijkste streek uitgehaald om zich meester te maken van nóg meer “petroland”, zoals de gringo's het noemen. Volgens de Universal ging het om de bezitting van een weduwe, een betrekkelijk kleine rancho die zij weigerde te verkopen voor welke prijs dan ook, omdat zij zeker wist dat daar ook olie onder de grond moest zitten en zij er dus op een later tijdstip veel meer voordeel van verwachtte.
Het was een vrouw van middelbare leeftijd, in de volle kracht van haar leven. Zij had het altijd goed gehad, ook na de dood van haar man, maar op een kwade dag, zo's half jaartje geleden, kwam zogenaamd toevallig een mooi opgedofte charro met zijn kameraden bij haar langsgereden, op weg naar ik weet niet meer waar, en vroeg zoals gebruikelijk om iets te drinken alvorens verder te gaan. Doña Fulana zal ik maar zeggen, want de krant heeft haar naam terecht onderdrukt, ontving de knap uitziende charro - dat was Artégui in zijn nieuwste gedaante - met veel gastvrijheid, zoals dat hoorde, en het heerschap van zijn kant putte zich uit met allerlei strijkages en complimenten totdat de vrouw, begrijpelijk bij zo's gezonde maar eenzame weduwe, hem uitnodigde om die nacht over te blijven, daar de charro toch geen haast had, naar hij haar tussen neus en lippen door vertelde.
Nu begon Artégui, die zijn streek goed voorbereid had, haar pas flink het hof te maken, van uur tot uur opdringeriger. En daar de weduwe hem een keurige en welgeschapen man vond, die bovendien met geveinsde bescheidenheid liet merken dat hij erg rijk was, genoot zij zó van zijn hofmakerij, dat Artégui's vertrek van de ene dag op de andere werd uitgesteld, terwijl de vrijerijen geleidelijk aan toenamen. Totdat na een paar weken doña Fulana erin toestemde degelijk en wel met hem te trouwen.
Artégui zei haar dat dit dan beslist met de nodige plechtigheid moest gebeuren, en wel in Tampico, dat broeinest van ongerechtigheid, de meest nabije grote stad. Daar zou hij meteen ook een grote huwelijksgift op haar naam stellen. Als onderpand van zijn geweldi- | |
| |
ge liefde, zal de schoft er wel bij gezegd hebben. Hij zond alvast zijn begeleider, een zekere Robles, er naar toe om alles voor te bereiden en er een groot feest van te maken. Heel de tijd van hun verblijf op de rancho had deze reisgenoot zich op een eerbiedige afstand gehouden en nu verliet hij spoorslags de plaats, regelrecht naar de kust.
Een poos later vertrokken ook Artégui en zijn bruid er heen en installeerden zich daar in het voornaamste hotel. Waarna op de afgesproken ochtend van hun trouwdag - de bruid stond al klaar in haar mooiste gewaad voor de trouwplechtigheid - doña Fulana van haar aanstaande te horen kreeg, dat zij eerst nog samen naar de notaris moesten om allerlei papieren te halen die noodzakelijk waren voor de huwelijksvoltrekking. Artégui's handlanger wachtte hen daar al op, gedienstig als altijd. Samen met de notaris legde hij zijn baas een stelletje documenten voor, die de huwelijkskandidaat achteloos tekende, om vervolgens plechtig een grote ring met briljanten bezet uit zijn zak te halen, deze zijn aanstaande aan de vinger te schuiven en haar daarop zijn pen over te reiken met de cynische woorden: “Alleen met zo's mooie hand mag je deze paperassen mee ondertekenen.”
In haar ontroering door zo's schitterend liefdesbewijs zette de arme vrouw haar naam op de plaatsen die men haar aanwees, zonder ook maar een seconde te aarzelen en zonder het minste vermoeden dat ze op dat moment inderdaad een straatarme vrouw geworden was. Nadat ook de getuigen en de notaris de paperassen zonder blikken of blozen mee ondertekenden, was ze rechtens een weduwe zonder rancho.’
Leyva maakte een hopeloos gebaar en vervolgde: ‘Nou, de afloop van deze boevenstreek kunt u zich wel voorstellen.’
‘De schurk! Zo's geslepen schoelje!’ ontviel het Amaral nogmaals.
‘Maar hoe redde hij zich verder uit die trouwerij?’ drong Carpio aan, thans ondanks zichzelf genoeg geboeid om de ontknoping niet te willen missen.
‘O, ik zie het vóór me wat er verder gebeurde; al is dat kranteartikel er niet erg op ingegaan,’ antwoordde de advocaat. ‘De gewone gang van zaken bij dit soort oplichterij natuurlijk. Er kan nog niet getrouwd worden, omdat de handlanger verzuimd heeft één essentieel document te laten klaarmaken. Dus wordt op de voorgenomen bruilofstdag wel stevig feestgevierd, maar de officiële huwelijksvoltrekking moet dan, naar het heet, nog een paar dagen wachten. Helemaal niet erg. Alleen, op het hoogtepunt van het rijkelijk met cham- | |
| |
pagne besproeide festijn beginnen de eerste onenigheden tussen bruidegom en bruid. Die zetten zich door tijdens de uitgestelde bruidsnacht, en de morgen daarop gaat de nog wat verstoorde man er in zijn eentje op uit, onder het voorwendsel “alles persoonlijk in orde te maken”, maar in werkelijkheid regelrecht naar een van de vele gewetenloze oliemaatschappijen waarmee hij gelieerd is; avonturiers die hier nog altijd hun kans beproeven, al is het alleen maar op schadevergoeding door de overheid. Onderwijl zit doña Fulana in tranen op haar bruidegom te wachten, daar hij langer wegblijft dan hij beloofd had, zich tenslotte helemaal niet meer laat zien, en zij na een eenzame nacht in haar hotel argwaan begint te krijgen.
Wanneer Artégui, zoals voor de hand ligt, ook na een paar etmalen niet komt opdagen, gaat de arme weduwe naar het notariskantoor, in de hoop daar iets naders over hem te horen, maar men kent hem daar nauwelijks en houdt zich verder van de domme. Zij maakt zich nu echt boos, ongerust, begint het ergste te denken en wenst de getekende papieren ongedaan te maken. Maar die zijn er niet meer, werden al daags tevoren, of misschien eergisteren afgehaald, dat weten ze bij zo's notaris nooit zo precies. Wel deelt men haar tenslotte mee zich te herinneren dat zij “weloverwogen en formeel” in alle onnozelheid haar rancho aan haar toekomstige man heeft overgedragen; geheel overeenkomstig de wet. En daarmee kon zij gaan en is het schandaal openbaar geworden. Met veel gelamenteer natuurlijk. O ja, en de vrouw ontdekte kort daarop dat zelfs de briljanten in de grote ring die Artégui haar voor het ondertekenen aan de vinger stak maar waardeloze stukjes geslepen glas waren.’
Meer geamuseerd dan werkelijk verontwaardigd, kon Carpio nauwelijks een lach onderdrukken. Als zo's ellendeling ongestraft bleef rondlopen, ook al was heel de wereld met zijn schanddaden bekend, hoe onbetekenend was dan niet een incident als het zijne, schoot hem te binnen. Wat wie dan ook ervan zou durven zeggen.
Maar de oude professor begon met vast te stellen dat chapopote - het woord betekende pek, gestolde aardolie, werd echter tegenwoordig in de volksmond ook voor petroleum, smeerolie en benzine gebruikt - sinds mensenheugenis veeleer een vloek dan een zegen voor de Mexicanen was. ‘Reeds onze Azteekse voorouders,’ ging hij voort, ‘hun priesters vooral - altijd weer die priesters - smeerden zich daarmee in voor rituele doeleinden. Om er als zwarte monsters uit te zien bij het voltrekken van hun mensenoffers. En steeds is het een kwalijk geschenk gebleven van de Vuurgodin - sommigen zeggen dat zij Chantico heette - die de oudste is in dit met vulkanen | |
| |
bezaaide land, overal vol met haar oeroude en soms nieuwere woningen, die zij een voor een betrekt. Niet voor niets werd zij weleens afgebeeld als een oudje met een vuurtest op het hoofd, ook weleens in mannengedaante. Vuur is immers sekseloos. En aan haar of hem was de oudste tempel gewijd die tot nog toe is opgegraven, pas kort geleden, onder acht meter lava bedolven op maar kleine afstand hier vandaan. Maar let op, beste vrienden, de Vuurgod is een godheid van zelfdestructie, want ook zijn eigen tempel werd, als zovele in dit land, door een vulkanische uitbarsting verwoest, lang voor het begin van onze jaartelling. En altijd is zelfdestructie een kenmerk gebleven van de Mexicaan. Vide Artégui, zie iedereen hier eigenlijk, mijzelf inbegrepen.’
Amaral zweeg even, voortmijmerend over dingen die hij liever niet meer uitsprak. Zodat zijn beschermeling de gelegenheid kreeg in het midden te brengen dat de vulkanen toch ook de oorzaak waren van veel goeds; onafzienbare gebieden met door as en lava voor de landbouw geschikt geworden grond vooral; bruikbaar gesteente voor de huizenbouw.
‘O ja, en de mijnbouw niet te vergeten,’ viel Leyva hem bij, ‘die al voor de Azteken beoefend werd. Goud en zilver... de mijnen van Potosí, Taxco, Querétaro... ze gaven een onnoemelijke rijkdom, en nog altijd. Gelukkig staat nu ook de onteigening van de zilvermijn-bouwmaatschappijen voor de deur.’
‘Vriend, u zegt met recht gelukkig,’ nam Amaral weer het woord, ‘want evenals de chapopote hebben ook de mijnen tot nog toe Mexico zelf meer ellende dan voordeel gebracht. Alles wat de aarde in zijn binnenste bergt, schijnt het meest dierlijke in de mens op te roepen zodra hij er weet van heeft dat in die aarde iets verborgen zit. Bij de Conquista eisten Cortés en Alvarado van hun pas onderworpen Indianen meteen alle goud, zeldzame gesteenten en andere bodemschatten op. “Als hongerige varkens zijn zij tuk op goud” stelde reeds een van de weinige bewaard gebleven Azteekse codices vast, en zo is het altijd bij de gachupines gebleven, en na hen bij de mestiezen die wij zijn. Om niet te spreken van alle vreemdelingen die zich niet als varkens, maar als tijgers geworpen hebben op de rijkdom van onze grond. Alleen de arme Indio werd wijzer en taalt er niet meer naar, hoewel veel te lang slaaf gebleven van al die wroeters naar dit gevaarlijke geschenk van onze god Vulcanus, zoals ik al zei.’
‘Wat mij opeens doet denken aan een andere prachtige paradox, professor,’ merkte de licenciado op. ‘De mensen hier hebben de | |
| |
chapopote van oudsher beschouwd als water dat kan branden, als vloeibaar vuur. Hoe vreemd eigenlijk.’
‘O, onze voorvaders hadden zelfs een aparte hiëroglief voor “brandend water”, waarmee zij bovendien het abstracte begrip “volop in oorlog” uitdrukten. Zo zie je, chapopote gaat samen met strijd op leven en dood. En vandaag zijn wij zelfs in een wereldoorlog beland.’
‘U zoekt het wel ver, padrino,’ verzuchtte Carpio.
Maar Amaral liet zich niet van zijn stuk brengen en ging voort: ‘Je moet de diepere zin van de dingen zien. Aardse materie geraakt door het hemelse vuur - dat van de zon - brengt het vloeibare, pas langzaam stollende daarin voort: magma, lava, metalen en aardolie die alleen met ingewikkelde installaties weer vluchtig gemaakt wordt om opnieuw het vuur te voeden. Kortom, de eeuwige kringloop. Net als bij ons mensen wanneer wij door een goddelijk vuur geraakt worden in ons stoffelijk bestaan.’
De oude filosoof draafde nog een tijdlang op dit nieuwe stokpaardje voort, terwijl de beide anderen hem rustig lieten uitpraten. Tot Carpio, na op zijn horloge gekeken te hebben, resoluut opstond en zei dat het zijn tijd werd om op te stappen. Hij had immers nog een urenlange weg naar Puebla te rijden en morgen was het weer vroeg dag voor hem. Ook Leyva maakte nu aanstalten om te vertrekken, en Amaral, eindelijk wat vermoeid, deed slechts uit beleefdheid een zwakke poging om hem ervan te weerhouden.
‘Ga met een gerust hart, mijn zoon,’ sprak hij bij het afscheidnemen van Lino; en hem omhelzend: ‘Misschien morgen al tref ik de generaal. En wat die vervloekte kranten betreft...’ Hij richtte een blik vol vertrouwen op de licenciado.
‘Laat dat maar aan mij over,’ zei deze zelfbewust, zonder dat het de dokter al te geruststellend tegenklonk.
| |
III
Zozeer was Carpio niet met zichzelf begaan, of hij voelde dat hij bij zijn laatste bezoek aan de hoofdstad Laurette over het geheel genomen wel wat tekort had gedaan, en hij hoopte dat zij binnenkort toch weer een weekend bij hem zou komen doorbrengen, zoals vanouds. Dit gebeurde inderdaad, want met het oog op haar allerminst opgegeven plannen wilde zij van Puebla uit de situatie rondom en in Cholula en Atlixco, én de tussen beide plaatsjes gelegen landstreek eens nader verkennen. Daarmee zou meer dan een kort weekend gemoeid | |
| |
zijn, terwijl het de vraag was of zij elders dan in Puebla zelf een redelijk onderkomen zou kunnen vinden. Er waren hotels genoeg in de stad die zij al aardig goed had leren kennen. Maar kon zij daar gaan wonen op enkele minuten afstand van haar ‘dierbare Angel’? Geen bezwaar wat haarzelf betrof, maar wat te doen wanneer hij haar zijn woning aanbood? En deed hij dit niet, was dat dan geen teken aan de wand? Op zijn zachtst genomen een bewijs van afkeuring van haar plannen? Toch besloot zij om in het gunstiger geval niet lang van zijn gastvrijheid gebruik te maken, maar dat gelukkige interim te gebruiken om zijn stad nog eens goed te bekijken in het licht van een mogelijke definitieve verhuizing daarheen.
Lino van zijn kant wachtte haar eventuele overkomst niet af, maar kondigde haar aan dat hij zelf weer naar de hoofdstad zou komen, omdat hij toch nog een keer met Amaral wilde spreken, die zijn zaak in handen genomen had. Met het gevoel iets te moeten goedmaken beloofde hij Laurette tevens dat hij haar ditmaal ‘vast en zeker’ mee zou nemen om kennis te maken met de professor.
Bij het weerzien in haar flat overlaadde Carpio zijn vriendin met meer kussen dan anders en betoonde hij een warmte die haar aangenaam verraste. Zij vond hem zelfs enigermate opgelucht, ofschoon zij al enkele uren later merkte dat dit toch niet het geval was. Naarmate zijn schuldgevoelens tegenover haar begonnen te slinken - door zijn van hartelijkheid tot toegeeflijkheid overgaand gedrag vond hij die steeds minder gemotiveerd - liet hij meer en meer zijn onlust en gekweldheid blijken. Hij had er ook genoeg redenen toe, nieuwe, die hij niet naliet aan Laurette op te biechten. Want zowel het voortdurend toenemend aantal nieuwe patiënten dat met gegronde klachten zijn spreekuur bezocht - van het merendeel had hij echter wel kunnen opmaken uit welke hoek zij kwamen - als dat van vrouwen en mannen die hem kennelijk om iets ingebeelds, een wissewasje, kwamen consulteren, zodat het voor de hand lag dat zij dit alleen deden om alles en iedereen in zijn wachtkamer goed op te nemen - dit alles bijeen genomen verontrustte hem ten zeerste. Erger nog, hij had ook enkele huisbezoeken moeten afleggen bij nieuwe patiënten, en hun gezinnen logen er niet om. Bij de een hing een opvallend kruisbeeld aan de kamerwand, bij een ander brandde een rood lichtje voor een Mariabeeld. Nu, dan wist je het wel.
Wat wilden al deze lieden van hem? Of het nu de Cristero's waren of de regeringsspionnen, ze deden hem de das om, of liever, met zijn allen een strop waaraan over en weer getrokken werd. Tot overmaat van alles had een collega, naar iemand hem vertelde, reeds iets ge- | |
| |
mompeld over zijn ‘onwaarschijnlijk snel’ gegroeide populariteit, die hem natuurlijk wel het nodige opbracht. Wat hem intussen weinig kon schelen als het op deze manier gebeurde, die weer abrupt, met een catastrofe moest eindigen. De verdachtmakingen waren klaarblijkelijk al begonnen en afgunst zou werken als chapopote op het vuur, om met don Dionisio te spreken.
Bezorgd hoorde Laurette hem aan. Langzamerhand wel overtuigd door Lino's argumenten trachtte zij deze niet meer weg te praten, al had hij niet nagelaten haar ook de praktische resultaten - verhoopte resultaten, meer niet - van zijn bezoek aan Amaral mee te delen. Liever wilde zij afwachten tot zij zelf, samen met Lino, de man gesproken had die hem misschien als enige van zijn zorgen af kon helpen.
Met de uitbundige, bijna overdreven hoffelijkheid die de ontwikkelde Mexicaan meestal tentoonspreidt tegenover vrouwen die hij gelijkwaardig acht qua stand en opvoeding, ontving Amaral het tweetal. Vroeg in de middag waren zij er heen getogen, toen de stille straat waarin het oude benedenhuis van de professor nog maar half door de zon beschenen werd. Want Carpio had er op gestaan dat zij niet bij hem zouden blijven eten en zijn beschermer had er ditmaal ook niet erg op aangedrongen. Maar na de korte begroetingsepisode, toen zij zich gedrieën in zijn studeerkamer hadden neergezet, kon de oude man, nog voordat Lino kans kreeg hem welke vragen dan ook te stellen - het was hem inmiddels duidelijk dat deze alleen daarvoor kwam - toch niet nalaten eerst even de Amerikaanse te peilen, van wie hij immers niet meer afwist dan dat zij de langdurige vriendin was van zijn protégé, zonder dat Lino merkbare trouwplannen had, en zij een archeologe was, een gestudeerde vrouw en niet zo's jong frivool wezentje.
Haar uiterlijk viel hem mee, ofschoon hij wist dat zulke noorderlingen lang hun jeugdige uiterlijk blijven behouden. Trouwens, hij had niet anders van Lino mogen verwachten; reeds lang voordat hij arts was, had de jongen voldoende in de wereld rondgekeken, was hij geen alleenloper geweest - wonderlijk genoeg vandaag toch de degelijkheid zelf en zelfs wat al te zwaar op de hand. Maar goed, dat lag in zijn karakter, en wat de gestudeerde gringa betrof, ondanks haar accent drukte zij zich verzorgd uit in het Castiliaans en keek ze hem open aan, met duidelijke sympathie. Zij was de tegemoetkomendheid zelf, zich bewust van een dubbele keuzeverwantschap met Lino's beschermer.
Van zijn kant kon Amaral moeilijk toegeven dat Laurette als ar- | |
| |
cheologe in zekere zin zijn jongere collega was. Naar zijn mening - die hij onomwonden uitsprak - berustte het weten van de historicus, en dat was hij allermeest, op de vergelijkbaarheid van het ons omringende heden dat niet alleen zichtbaar, maar ook hoor- en voelbaar is, vol beweging, kleine en grote gebaren, daden of gebruiken, met alle voorhanden nog waarneembare gegevens uit het verleden, want andere zijn er niet. Met de leesbare vooral. Waar deze gegevens ontbraken, hield alles op; de archeologenleus ‘de stenen spreken’ was wetenschappelijk beschouwd een grote dwaasheid, een drogreden. Geschiedenis liet geen plaats voor hypothesen; dat was werk voor de romanschrijvers wier boeken hij dan ook weigerde te lezen. Oude codices, inscripties, afbeeldingen, deze gaven duidelijke inlichtingen. Maar graven en wroeten in de aarde naar potscherven, half vergane steenbrokken die men dan artefacten noemde of grotere die dan als overblijfsels van hieruit afgeleide volkeren werden geïnterpreteerd, al dit gedoe beneden het maaiveld der werkelijke historie, alleen om fragmentaire tastbaarheden aan het daglicht te brengen, leek hem nutteloos. Zeker wanneer de archeologen er een stem aan toekenden - hun eigen hypostasische stem. Amaral sprak het woord ‘hypostasisch’ met een zekere wellust uit.
Och, het was een nieuwe mode zich zo bezig te houden met ficties; iets pretentieuzer nog dan de romanciers die hij genoemd had, omdat zij goochelden met het begrip tijd, waarmee zij de astronomen met hun lichtjaren de loef afstaken. Alsof tijd niet alleen maar bestond bij de gratie der mensen die hem beleefden. Waar een hiaat van niet-aanwezig-zijn was vast te stellen, verviel het hele tijdsbegrip. En dan was het om het even of men het had over tienduizend jaar geleden of honderdduizend. ‘Kijk naar het heden, naar alles om ons heen; dan pas is het mogelijk om vergelijkenderwijs iets zinnigs van het verleden te zeggen,’ aldus besloot de professor zijn bijna niet onderbroken ‘eerste confrontatie met de gringa’, zoals hij het bij zichzelf noemde.
Laurette had getracht hem te volgen, zonder dat het haar helemaal lukte; zich inmiddels zelfs afvragend of wat hij zei hem ernst was, dan wel met opzet badinerend om haar uit haar tent te lokken. Nee, ze was geen moment opgesprongen, had nauwelijks een woord van tegenspraak geuit, steeds een lichte glimlach op haar gezicht gehouden. Hoe dan ook, deze oude geleerde met zijn kortgeknipt wit baardje en zijn metalen bril was een liefje. Zij kon zich best voorstellen dat Lino tegen hem opzag. Bovendien, hoeveel goedheid had hij haar Angel niet van kindsbeen af betoond. Zij onderwierp zich dan | |
| |
ook vrijwillig aan Amarals kleine inquisitie, terwijl herinneringen aan vroeger afgelegde examens bij goedmoedige andere hoogleraren haar door het hoofd speelden.
‘Ik zal mij meer met het hier en nu moeten bezighouden om al het andere beter te kunnen begrijpen; daarin heeft u gelijk,’ verklaarde Laurette bij wijze van slotsom. En meteen hierop voortgaand: ‘In dit hier-en-nu zitten we dan, met Lino tot over zijn oren in de moeilijkheden.’
‘Daar wou ík het over hebben; ik ben zelf mans genoeg,’ sprak deze, gemelijk door het lang moeten aanhoren van de professorale schermutseling.
‘O, zo bedoel ik het niet, lieve Angel. Pardon...’
Dat Laurette hem ook in Amarals aanwezigheid ‘Angel’ noemde, irriteerde Carpio zozeer, dat hij zich bruusk van haar afwendde, zijn stoel iets dichter naar de oude man toeschoof, en op eensklaps gedempte toon begon: ‘Padrino, luister eens... Heeft u generaal Zulueta kunnen spreken? En wat zei hij? Want de situatie wordt steeds benauwder in Puebla.’
Amaral, zo vernam hij nu, had inderdaad met enige moeite de generaal enkele minuten te pakken gekregen. Hij was allervriendelijkst geweest - Amaral had niet anders verwacht - maar stond op het punt weer naar het noordoosten te vertrekken in verband met nieuwe onlusten daar. Hij scheen - terecht, moest het de spreker van het hart - de zaak van zijn peetzoon niet zo erg te vinden, maar had Amaral op handslag beloofd er iets aan te zullen doen, zodra hij weer in Mexico terug was voor zijn besprekingen. Bovendien zou dan misschien reeds alles geruisloos zijn overgewaaid. In elk geval rekende de generaal erop dat zijn oude vriend, op wie hij zo gesteld was, dan weer contact met hem zou opnemen. Enzovoort.
Carpio begreep maar al te goed dat hij van die zijde niets te verwachten had. Zo ging het dikwijls met dergelijke machtige relaties; als het erop aankwam gaven ze kalmweg niet-thuis. En intussen zat hij er maar mee. Terwijl de nieuwste ontwikkelingen die hij don Dionisio omstandig meedeelde op deze geen diepe indruk leken te maken.
‘En wat heeft die licenciado intussen gedaan?’ kon Laurette zich niet weerhouden te vragen bij het zien van Lino's verslagen houding. Zijn onrust scheen weggezakt tot moedeloosheid, het lusteloze - typisch Mexicaans was het - dat zij vroeger al bij tijd en wijle bij hem had waargenomen en dat háár steeds geprikkeld had tot nieuwe energie. ‘Zou het zin hebben om toch nog even naar hem toe te gaan,
| |
| |
Lino en ik?’ vroeg zij, nadat Amaral vertelde dat hij de licenciado niet meer had teruggezien.
‘Op Leyva kun je bouwen,’ zei de ander. ‘Ik spreek uit ervaring. Hij doet wat hij zegt.’
Bittere woorden ontvielen Carpio, die zonder acht te slaan op zijn vriendin wat rechter overeind ging zitten. ‘Bloed willen ze zien, mijn bloed drinken. Maar als het erop aan komt, weet ik wat mij te doen staat, met of zonder Leyva.’
Om hem niet tot een bekentenis van onmacht te nopen, noch zichzelf, begon de professor, meer naar Laurette gericht, uit te weiden over de bloeddorstigheid en wreedheid van de mensen, meer in het bijzonder van zijn landgenoten. ‘Al vóór de Tolteekse goden en meer nog vóór hun opvolgers, die van de Azteken en anderen, was bloed hun nectar,’ vervolgde hij. ‘Vooral voor de zon en zijn personificaties; voor het grote vuur dat de bron is van alle vuur. Altijd vallen wij er weer op terug. Bloed, het bloed van duizenden mensenoffers was nodig om het zonnevuur levendig te houden, Huitzilopóchtli te voeden, ook nadat hij voor de Spanjaarden Huitchilobos geworden was en de veroveraars een tienvoudige hoeveelheid bloed hielpen vergieten. En tot op heden, wat is een mensenleven bij ons nog waard? Tracht dat van jezelf te behouden; de rest is bijzaak.’
Met de bedoeling de pijnlijke ‘bijzaak’ verder maar uit de weg te gaan en Lino wat af te leiden, vroeg Laurette de oude historicus of zo's vroeger alom vereerde heilbrenger als Quetzalcoátl dan niet als tegenpool van de wrede vuurgod een geheel andere, positieve kant van de Mexicaanse volksaard verzinnebeeldde.
Amaral liet zich moeiteloos verleiden om haar in te lichten. ‘Quetzalcoátl,’ begon hij gretig te doceren, ‘eindigde met zichzelf te verbranden, dus zelf ook vuur te worden, en veranderde volgens de oudste mythen die over hem bekend zijn in de morgenster. Ook in zijn cultus waren mensenoffers nodig, omdat Quetzalcoátl zelf bij het vormen van de eerste mensen, deze levenloze uit maïspap gemaakte poppen, met het geofferde bloed uit zijn penis levenskracht schonk en vruchtbaar maakte. Vandaar dat toen van de kant van de mens voortdurend bloedoffers werden gevergd, en zijn eredienst niet minder dan die van Huitzilopóchtli uit feesten bestond die in heel het land gevierd werden en telkens eindigden met menselijke hecatomben, gevolgd door orgieën. Waaraan niet alleen door de priesters, maar door alle gelovigen werd deelgenomen.’
Amaral humde eens, keek Laurette een secondelang strak aan en vervolgde toen vastberaden: ‘Tegen een ontwikkelde vrouw als u kan | |
| |
ik het wel zeggen, dat de leer der transsubstantiatie van brood en wijn in het vlees en bloed van de nieuwe godheid die de missionarissen voor de oude in de plaats stelden - niet zonder geweld, gepaard aan achteloosheid overigens - hun bekeerlingen gemakkelijk aansprak. Want terwijl de slachtoffers voordien slechts gevangen vijanden of gekochte slaven waren, hadden zij ook de gewoonte om aan het eind van hun feestelijkheden een uit masa - dat is een dik mengsel van fijngewreven maïs en water - opgebouwd beeld van de godheid met veel eerbied op te eten. U ziet, er is steeds continuïteit geweest, precies zoals de Indio's van nu hun betere woningen en al sinds eeuwen hun kerken en kloosters gebouwd hebben met de stenen van hun oude tempelruïnes.’
‘Die mutilatie van de penis intrigeert me,’ bracht Carpio onwillekeurig in het midden. ‘Het is iets vreemds. Ik dacht dat die antiekelingen alleen bloed uit andere lichaamsdelen offerden.’
‘Neen, niet alleen uit de armen en kuiten, de neus, de tong of de wangen. Wel kenden zij geen besnijdenis zoals tal van volkeren,’ ging Amaral voort, ‘maar het bloed uit de penis van volwassen mannen betekende het schenken en tegelijk verkrijgen van potentie. Zij maakten zich daardoor naar Quetzalcoátls voorbeeld tot machtige krijgers.’
Of Lino met zijn zelfkwelling bezig was hetzelfde te doen, bedacht Laurette; maar terwijl deze opstond zei ze alleen: ‘Ik hou van uw lessen en beschouwingen, professor.’ Waarop zij hem haar dank uitsprak voor zijn wijsheden die, zoals zij verklaarde, haar veel te denken gaven. Stof te over om haar meer begrip voor haar eigen graafwerk en vondsten bij te brengen. Ze zei dit zo nadrukkelijk en onbevangen, met de gewoonte van Amerikaanse vrouwen om niet in diepgaande discussies te treden, dat de oude vrijgezel, ten zeerste gecharmeerd, haar te kennen gaf dat de señorita doctora - voor de eerste maal gaf hij haar deze titel - zeker bij hem terug moest komen, zo vaak als zij dit wilde. Zij mocht het te allen tijde doen, het zou hem een ware vreugde zijn.
Lino was inmiddels blijven staan, gereed om te vertrekken. Hij wist nu genoeg en wilde liefst zo gauw mogelijk van verdere pourparlers af zijn. Weg van die oude godenboel die hem niets kon schelen omdat hij, anders dan zulke lieden als zijn peetoom en de van haar graverij bezeten gringa, alleen te maken had met de nuchtere levenspraktijk. In de eerste plaats zijn dubieus geworden dokterspraktijk in die stad waar de mensen godbetert ‘Angel’ genoemd werden, maar in werkelijkheid ongrijpbare duivels waren. De één na de ander | |
| |
een Huitchilobos, vermomd hetzij in burgerkleding, hetzij in het eerlijke plunje van de gewone mensjes, die veel te wenig naar zijn zin zijn spreekuur bezochten. Voor zijn part mochten zij allemaal wegblijven; hij zou zich wel zien te redden.
| |
IV
Overtuigd dat zij haar Angel, of hij het zelf wilde of niet, moest helpen bij het doorstaan van een moeilijke periode in zijn leven, en daarbij toch de werkzaamheden moest kunnen verrichten die zij zichzelf had opgelegd, besloot Laurette in ieder geval de onaantrekkelijke hoofdstad te verlaten, liefst naar Puebla of anders naar een plaatsje in de buurt van die stad te verhuizen, om zowel dicht bij hem als nabij het terrein te zijn dat zij eerst in grote trekken wilde verkennen. Alleen al om te weten of zij van daaruit met haar onderzoek zou moeten beginnen of op een andere plek, koos zij als uitgangspunt Cholula, waar zij al een paar keer geweest was.
Zij wilde echter niet overhaast te werk gaan, al was het alleen maar om geen al te grote weerstanden bij Lino te wekken of zijn gevoelens voor haar zozeer te kwetsen dat de goede verhouding tussen hen, zeker van haar kant, gevaar zou kunnen lopen. Niettemin stelde zij al tijdens haar eerstvolgend weekend bij Carpio hem enigermate voor een voldongen feit door hem haar voornemen - zo noemde zij dit nu - mede te delen, zonder hem verder om raad te vragen, maar ook zonder te beseffen dat zij hem hiermee voor een nieuw dilemma plaatste.
Lino's eerste reactie was dan ook haar nogmaals met klem voor te houden, wat een onmogelijke stad Puebla eigenlijk was, en hoeveel voordelen de hoofdstad haar bood boven deze benepen plaats - ondanks de wel wat lange afstand die zij dan telkens zou hebben af te leggen van haar huidige woonplaats naar haar werkterrein. Alsof Laurette dit alles niet reeds zelf overwogen had en van weinig betekenis bevonden. Lino kon even goed als zij begrijpen dat als zij in Mexico bleef wonen, zij onmogelijk elke dag haar werk zou kunnen voortzetten.
Van haar kant betoogde zij: ‘Telkens als ik hier bij je kom, valt het mij op hoe stil deze stad is vergeleken bij Mexico. Alsof de vrouwen, zelfs de china's in hun mooie dracht, hier veel rustiger op straat lopen. Ook waar veel mensen bijeen zijn, is hier geen gedrang, als zo vaak op de grote boulevards van de hoofdstad; en zelden word je hier 's nachts door geweer- of revolverschoten opgeschrikt zoals | |
| |
daar. Om niet te spreken van de treurige mist die meestal daarginds over de hele vallei hangt en zelfs de Popo, anders zo dichtbij, onzichtbaar maakt.’
‘Dat heeft toch allemaal weinig te betekenen wanneer je immers de hele dag op wie-weet-hoeveel tientallen kilometers van hier aan het werk bent,’ wierp Carpio tegen, zonder dat het hem veel baatte, want tot zijn verbazing kreeg hij een haast lyrische liefdesverklaring voor Puebla van de Amerikaanse te horen. Hoe aantrekkelijk zij de eenvoudige kleding van de voorbijgangers hier vond, in tegenstelling tot het mengsel van opgedirkte lieden in Mexico, naast de vele haveloze pelado's en de horden bedelaars die alom de passanten, vooral vreemdelingen, bestormden. Puebla was bovendien werkelijk een mooie kleine stad, hield Laurette vol, met al de overdrijving waartoe hij een gringa in staat achtte; op een speciale manier aantrekkelijk met heel die rijkdom aan veelkleurige tegels op de gevels van zijn oude gebouwen en binnen de huizen; meer Spaans dan iets anders, zoals ze er uitzagen, opgetrokken van oudroze puimsteen en grijswit gesteente.
‘Het is misschien door je vak dat jij je dik maakt over tesontle en chiluca, zoals wij deze stenen hier noemen,’ zei Carpio, ‘maar die worden overal gebruikt in dit vulkanische deel van het land. In de kleine dorpjes nog meer dan hier. Inderdaad is dit het weinige goeds dat de uitbarstingen ons hebben nagelaten, maar heus geen specialiteit van juist deze conservatieve, om niet te zeggen ellendige stad.’
Zulk lang geschermutsel, later nog enkele malen herhaald, bracht Laurette ertoe eerst maar eens de nodige dagen te besteden aan het zoeken van een geschikt onderkomen in Cholula. Het was haar nu wel duidelijk dat Lino haar liever niet te dicht bij zich, in Puebla had, althans niet voor langere tijd, en in Cholula wonen, juist omdat het maar een kleine, maar in archeologisch opzicht hoogst interessante plaats was, had onmiskenbare voordelen. Helaas bleken deze voordelen één groot nadeel op te leveren, toen zij tot de ontdekking kwam dat het primitieve dorp - want meer was het niet ondanks zijn piramide die de hoogste heette te zijn in Mexico en zijn honderden kapelletjes - geen enkele herberg, laat staan een hotelletje bezat, noch zelfs een pension of een inwoner die ruim genoeg behuisd was om een paar vertrekken te willen verhuren. Eetgelegenheden waren er wel, en >pulqueria's voor de drinkebroers zelfs bij de vleet. Maar daar bleef het bij. Jammer genoeg, want de plaats zelf, waar zij al de eerste keer dat zij er was een kleurige markt meemaakte op de met | |
| |
hoge bomen overschaduwde plaza, was boeiend genoeg niettegenstaande de diepe stilte die er gewoonlijk heerste. Juist op de dag dat Laurette tot de slotsom kwam dat zij ondanks alle tegenstand van haar Angel nu toch op Puebla aangewezen was, daar zij in de overige nog kleinere dorpjes tot aan Atlixco zeker geen kans had, maakte zij er heel toevallig een van die feestelijkheden mee die allerwege in de kleinere stadjes van Mexico plaatsvinden, maar haar tot dusver nog onbekend gebleven waren.
Weliswaar wist zij door haar studies, nog voordat zij ooit in Cholula geweest was, dat op de top van de meer dan vijftig meter hoge afgeknotte piramide - afgebroken door de allerchristelijkste Spanjaarden om de stenen te gebruiken voor de bouw van hun kerken in de omgeving - al eeuwen voordien een Azteekse en waarschijnlijk nog oudere tempel gestaan had; daar waar het heette dat Quetzalcoátl had uitgerust op zijn laatste heemvaart naar het Oosten, vanwaar hij tevergeefs werd terugverwacht. In zijn plaats verscheen Cortés met zijn handjevol veroveraars, geleid door zijn slavin Malinche, en op zijn tocht naar Tenochtitlán was dit hier de eerste afgodstempel geweest die hij verwoestte. Waarna latere geslachten de piramide met zijn vier terrassen dusdanig mutileerden, dat ze nu meer weg had van een natuurlijke, grotendeels met gras begroeide heuvel dan van een door onnoemelijk veel mensenhanden opgetrokken gigantisch, rechtlijnig bouwwerk. Een verstoring die Cholula vrijwel onbruikbaar gemaakt had voor archeologisch onderzoek, al lag het voor de hand dat het gebied dat de oude Cholulteken ten noorden daarvan tot voorbij Atlixco bewoond moesten hebben, en dat nog nooit was onderzocht, waarschijnlijk wel allerlei belangrijks zou kunnen opleveren.
En nu zag Laurette juist op die bewuste namiddag de verre nazaten van dat oude volk vanaf de grote kerk nabij de plaza in processie heuvelwaarts trekken. Zij werden begeleid door kleine groepjes muzikanten die met hun fluit en trommel en zelfs een enkele eenvoudige viool de mannen, vrouwen, kinderen, allen met een brandende kaars in de hand, probeerden een langzame processiepas te houden, waarbij zij telkens even opgehouden werden door nieuwe deelgenoten die zich hastig bij de optocht kwamen voegen.
Onwillekeurig sloot Laurette zich bij hen aan, nieuwsgierig naar hetgeen zich boven op de piramide zou afspelen. Opgenomen in de bonte, opgewekte stoet waarin noch gezongen, noch gebeden, maar wel stilletjes gepraat werd, zag zij zich eerst vriendelijk toegeknikt en al spoedig aangesproken door een van de pelgrims, blijkbaar een | |
| |
enigszins ontwikkelde man van middelbare leeftijd, in eenvoudige, maar steedse kleding gestoken.
Tijdens het trage voortgaan van de processie lichtte hij haar in, dat zij op weg waren naar het kerkgebouw dat daarginds op het grote platform in de glorieuze zon stond te prijken, allengs dichterbij, op precies dezelfde plaats waar ooit de tempel van Quetzalcoátl gestaan had - dat wist de man met zekerheid. Hij voegde er aan toe dat nu de kerk met zijn groen, wit en geel betegelde koepel gelukkig gewijd was aan de Heilige Maagd van Los Remedios. ‘Zij was de enige Virgen van de gachupines,’ ging hij voort, ‘door de allereerste missionarissen daar achtergelaten, en is nog altijd die van ons Conservatieven en Cristero's gebleven, zoals die andere Maagd van Guadelupe tot beschermster is gemaakt van onwetende Indio's en van de communistische Republikeinen die hen misleiden.’
Laurette had de man eens aangekeken en met quasi-naïviteit gevraagd hoe dat nu kon: een zelfde Maria die beschermster was van twee tegenovergestelde, eeuwenlang elkaar als doodsvijanden bestrijdende partijen. Maar haar begeleider verklaarde alleen dat de Maagd van Los Remedios de echte, de eerst aanwezige was, en de ‘Guadelupana’ de valse, nagebootste Maria. Hierop aansluitend ging hij voort met haar in te lichten hoe bij alle opstanden en revoluties de troepen van beide partijen hun eigen Virgen in hun vaandels voerden en de overwinnaars haar militaire eer bewezen, haar zelfs om haar prestaties in rang bevorderden, maar de Heilige Maagd van de overwonnen partij vaak als verraadster lieten fusilleren. Terwijl de gewone, afzijdige lieden in grote moeilijkheden kwamen wanneer zij, ingesloten tussen de vechtende partijen, niet wisten welke van de twee Maria's in hun huiskapel te vereren, uit vrees om zelf ook gefusilleerd te worden indien zij als aanhangers van de verkeerde Moeder Gods ontdekt werden.
Nog was de spraakzame pelgrim niet helemaal uitverteld, toen hij en de vrouw eindelijk de lange slingerweg naar het platform hadden afgelegd, vanwaar zich een zo prachtig vergezicht voor Laurettes ogen uitspreidde, dat zij geen aandacht meer had voor het heiligdom van de Cristero's - kwellers van haar Lino - en weldra haar begeleider in de menigte kwijtraakte. Beneden haar zag zij immers over de daken en koepeltjes van Cholula in de verte het scherp gekartelde silhouet van Puebla, en aan de ene kant het opgaande donkergroen van de bossen langs de flanken van een steile sierra, aan de andere kant - in adembenemende nabijheid - de glinsterende sneeuwtop van de Popocatépetl, waaruit een fijne wazige rookpluim omhoog steeg,
| |
| |
zich snel oplossend in het grijsblauwe hemelgewelf. Alleen het smalle dal dat zij zich als werkterrein gedacht had en dat zich noordwaarts moest uitstrekken, was van hieruit niet goed te zien.
Hoe lang zij door dit uitzicht geboeid hier gestaan had wist zij zelf niet meer; alleen dat het haar met een grote vreugde en gerustheid vervuld had. Zij was blij hierheen gekomen te zijn en zich ondanks het gepraat van haar toevallige begeleider had kunnen voelen als was zij zelf een van die oude Cholulteken geweest, meer dan tweeduizend jaar geleden op weg naar de tempel die jammer genoeg niet meer bestond. En onder het rustig, bijna opgewekt afdalen van de piramide was zij zich tevens ervan bewust dat zij in het huidige Cholula, waar haar auto nabij de plaza op haar wachtte, niet alleen geen woning vinden kón, maar er ook geen meer wilde. Het zou haar tot een vereenzelviging brengen die zij allerminst toelaatbaar vond. Het was al erg genoeg dat zij zich betrapte op een vaag gevoel van afkeer jegens de ‘Maagd der Cristero's’ en haar vele aanhangers in deze streek, die zich nog steeds als insekten in de verte langs de heuvelachtige piramide voortbewogen.
| |
V
Tijdens de halve week dat Laurette in Cholula naar ‘een geschikt onderkomen’ zocht, sliep zij noodgedwongen en daardoor vanzelfsprekend in het nabijgelegen Puebla bij Carpio, die met eenzelfde mengsel van dwang en vanzelfsprekendheid haar dit had voorgesteld. Zonder veel geestdrift, maar ook zonder merkbare onvriendelijkheid. Daar van gastvrijheid onder gelieven geen sprake kon zijn, was het voor hem geen al te grote moeilijkheid zolang het een kwestie van enkele dagen bleef. Maar nu het na haar vergeefse pogingen in Cholula voor Laurette vaststond dat zij zich in dezelfde stad als de zijne zou vestigen, nu werd het voor hem wel een klemmende vraag of hij haar bij zich zou houden - met alle ongewenste gebondenheid die hij besefte dat dit met zich mee zou brengen - of dat hij haar behulpzaam zou zijn om elders in de stad een passende woning te vinden - waarbij hij op zijn minst tegenover zijn naaste kennissenkring, waar men voldoende op de hoogte was van zijn persoonlijke affaires, een zeker gezichtsverlies zou lijden. Want waarom zou zijn jarenlange vriendin niet bij hem inwonen, wanneer zij zich toch hierheen begaf? Bij al zijn zorgen kwam nu ook dit dilemma, hetgeen hem nogal irriteerde. En wat Laurette in haar eigengereidheid ook besluiten mocht - gesteld dat hij haar vroeg om bij hem te blijven - wat zij | |
| |
deed zou altijd de schijn hebben, zíjn besluit geweest te zijn en niet het hare.
Laurette van haar kant stelde zich in deze veel lijdzamer op dan Carpio kon vermoeden. Instinctief voelde zij dat haar Angel, een volbloed Mexicaan tenslotte en zo geheel anders dan haar eigen landgenoten - hetgeen juist tot zijn aantrekkelijkheden bijdroeg - nogal wat tijd nodig had om tot een besluit te komen. Die tijd moest zij hem gunnen, geen stap meer ondernemen die hem zou kunnen kwetsen of prikkelen. Teruggekomen van haar laatste bezoek aan Cholula gaf zij dan ook minder uiting aan haar teleurstelling dat het haar onmogelijk gebleken was een woning of zelfs maar een onderdak in de omgeving te vinden, dan aan haar opgetogenheid over de verrassende feestelijkheid die zij daar had meegemaakt.
Voor Lino die het eerste wel verwacht had, was het tweede iets doodgewoons; verrassend daarbij alleen Laurettes uitbundige reactie. ‘Er zijn nog een menigte andere feesten in allerlei plaatsjes,’ zei hij, ‘waarbij niet alleen de christelijke heiligdommen bezocht worden die op de plek van voormalige heidense staan, maar waar zelfs nog de oude afgodsbeelden voorwerpen van echte verering zijn gebleven. Ik herinner mij nog heel goed een daarvan, een plechtigheid die ik in Tezcoco, vlakbij de hoofdstad, meemaakte - het moet tegen het eind van april geweest zijn, jaren geleden. Een enorme menigte had zich in dat plaatsje verzameld, waar tegelijkertijd een soort van drukbezochte jaarmarkt gehouden werd, en vanwaar uit al die van heinde en ver gekomen lieden in processie optrokken naar een van de toppen van het nabije gebergte. Dat is daar het noordelijkste deel van onze vulkanenrij die met de Popo ophoudt en het heet niet voor niets Cerro de Tláloc. Van don Dionisio, die mij naar Tezcoco had meegenomen, hoorde ik dat dit een van de voornaamste plaatsen was waar de oude Azteken met hun vorsten en priesters keer op keer naar toe gingen om kleine kinderen te offeren aan de regengod Tláloc, van wie jij meer weet dan ik. Daar in de Cerro, naar diezelfde plek met al zijn ruïnes van een uitgestrekt stenen plein en brokstukken van wat misschien eens beelden geweest waren, trokken nu de toegestroomde mensen heen; hele drommen, die net als vroeger met offers van kaarsen, bloemen, sigaretten en drank gingen vragen om regen, de regen die zij zo hard nodig hebben voor een goede oogst, een draaglijk bestaan. Ja, de oude Tláloc leeft er nog steeds.’
‘Er zijn mij een aantal heel vroege Tlálocbeelden bekend,’ onderbrak Laurette haar vriend, ‘maar daar in de Cerro, was het een oud beeld of een latere vorm die je de mensen zag bezoeken?’
| |
| |
‘Och, daar heb ik niet naar gekeken. Iemand als ik let daar niet zo erg op. Ik vond het alleen van belang te zien hoe ondanks alle gedoop en gepreek van de padres - honderden jaren lang - de oude gebruiken van onze heidense voorouders zo sterk zijn blijven voortleven onder zo'n groot deel van onze bevolking. Waarbij je niet moet vergeten dat ook de curandero's, de medicijnmannen en vrouwen, er ook nog altijd zijn, net als vroeger. Tienmaal meer in aantal dan gestudeerde artsen, en dus ook goed merkbare concurrenten van uw dienaar.’
‘Ik moet mij ernstig gaan verdiepen in deze dingen,’ besloot Laurette. ‘Nu pas begint het tot mij door te dringen hoezeer het verst achterhaalbare verleden en het jongste heden aan elkaar verbonden zitten, ondanks alle hiaten in onze feitenkennis.’
‘Die feitenkennis is niet eens nodig,’ sprak Carpio, en daarop minder snel dan gewoonlijk, op het laatst zelfs bijna gescandeerd: ‘Wij kunnen ons verleden toch nooit kwijtraken, noch collectief, noch individueel. Alles wat vroeger gebeurd is, blijft aan ons vastkleven. Het is onze erfmassa, en die bepaalt weer wat wij er zelf, per generatie, aan toevoegen. Wij zijn wat wij waren en worden wat wij zijn, dus ook wat wij waren. De toevoegingen zijn nauwelijks relevant. Ofschoon... dat is ons leven, het mijne althans; dat van uw dienaar.’
Door de nadrukkelijkheid waarmee Carpio deze uitspraken deed, trachtte hij de schrilheid wat te dempen van de tot tweemaal toe uitgesproken beleefdheidsfrase ‘uw dienaar’, waarmee hij zichzelf nu plotseling van de vreemdelinge distantieerde. Want meer dan ooit voelde hij - of hij het wilde of niet - dat hij ten opzichte van Laurette aan soortgelijke verplichtingen vastzat als tegenover zijn patiënten. In een bepaalde periode van zijn leven had hij haar aanvaard zoals zij was, en een deel van zijn bestaan - al was het maar een klein deel - aan het hare verbonden. Zolang deze verbinding niet door de omstandigheden, het lot, het toeval - je kon het noemen zoals je wilde - werd losgeknoopt, bleef ze gehandhaafd; met alle consequenties van dien.
Overwegingen als deze brachten Lino er dan ook toe dagen later met klem van argumenten bij Laurette er enerzijds op aan te dringen dat zij haar flat in de hoofdstad niet zou opgeven, anderzijds haar voor te stellen, nee, zelfs uit te nodigen om bij hem te blijven wonen tijdens de tussenpoos - want iets anders was het immers niet - waarin zij haar werk in Teotihuacán nog niet kon hervatten en daarom haar onderzoekingen in deze streek wilde beginnen. Terwijl hijzelf hoopte dat zijn eigen twijfelachtige situatie in de peststad van | |
| |
zijn vestiging inmiddels zou zijn opgehelderd. In een onzekere tijd als deze konden alleen tijdelijke regelingèn redelijk zijn. Zoal geen optimale, dan toch die met het karakter van aanvaardbare noodmaatregelen.
‘Wie weet of deze oorlog niet al binnen een paar maanden afgelopen is,’ hield hij Laurette voor. ‘En hoe hij ook afloopt, aan het eind daarvan zullen je landgenoten niets meer te eisen hebben van Mexico, hun trouwe bondgenoot, evenmin als de Engelsen of wie dan ook. Integendeel, het geld zal ons weer toevloeien; de afzet van onze chapopote, de olie die wij steeds meer produceren, ons zilver, ons ik weet niet wat nóg, zal meer inbrengen dan ooit tevoren, en er zal niet langer bezuinigd worden op zulke wetenschappelijke of culturele ondernemingen als waaraan jij je hart verpand hebt. Men zal ze daarentegen op nog grotere schaal voortzetten, om zo dit land tot een sterkere buur van Amerika te maken. Het is maar een kwestie van een beetje geduld.’
‘Hetzelfde geldt ook voor jou, hier in Puebla; je moet geduld hebben,’ hield Laurette hem op haar beurt voor.
Maar zij aanvaardde de oplossing die hij haar voorstelde en waaraan zij zelf ook wel gedacht had, echter met de liever niet uit te spreken erkenning van allerlei mogelijke nadelen die een langduriger samenzijn zowel voor haarzelf als voor haar Angel met zich mee zou brengen. Wat haarzelf betrof zou zij er wel raad mee weten, maar Lino's toch al wat hachelijk geworden positie in zo'n conservatieve kleine stad zou door haar min of meer permanente aanwezigheid in zijn huis er vast niet beter op worden, althans in zekere kringen; ook al zou zij op alle werkdagen, als er veel aanloop was, afwezig zijn. Met opzet, ook als het niet voor haar werk was. Tenslotte zou alles van Lino's reacties afhangen.
In dit opzicht voelde Laurette zich minder gerust dan zij zichzelf wilde toegeven. Want het was haar al eerder opgevallen dat Carpio steeds zorgvuldig vermeden had haar in aanraking te brengen met wie dan ook van de vrienden en kennissen die hij in de loop der jaren hier in Puebla toch wel hebben moest, ofschoon hij nooit een van hen ter sprake bracht. Zij had zich zelfs weleens afgevraagd of hij zich misschien voor haar schaamde, dan wel bang was haar met anderen te moeten delen - wat haar toch al te dwaas leek, ook al zou het alleen maar om haar aandacht gaan. Vreesde Lino hun stille kritiek of was het - eenvoudiger dan jaloezie - omdat hij haar niet wilde blootstellen aan de bekende veroveringszucht van de ‘betere’ Mexicaanse man, vooral wanneer het vreemdelingen betrof, die allen in | |
| |
dit land als ‘losgeslagen’ beschouwd werden? Zag Lino haar dan aan voor een onmondig kind? Op dit punt, zoals in menig ander opzicht, bleef zijn gedrag haar een raadsel.
Pas toen Laurette na verloop van een paar weken - vredig genoeg doorgebracht tijdens de late uren dat zij samen waren - iets liet doorschemeren van haar bevreemding over hetgeen zij toen maar voorzichtigheidshalve zijn ‘eenzelvigheid’ noemde, waartegen Lino inbracht dat het nu eenmaal zijn karakter was en dat kon ze toch langzamerhand weten, scheen hij zich even later bedacht te hebben en diende het toeval hem - of werkte hij het in de hand? - dat zij toch een van zijn vrienden ontmoetten en met deze zelfs samen een glas dronken in een naburige bar. Naar het haar meteen al bleek, was het zelfs een tamelijk intieme vriend van haar Angel (die op hete kolen zat dat zij hem zo zou noemen, wat zij gelukkig niet deed). Hij heette Manolo Cabrera, leek in grote trekken wel wat op Carpio, was echter tegen haar vermoeden in geen arts maar chemicus, verbonden aan de een of andere fabriek in de buurt van Puebla.
Uit Manolo's conversatie die heel oppervlakkig bleef, vol goedmoedige grapjes, kon zij opmaken dat hij reeds jaren van haar bestaan afwist en dat hij evenals Lino nog steeds vrijgezel was. Op dit laatste punt had zij zich evenwel vergist, zoals Carpio haar naderhand lachend bijbracht. Cabrera was wel degelijk getrouwd, had zelfs een paar kinderen, nog heel jonge weliswaar, maar ja, iets van een vrijgezel kon hij nu eenmaal niet kwijtraken. En waarom zou hij? Hij sprak dan ook nooit over zijn gezin, dat Carpio trouwens alleen kende in zijn kwaliteit van huisarts. ‘Maar het is en blijft een cuate, een fidele makker,’ verklaarde hij. ‘Wij zijn al vrienden sinds onze studietijd in Mexico en gingen samen veel uit. Sindsdien weet Manolo meesterlijk te manoeuvreren met zijn handboeien aan. Net een Houdini die ze onzichtbaar maakt.’
‘Tenzij het misschien helemaal geen handboeien zijn,’ weerde Laurette hem af. ‘Bovendien, de meeste mannen trouwen immers vroeg of laat. En waarom zouden ze niet?’ voegde zij er aan toe, met een poging om dit op dezelfde provocerende toon te doen die Lino gebruikt had toen hij dit zinnetje uitsprak.
Even bleef hij haar strak aankijken alvorens haar te pareren met: ‘Ook de meeste vrouwen trouwen vroeg of laat... En ik weet wel waarom. Ze zoeken geborgenheid boven alles. Maar wat de man zoekt, is heel wat anders.’
Het stelde hem teleur dat Laurette nu niet vroeg wat dat ‘andere’ dan wel was - het zou nuttig geweest zijn als hij haar dat had kunnen | |
| |
vertellen - en zij hem nu alleen maar antwoordde met de opmerking: ‘Lang niet alle vrouwen in Amerika, mijn lieve Angel; maar ja, hier in Mexico...’
Waarop Carpio niets beters wist te zeggen dan: ‘'s Lands wijs, 's lands eer. Een gemeenplaats, maar een absolute waarheid.’
Het ‘jammer toch’ dat Laurette op de lippen lag, slikte zij maar in, twijfelend of zij hem nu een kus zou geven of niet. Dit deed Lino echter, zich vooroverbuigend bij wijze van signaal, want het was inmiddels al lang bedtijd voor beiden.
|
|