40
Na het verzet redt de mens zich in de resignatie. Verloren doolt een gestalte tussen de duizenden die geloven in het heil der onrust en jachten naar een zinloos rumoer. Niemand kent hem, hij is - hatelijk woord! - een vreemdeling, een vreemde die tussen de anderen sluipt. Maar wat zijt gij dan, ieder van u, zijt gij géén vreemdelingen hier in dit verdwaasde land? En straks als uw betoverde ogen niet meer de enge tracering zien van landen en werelddelen...? Niet in de landen zijn wij vreemdelingen, maar in elkanders droom.
Weet, hoe elke vreemdeling die zich waarachtig een vréémde weet in deze lage landen, zich een toren gebouwd heeft, hoog en wit, een slanke minaret boven alle daken. In deze toren heeft hij zich opgesloten, en geen geluid verstoort zijn stilte. Maar naar alle zijden kan hij uitzien over de landen onder hem. Als spaken van een wiel lopen alle wegen naar hem toe, en hij is de as tussen God en de aarde.
Hierop bezint hij zich, en hij weet zich sterk in zijn toren, sterker dan welke vorst... Uw medelijden schampt af aan dit steil basement, maar de libellen van uw zuiverste liefde vinden de galmgaten en het gelaat van een spiedende man. Stille lampen zullen de verlorenen lokken 's nachts. Staat niet elke vuurtoren als een eenzame op de top van het duin of op een verlaten rots? De wereld barnt als een zee aan zijn voeten.
Maar met meer, veel meer mededogen leeft de vreemdeling onder u. Dagelijks geeft hij zijn liefste dingen prijs voor u; aan de tramconducteur en aan het krantenmeisje, aan de roker die om een vlammetje vraagt en aan de voorbijganger, die angstig voor zich uit staart. Dit is