van de vele levens die wij gelijktijdig lijden, het ongedroomde is.
Wij weten niets, en daarom beweegt zich de stad om een lichaam als de woedende zee rond een weerloos cadaver.
Weet ik waarheen gij gaat, gij anderen? Waartoe deze stad verwordt, in welke wereld dit land verglijdt? En hoever de twee werelden: ginds en hier, uit elkander drijven? Uw wetenschap is geen trouwe sextant; zeker, wij leren het manoeuvreren - universitair - en de techniek van een domme handbeweging. Men noemt dit levenskunst. Maar heeft ooit een Europeaan de ware lengte- en breedtegraad van zijn leven bepaald: hier sta ik, op dit punt in de ruimte. En waarom willen zij dan tòch het leven vaststellen tussen de coördinaten van maatschappelijkheid en zelfzucht? Ha, deze hatelijke curven.
Maar ik moet zwijgen, want ik leef niet meer onder u; de stad beweegt zich om mij heen als de woedende zee rond een gevoelloos cadaver. Wat maken mij nog deze verwaten huizen met hun opgestapelde eentonigheid, wat deze straten, menselijke riolen die stromen uit besmette alkoven en monden in een slapende poel. Ik zie het niet meer; ik laat mij bewegen omdat er ten slotte toch een omhulsel moet zijn voor deze stilstand, en een gat waardoor ik ontvluchten kan naar mijn oude wereld.
Zo keer ik terug tot de eenzaamheid waarmee ik begon. Het leven van de eenzame is als een woestijn, maar een woestijn die nooit van luchtspiegeling ledig is. In een dichtbije verte zie ik mijzelf leven tussen de palmen aan de rand van een oud, zwart woud.