Zuid-Zuid-West
(1976)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd38aant.Maar je groeit in de open zeewind, je groeit in de kille rilling terwijl je leunt over de reling. En het kind is plotseling volwassen als het zijn jeugd voorbij weet. Waardoor kennen wij ons anders oud, dan door dat éne besef: voorbij? Ze riepen mij om de duinen te zien; ik wilde niet. Voor het eerst besefte ik de innige wijsheid van het ‘ama nescire’. Voor het eerst verkoos ik droom boven werkelijkheid, voelde ik de ouderdom. Europa's ouderdom. | |
[pagina 101]
| |
De pieren sloten zich als krampende tentakels om het schip, om mij... Weerloos dreef je mee op het dek, en tussen zijn orders door bromde de stuurman: ‘Zulle-me straks op het Rembrandtplein...’ En steeds benauwender werd het kanaal, sloten zich de sluizen; steeds erger werd je bij Holland ingelijfd. Het groen is bleker daarginds, het land is vlakker, véél vlakker; er grazen koeien in de weiden, en in een beperkte jachttijd worden er hazen opgejaagd. Maar denk niet dat dit vrede is en vreedzamer dan het wilde Westen. Het is alleen maar verzwakking, verpietering. O, ik háát dit land, niet om de gedweeë tred van zijn burgers, noch om de grijze, grijze galeientaak van elke-dag-eender-zijn (want dat is degelijk!), maar om de mateloze hovaardij waarmee de gemeente haar eigen voortreffelijkheid vaststelt. Hoe luidruchtiger is hier de stilte, en - zeker, zeker, mijn parti-pris - hoe onnut al het gejacht om de denkbeeldige waarde van het geld. Er is maar één angst: de nationale angst voor inflatie; er is maar één woord dat zo vals klinkt: bankroet! De huizen zijn met muren en overgordijnen afgeschutte sfeertjes van levensverpietering; de kamers zijn gemeubelde hokken van zelfgenoegzaamheid. O ja, men wil een architectuur en ook binnenarchitectuur, maar wie bouwt een omhulsel voor de stilte? Er is hier muziek overdaad van muziek, vooral luid en strak dat het je pijn doet. Kunst en schoonheid worden ingenieus bedacht en met luidruchtige woorden besproken; maar wie zoekt de schoonheid nog in een stille binnenkamer, of geeft zijn natuur voor ‘kunst’? Men gaat naar een theater. En heel dit land is een theater, een droevige komedie van opgedirkte dwazen, een sentimentele klucht met | |
[pagina 102]
| |
het wachtwoord ‘liefde’; en het motto ‘ontroering’ wappert als een gele vlag over de stad: Quarantaine. 't Zou alles heel belachelijk zijn, wanneer we niet onze ziel moesten verkopen voor het entreegeld. |
|