dromen hun kalme droom, want de dagen zijn daar oud en rustig, ze slapen terwijl ik hier alleen zit in het holle van de nacht, alleen met mijn gedachten. Ik zou nu wel kunnen schreien, heel zachtjes schreien. Ik ben eigenlijk nog een klein kind gebleven... Mijn ziel heeft de bekommernis van nog zo'n klein kind te zijn. Als het een stille diepe nacht is, merk je soms je ziel... Overdag wordt die weggeroesd.
Ik ben blij dat ik aan niemand durf te denken; dan werd dit alles misschien vertroebeld. Ik ben nu heel stil met m'n eigen alleen; er is een tikje droefenis, maar dat stemt bedachtzaam.
Zo draagt de zee je zachtjes weg, iedere minuut. Nu weet ik het, ik kan de zee wel haten met even grote haat als de liefde was, die ik nu niet meer kan geven.
Het wordt een beetje mistig, de lucht wordt dof en koud... Ik zou maar liever slapen gaan; als je zo alleen zit, ga je anders misschien schreien.
Ik reisde te lang. En een kind dat te jong op reis gaat, komt soms te zeer als man terug. Immuun.