Zuid-Zuid-West
(1976)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Ship ahoy! | |
[pagina 97]
| |
36aant.Ginds is de eenzaamheid stilte, en hier is de eenzaamheid beweging; dit is het grote verschil, dit is het onoverbrugbare verschil. Ik stond in het land gelijk een boom die alzijdig wortel geschoten had; de sappen van alom waren mijn voedsel en ik bloeide van de deugddoende zon. Een stormwind ontwortelde mij. Ik viel. Een schip. Het witte wuiven op een steiger. O, o, wat wordt dit wuiven klein; klein en wit. Een stip. De groene oevers der rivier schuiven weg. De citadel verdwijnt; de borstwering van mijn jeugd verdwijnt. Zo open en zó naakt sta ik voor de grijze zee. De wind waait alles uit mijn binnenste weg. Het schip is niet meer dan een blad op de wind, een blad dat altijd beweegt. En sinds die avond (avond van moeder met het kleine kind op de arm dat wuifde, blij!) is àl mijn heimwee verlangen-naar-rust geworden. Want met razende vaart schoof de boot mij temidden van het gewoel. Flirt, scheepsjenever, stoomturbines, cargo, marconist, pantry, ogen, zwart laadruim, gramofoon, dessert, blauw-groen-wit water, weer groen, blauw, wit, ultramarijn. Ik wilde zeilen, zeilen, met een sierlijke boog langs de horizon. De verse lak van mijn cabine werd een ondraaglijke obsessie; de maaltijden werden een doodsangst. Als ik mijn ogen sloot, hoorde ik het leven om mij heen suizelen, als een storm die je binnenshuis langs het venster hoort. Lieve gedachten werden schichtige meeuwen; ze verdwenen tussen de grijze golven. | |
[pagina 98]
| |
Funchal! Ik zag groene en bruine bergen: rozen. Ik zag een kind dat leek op een witte tuberoos. De wijn smaakte naar brak water; ik had tranen in mijn keel. Zware ossen trokken bizarre sleeën over de straat, er was véél te veel gewoel. Ik zocht de schoonheid in een balzaal en ik snakte naar mijn slaapkamer. Het woelige water bespatte een wilde kust van grillige rotsen. Santander lag in een stille baai. Maar op de steiger gloeiden reeds ogen die ik nooit meer vergeet. ‘Spaans bordeel,’ zei de scheepsdokter en zijn lippen stulpten zich over de zwarte sik. Ik ging met hem mee; in de duistere straat drie treeën omlaag, en tikken met een koperen deurklopper. Stemmen achter het mirador. Ik zag niets meer, niets dan een heel klein meisje, waarvan ik alleen maar de ogen zien wou, die mij opeens zo vreemd-droevig maakten. Ik schoof de grijsaard weg van de piano en speelde de tango. Tersluiks keek ik naar het meisje. 't Zou zó mijn zusje kunnen zijn. Een forse Spanjaard zwaaide binnen. Hij draaide rond op zijn hakken en nam het meisje mee. Middenin brak mijn tango af. Met grote ogen bleef ik staren naar de deur die dichtviel. ‘'t Is rotzooi hier,’ zei de scheepsdokter immuun, en we zochten naar de straat. Het was alsof ik mijn ziel terug moest kopen voor de pesetas die ik bij de deur liet vallen in een geopende hand. Sneller, sneller voer het schip. Ik was aan boord van de Vliegende Hollander, een weerloze gevangene. In Le Hâvre vond ik Europa, rul en havenlijk. Er was een kroeg, en onder die kroeg was wéér een kroeg met een gladde dansvloer. ‘Est-ce-que tu danses le two-step?’ vroeg een meisje zéér invitatief. Ik smeet vier glazen stuk die avond, en betaalde ze hautain. Maar het was een schuchter verweer tegen Europa waaraan ik vast- | |
[pagina 99]
| |
gezogen lag. ‘Quel gosse!’ zei een vrouw die passeerde en over mijn haren streek. Nadien bleef alles gelijk. Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen, Parijs, Rome, Marseille, Londen, geen reis gaat ver genoeg om in de stilte te belanden, de oude groene stilte van mijn land. O, ik beweeg voortdurend, voortdurend. En iedere beweging doet mij pijn. Maar Europa is meedogenloos. |
|