Zuid-Zuid-West
(1976)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd34aant.De dag na het feest is alles weer rustig en doodstil in het kamp. De mannen gaan al vroeg op jacht, of vissen in de boskreek tussen de kronkelige waterwortels. Soms | |
[pagina 91]
| |
ook achtervolgen zij in hun korjaal een snelle vis, en schieten hem met een pijl die boven komt drijven, terwijl de losse punt in de visserug steekt, en met een touwtje vastzit aan de drijvende pijl. Zo verraadt de vis waar hij heenzwemt. Een andermaal ook dammen zij een stuk van een boskreek af, en gooien daarin kleine schijfjes van de wortel nekóe, en na enkele uren drijven alle vissen verlamd aan de oppervlakte. In het bos zetten ze valstrikken voor de herten, lianen aan een geweer gebonden; in het water leggen zij grote fuiken van wariembo-riet. Geen dier is slim genoeg te ontkomen aan de driepuntige pijl van een Indiaan; en de vogels doodt hij met een kleine pijl die een knots draagt. Hij spuwt op de grond voor slangen, en de slang vlucht ervoor, want hij heeft dranken en poeiers die alle reptielen verlammen en slangebeten ongevaarlijk maken als een schram. Wanneer alle mannen het kamp verlaten hebben, zijn de vrouwen reeds lang met nijvere arbeid bezig. Sommigen zitten aan weefgetouwen en maken hangmatten van de vezels der bos-agave of van palmtouw; en de randen versieren zij met wollige kwasten. Zij weven ook doekjes van ruwe katoen, maar wonderlijke figuren weven zij daartussen, zo wonderlijk als vrouwendromen kunnen zijn... Anderen weer zitten gehurkt van grijze leem slanke kruiken te vormen, soms ook plompe hagedissen of krokodillen. Die aarde wordt droog gebakken en met rood sap beschilderd. En deze kruiken geven aan het water die zuivere aardesmaak en die frisse geur welke de rozenolie is van mijn land. Enkele vrouwen bebouwen de kostgrond, andere gaan op zoek naar de eieren van schildpad en leguaan. Maar de kinderen houden geduldig de wacht bij een knip die | |
[pagina 92]
| |
ze nabij het bos maakten voor de vlugge roodborstjes. Weinig woorden hoor je des daags in het kamp. Slechts de wind die zoemend door de blaren waait en een moeder die haar jongske huiswaarts roept met een lange schreeuw. In het binnenste van dit land leeft ieder stoorloos in zijn eigen eenzaamheid. Maar juist hierdoor is het kamp de ideale gemeenschap. Mild zijn de ouderen voor de overmoed der jonge jagers; met eerbied luisteren de knapen naar de woorden der ouderen, en hun drift weet te zwijgen bij het kampvuur. In glimlachende deemoed zweven de vrouwen door de stilte; de kinderen staren met grote zwarte ogen naar het wisselende wonder des levens. Het mooie wonder dat zich telkens weer in alle harten vernieuwt, maar met welk een pijn... |
|