Zuid-Zuid-West
(1976)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd28aant.Een enkele maal in het jaar kwam de familie uit het kamp in de stad: kapitein Georges en een drietal mannen en vrouwen. Dan was het druk in huis van geweren en weitassen, van pijlenkokers, hangmatten en kleurige doeken. Ieder bracht een beetje boslucht mee. Ze kwamen alleen naar de stad als er strubbelingen waren met het Gouvernement; of als de goudzoekers hun rechten hadden vertrapt. Dan moest Vader hun lang relaas - want het werd met korte, traag-afgebroken zinnen verteld - knikkend aanhoren, en alles op schrift brengen, zodat de Gouverneur die de opperboswachter was van een geheimzinnige Vrouw aan de overzijde der zee, het | |
[pagina 76]
| |
onrecht zou kennen en herstellen. Georges leek op Vader; het hadden broers kunnen zijn, en zij behandelden elkaar ook als broeders, en noemden elkander bij een vertrouwelijke voornaam. De andere mannen en vrouwen zwegen gewoonlijk al de tijd dat zij bij ons bleven. Hoe prachtig bruinrood waren zij beschilderd met het sap van koesoewé, hoe sierlijk waren met versierselen van touw hun sterke benen omwoeld. Blank lagen de amuletten van tijgertanden rond hun blote nek. Glimmend zwart was de wrong van hun haar, en de ouderen van dagen hadden een vooruitgestulpte onderlip, waardoor koket een scherp speldje stak. Prachtig volk der Caraïben, klein maar stevig in elkaar gedrongen, breed van schouder, met sterke benen die sinds eeuwen alle savanna's betreden, sterke armen, die snorrend-strak de boog kunnen spannen, en die bijna conisch eindigen naar een smalle, sierlijke pols. Had ooit één volk dat uitstierf nog zulke sterke kinderen? Het zonlicht schijnt een metalen glans over hun gladde kop, over hun gladde borst. Op hun rug dragen de vrouwen hun zwijgzame, bijna schuwe kinderen, waarvan zij nooit scheiden, zolang zij nog behoeftig zijn. Met één armbeweging schuiven zij het kind onder de oksel door naar de blijde moedervoeding; met één beweging zijn ze alweer omhoog gehesen op de rug, waar ze al reizende slapen, als in hun eigen hangmat. Zij dragen weinig kleren; de zwoele wind der savanna, het zonlicht zelve omwikkelt ze met een warme kledij, die niet in valse plooien valt. Zachtbruin zijn allen gelooid door zon en sappen. Maar stadwaarts gekomen, hebben de vrouwen een bonte doek over de schouder geslagen - zwart, rood, geel en blauw - die half de borst bedekt. Met weinig woorden deed kapitein Georges een uitno- | |
[pagina 77]
| |
diging die reeds vaak herhaald was: wanneer wij toch eindelijk het kamp van Matta bezoeken zouden. Maar ditmaal zei Vader: ‘Goed, over drie weken kom ik; de dagen van een hele mens, vingers en tenen, en daarna zal ik onderweg zijn.’ Het was afgesproken en het gebeurde ook. |
|