altijd weer moet zoeken, achter ieder mom, telkens wil ontdekken in iedere glimlach, vergeefs, vergeefs.
Zij ook, ze gaat een eenzaam pad over de wereld - natuurlijk, zij is erentfest gehuwd; maar daarom juist - en zij gaat een weg waar geen haar volgen kan, een bospad dat zich onmiddellijk sluit achter haar schreden.
En ik ga een andere weg, die geen sporen laat in het drukke gewoel der steden of in de bucolische stilte van het land, geen enkel spoor dan een los-weggeworpen woord of een verwaaid motiefje... Het is droef dit te bedenken, en droever nog is de teleurstelling, telkens als mijn gedachten enthousiast een verre gestalte achterhalen en zien hoe dit gelaat een vreemd is; telkens als ik voorzichtig de sluier oplicht en zie: dit binnen-leven is mij onbekend.
Alleen, in dit al-enigste uur bedenk ik, hoe zoet het zijn zal, het herkennen van haar oude trouwe lach, het trouwhartig gebaar, de lichtblauwe aureool waarin zij leeft, de vreugde van haar te zien, dit alles weer te ontdekken in het geheimzinnig herkennen dat liefde heet. Een eenzaam man ziet naar de spijlen van zijn ledikant, en bedenkt: hoelang nog vaar ik alléén door de duisternis, zonder één passagier, zonder één licht op mijn steven...
Een eenzaam man bidt over zijn boeken gebogen: Geef ons de kracht hoog en rechthoekig onze eenzaamheid boven ons uit te bouwen. Kluis ons in als een farao - kluis ons in binnen de muren van het gezin als binnen onszelf - maar laat onze liefde vrijelijk uitvliegen. Uw rust is als een verre, verre duiventil. Laat ons niet òndergaan in het gewoel, doch op een stille buitenweg belanden. Wij zijn kleine bange mensen, maar het is waar, uit deze eenzaamheid groeien wij rechter naar u. Mis-