24
De lucht des morgens was vol wonderlijke geuren die 's nachts uit de bossen aandreven en opstegen uit de rivier. Je rook mimosa en de zware lucht van varens; je rook de weitas van een vreemde jager en het praten van een meisje. Je rook moerassen uit het hart van het land, en de lome geur van bruine ravijnen. En sommige geuren waren gestold tot kleuren, grijze en rose tinten die als een fijne rook over alle dingen wasemden, over acacia's langs de kade en over de witte huizen waarin de mensen nog sliepen, over de vale rimpelende rivier waar de laatste damp wegtrok en over een haastige bakkersjongen. Over een Hindoe die zijn morgengebed staat te murmelen naar de zonkant toe.
En iets van de zon duikt al omhoog achter de bosrand aan de overkant. Er komt een gloeiende kartelrand over de toppen, en alle wolkjes beginnen te gloeien, eerst rood, dan goud, dan dof-wit als schrijfpapier des middags. En 't is volop dag voor je 't weet. De dag besluipt je niet in deze landen; je wordt erdoor verrast. Er zijn geen langslapers; ieder komt met een sprongetje zijn bed uit, want de dag is er ook opééns.
De gouden zonneballon waarnaar je bijna niet kijken kunt als hij er helemaal is, zweeft langzaam boven het bos uit. Maar gouden en zilveren schilfers vallen eraf, en drijven als loverkens rond over de rivier. Heel de