hoeft te geven. De kamer was niet langer een kamer meer; ze was een paleis, afgesloten van alle rumoer rondom; en binnen haar muren konden alle dromen bestaan. De schoonste lagen dichtgevouwen in de bladen van een boek, (want wat vind je ànders in een dierbaar boek?); maar te veel waarde hechtte ik nog aan de namen van Boeddha, Plato en Nietzsche... Later imniers zag ik, hoe nameloos de rechthoekigheid van het kruisbeeld, en hoe simpel de wijsheid is van liefhebbenzonder-maat.
Het is de eenzaamheid, besloten in een kamer - in een huecksken met een buecksken, zegt Thomas van Kempen - die ons leert liefhebben zonder maat. Want waar zullen wij in eenzaamheid een maat vinden om te zeggen; dit is te veel? In eenzaamheid is tegenover onszelf elke liefdedaad als verspild: je opent het venster en laat je duiven vrijelijk uitvliegen, werwaarts zij willen. De een verdoolt in de blauwe lucht, een ander vliegt zich dood tegen een avondvenster, nog denkend dat hij op een ster belandt. Een derde duif strijkt neer op het dak van een vreemdeling; is er ooit één die terugkeert met een olijftak?
Maar de eenzame bewoont een hoge kamer, vanwaar hij over alle daken ziet; hij laat zijn vogels los, omdat een vogel vrij dient te zijn en niet gekooid; hij geeft zijn liefde aan iedereen, omdat de liefde gegeven dient te zijn, wil ze bestaan. Een slechts de eenzame geeft alleen òm te geven.
Nu beef ik wel eens bij het ontwaken als ik - teruggekeerd van welk een verre reis - weer plotseling denken moet: een nieuwe dag. Maar toen... Uit de slaap tuimelde ik telkens weer het leven in, zo blij als iemand uit de nachtstraat binnentreedt in een feestelijk verlichte wo-