Zuid-Zuid-West
(1976)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd13aant.De dagen waren nooit lang genoeg op het feest van Koetiri. Des morgens nog vóór de zon er was, kwam Neef mij wekken door zachtjes te schoppen tegen m'n schouder. Ik sliep niet in een bed, maar rolde mij in een dunne deken, en lag op de plankenvloer; het was een van de | |
[pagina 40]
| |
vreugden van buiten, niet te slapen in een broeierig bed. Thuis sliep ik meest in een hangmat, daarom bij Neef op de grond. Neef had nooit slaap in zijn stem. Nog vóór de eerste vogel zong hij en juichte: ‘Vooruit in het water; kom mee, vooruit! De dag moet je dopen, dan wordt-ie een christen, dan kan je 'm aan!’ En op de honderd meter van het huis naar de kreek wist Neef nog gauw te vertellen, dat het water zo koud niet meer was als het vorige jaar. Dan stormde hij het water in, met schuimen en spatten, gelijk een jong paard. Maar het water wàs koud. ‘Duiken!’ riep Neef, en hij dook. Aan de andere oever stak zijn glunderende kop boven het water uit. ‘We zullen een kleine oorlog beginnen. Wie 't hoogste kan spatten, die heeft 't gewonnen!’ De val van het water klonk luid in de donkere bocht van de kreek. De verpoeierde regen was zilver in de ongeboren dag. Neef zwom op zijn rug. ‘De dag is een luie en trage mulat,’ zei hij tegen de bomen. Toen ging hij bok staan, om haasje-over te doen in het water. Vanaf de bocht hield vader een wedstrijd met hem; hij won, en lachte de morgen open. De zon krulde over het water met enkele stralen die tussen de bomen gedrongen waren. Op zijn schouder droeg Neef mij naar binnen! |
|