12
Nu zit ik hier in een vreemde stad, en morgen reis ik, waarheen? Er is een onrust, of liever: een klein verdriet, dat me telkens verder en verder lokt, dat me altijd en immer weer zoeken doet naar iets ouds, naar iets bijna vergetens.
Hoe wist ik toen, mijn arm Koetiri, dat ik van hier het oude verdriet en het verre verlangen zou meenemen, naar de stad, naar een ander land. Hoe wist ik dat het huisje zo mooi kon zijn onder de kokospalmen; hoe wist ik dat het hoge ruisen der lange blaren nog vèrder zou zingen dan het doffe gebruis van de zee.
Zuid-Zuid-West roept mij de dof-glanzige dag tussen de lage koffiehaag. O, dit land, eer ik ooit dit land vergat!