Zuid-Zuid-West
(1976)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
6aant.In de middag is de rivier als een vlakke grijze straatweg; een ledige straatweg, nu het te heet is op het water. De boten varen dicht langs de kant, in de schaduw van de oever. Soms roept er een stem een langgerekte groet over het water. Het gonst zachtjes na in het bos, en een tijger richt zich op. De rivier schittert in het zonlicht, koel en heet tegelijk. De trage riemslagen breken nauwelijks haar oppervlak. De rivier is breed en machtig, maar ik denk aan de Amazone, die de moeder-rivier is, de vijver voor Gods aangezicht. Mijn land is de leenstaat van een grote gemeenschap. Ik denk ook: waar deze rivier zal monden, begint de nieuwe wereld. Het water, ach het vele water dat mij scheidt van dit bloeiende land. Ik wil terugkeren en de rivier opvaren tot aan de wit-en-groene stad. Dan wil ik mijzelve roeien langs de bossen en savanna's, en langs nieuwe bossen en savanna's die ik nog niet ken. In het heuvelland wil ik de oorsprong der rivier opzoeken, een spleet tussen twee rotsen, of het sap uit de wortel van een wonderboom. Ver binnen in 't land bloeien nog wonderen die wij niet gissen kunnen. De sterren hangen aan wiegelende lianen in het bos; des nachts is het als een feestelijk huis. Een tapijtslang staat op de punt van zijn staart, uit zijn bek wuiven kantige varens. Uit de wonde van een hevea-boom vloeit witte melk; de tijgers komen daar om hun dorst te lessen. Een aap is koning en draagt een kroon van veren; hij spreekt alle talen der wereld. Daar zijn zovele wonderen, die de jagers vertellen. Ik zal ze allemaal zien, en de begroeide paleizen der Inca's aan de andere zijde van het gebergte, waar een nieuwe rivier begint. | |
[pagina 23]
| |
Schilfers van dromen spoelen aan op de oever, goudgroen hout, de drinknap van een schildpadrug; rizoforen in dreigende kronkelvormen, en het betoverde paragras, in bundels samengevlochten. Wie weet hoe verre reis dit gescheurde bananeblad meenam? De rivier is de vochtige tong van een miereneter in het mierennest van de wereld. Zij trekt ons naar het binnenste van het land, waar de zon de bomen en bergen anders kleurt, met een staalachtig blauw. De rivier is een open boulevard voor de nachtelijke wandelaars die onze gedachten zijn: zorgeloos keren ze terug naar huis, de drukte der stad roeste alle verdriet weg. Het hart van dit land is een stille kern waar geen geluid meer kan zijn; een ledig plein waarboven de maan onbeweeglijk schijnt. De rivier is de grote straat, de ader van 't land, de kinkhoorn waarbinnen alle geluid verdwijnt. |
|