Zuid-Zuid-West
(1976)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd5aant.In de hete middag voeden de moeders hun kinderen. Ze drogen in de gloeiende zon repen van groene bananen, tot ze room-wit zijn. Daarvan maken ze zoete pap. Dan roepen ze de kinderen en laten ze drinken uit de smalle tuit van een kleine kalebas. Al de kindertjes van dit land zijn heel eenzaam. Ze hebben grote zwarte ogen, waarin heel de wereld beweegt. Maar niemand kan het zien, want wie daarin kijkt, ziet | |
[pagina 21]
| |
alleen zichzelve. Zodoende blijft het kind altijd eenzaam; wij zien het nooit, altijd onszelve. En de hoge zelfzucht van het kind is onvindbaar te zijn. Tot hun derde jaar blijven alle kindertjes naakt, bloeiend in de dorheid van de middag. Hun tere bolle lichaam is een grote vreugde voor de mensen. Mij was het altijd een lachend feest als ik mijn kleine broertje baden kon. Dan spatte hij het water in mijn gezicht en riep a-a, gelijk Jeremias. Hij zal later een groot man zijn, en alles doèn, waarvan ik slechts dromen kan. Moeder hief hem omhoog, en wist juist zo te lachen als hij het deed. Zijn lachend kopje had de geur van een bos rozen. 't Is jaren geleden, maar ik zag laatst zijn foto, en ik wist: hij zou altijd hetzelfde blijven. Hij kan nu ook zijn naam zeggen, die lang is en moeilijk. De kinderen van dit land spelen met dorre houtjes. Zij leggen die over elkaar, en weten niet dat het steeds een kruis wordt. Maar ze spelen stil en alleen, met ingetogen gebaren: hun spel is een wonderlijke ritus. Ze leggen ook blaren naast elkaar in het zand, groene, blauwachtige, bruine en rode. Ze zijn kooplieden van wonderlijke zaken. En als ze lachend een voorbijganger roepen, is hij te arm om hun glimlach te kunnen kopen. De kinderen schreien daar bijna nooit. Maar hun verdriet is hartbrekend; het zou zelfs de hoge strenge zon vertederen. Een kleine jongen schreit tegen een palmboom als tegen een zware plooi van Gods kleed; boven ruist een hemels antwoord. In de stilte van dit land stijgen de woorden recht omhoog. De liggende, kraaiende kindertjes, de rappe kruipertjes over de vloer, en die op onwillige beentjes waggelen naar moeder toe, ze zwijgen als wijze begrijpers der stilte. Wij staren ernaar, en wensen ook kind te zijn. |
|