Zuid-Zuid-West
(1976)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De stad | |
[pagina 19]
| |
4aant.Thans leven daar alle volkeren der wereld bij elkaar. De slavernij werd bij een hoofs besluit verboden. Alleen de dienaars van het goud bleven slaven als van ouds; ze kromden zich achter dikke boeken en schreven de cijfers der bruto-winst; buiten dreef de zon als een gele chrysant in een blauwe schaal. De mensen lopen haastig nu het middag wordt. Een Hindoe roept traag en galmend de prijs van zijn koopwaar; twee kleine negerjongens rollen spelend in het zand, en een Chinees staart apathisch over zijn toonbank in de lege straat. De steile, hete middag is een weldaad, want in de schaduw van hun huizen zitten de mensen met gesloten ogen. Hun handen liggen gevouwen in hun schoot, want hun lichaam weegt zwaar op het middaguur. Maar de zon danst boven de daken, en op het vloeiende licht zweven de gedachten naar het verre woud, dat achter de rivier een nevel is. Daar zal het koel zijn onder de pina-blaren. Zij zullen er ontmoeten de eenzame jager, die voorzichtig de lianen opzij drukt. Hij staart zijn wild in de ogen en glimlacht dan zacht. Hij weet een zoemend fluitewijsje om het hert te lokken en de slangen rollen zich in elkander wanneer hij langs komt. De grote glimmendblauwe bosvlinders kleppen statig, opdat hij ze zal zien. Zelfs een breed, week blad valt voor zijn voeten neer, opdat zijn lichte tred het even zal beroeren. In hun stille huizen zitten de mensen, en denken aan de eenzame jager op het middaguur. Hij zal ze tegenkomen in het bos, en een pad voor ze openbreken, en ze leiden naar een stil, dromend water. Ze zullen drinken uit zijn kalebas, en ze zullen weten dat God de eenzame jager is, die | |
[pagina 20]
| |
dwaalt over de wereld. Hij wacht ons allen op het middaguur. Als de mensen denken aan God, dan wordt het zeer stil rondom hen. Ze zien elkander niet, dan als bloemen die zich neigen over hetzelfde water. Een jonge wind beweegt de spiegel, en alle bloemen bewegen, maar geen die de andere raakt. Zo denkt de mens aan God, en is heel eenzaam. Vooral wanneer op het middaguur een moede vogel zich komt zetten op het dak; hij beurt zijn kop in de zon, en denkt: hoe ver is het nest van de hemel. Want als de vogel hoog vliegt, hoger, steeds hoger, en hij ziet de stad als een kleine vlek onder zich, dan schiet hij plotseling omlaag. Zijn vleugels falen en de hitte van het middaguur doet hem duizelen. Dan laat hij zich vallen op het dak van een vriendelijk huis en duikt in zijn vleugels als in een treurig kleed. Binnen zit een eenzaam man en denkt: hoe ver is de reis nog? En hij ziet hoe de zwarte straatvogel zijn kop nog eenmaal beurt naar de verre hemel. Beiden denken aan de jager. De vogel is bang voor hem, maar de man weet, waarheen hij ons leiden zal, zo wij z'n gevangene zijn. |
|