Zuid-Zuid-West
(1976)–Albert Helman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
2aant.Geef acht op de stilte. Zij verraadt de eenzaamheid van de mensen. Bijna allen haten de stilte, omdat zij angstig zijn zichzelve hun eenzaamheid te bekennen. Want zij zijn goede staatsburgers en goede leden van hun huisgezin. Toch is het een grote weldaad, eenzaam te kunnen zijn; immers dit is de strakke lijn in het leven. De eenzame kent geen verdeeldheid. Hij kent de wanhoop tot het bittere uiterste, en hij kent Gods nabijheid: een jongen die de postzegels zien mag van zijn oudste broer. Hij kent de opperste vreugde die vraagt naar vernietiging, en de doodse verlatenheid van Calvarië kent hij: een nachtelijke zwerver die drie lege kruisen ziet, en een nachtvogel die zijn snavel schoonveegt. Hij kent het onveranderlijke lied: Gods stilte die neerdrupt op de aarde. Telkens valt traag een ziel in de wereld, en daar groeit een nieuw leven in een moederlichaam. De eenzame hoort dit, en bezint zich: hoe goed dit alles is, de vreugde en het verdriet, maar vooral de vrede, die uit beide naar boven zweeft. De eenzaamheid is een weldaad, want de eenzame kent vrede. Beken uzelve daarom, hoe ver gij afgedwaald zijt van de anderen. Een eindeloze vlakte zijt gij opgegaan, naar de laatste palmenbomen, drie muggen aan de einder. Misschien zit op een dorre boom de laatste vogel, die meevloog zonder dat ge't wist. Misschien hoort ge daar het vreemde lied, waarvan elk 't begin weet. ‘O ja, maar hoe is 't nu toch verder?’ Bezin u, bezin u. Alleen de stilte kan u leren. Uw diepste gedachte is een schuwe vogel. Die vindt ge pas aan het einde van de savanna, waar de aarde omkrult, een val naar boven. | |
[pagina 13]
| |
Wellicht gelooft ge niet aan engelen. Maar de eenzame weet hoe hun wiekslag zijn schouders scheert; hun wimpers wuiven als de wimpels van een zinkend schip. Roep niet; te luid ging uw schreeuw over het rimpelend water. Dit zinken is onherroepelijk. Als verdwaalde wieren drijven uw gedachten rond. Maar de mensen zinken, zinken onherroepelijk, als te wrakke schepen. Ik dank u God, dat gij ons eenzaam laat zijn, opdat wij ons hierop kunnen bezinnen. Gij zijt de kleine bidkapel waarin wij keren tot een kleine witte hostie. Gij zijt het heilig dormitorium, waar ieder stijgt in de bleke kano, die hem vaart over de nachtzee naar het rode hart van de vuurtoren. Gij zijt de refter waar elk zwijgend het kruimelige brood eet van zijn leven. Gij hebt er de lector gesteld om uw wet te lezen en uw woorden van liefde. Steiger van mijn nachtboot! Gij zijt de stilte over dit alles, de vrede, de eeuwige kus in elkanders armen. Ik dank u voor de eenzaamheid. Voor de alleenheid van uw kerk: een klein kasteel op een oude rots; en de paus is een oude, eenzame man; op zijn bidstoel knielt hij, en is de eenzaamste, omdat hij de vorst is. Ik dank u voor hem. En voor alle mensen die weten dat ze eenzaam zijn en niet achten daarop, omdat zij rusteloos zoeken naar de schat die ze bij zich dragen. Voor de eenzaamheid van mijn vader, die ons leerde te luisteren naar uw stilte; hij bleef alleen, omdat hij rechtvaardig was. Voor moeder die over mijn ziekbed heen, keek in uw ópene ogen. Voor allen in het gezin, die met liefdevolle woorden en met boze woorden de eenzaamheid bouwden over ons heen. Ik dank u ook voor dit land, dat het eenzaamste is van alle landen, een klein, vergeten hoekje van | |
[pagina 14]
| |
Zuid-Amerika. Men zegt, het is een ongelukkig land. Maar uw stappen staan steeds in het drassige bos, en op de savanna waait de geur van oranje: het jonge hout dat gij kauwt. Ik weet, gij bemint dit land, Daarom liet gij het eenzaam. Ik dank u daarvoor. |
|