Valentijn te weten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam hij, jong nog, uit België naar Nederland, een anti-militairist die nooit iets uitliet over het ‘waarom’ van zijn emigratie naar Amsterdam, vanwaar hij eerst kort vóór de Tweede Wereldoorlog nagenoeg spoorloos verdween. Het was een lange, magere, in de wind wapperende man, maar geenszins een ‘Valentin le Désossé,’ en bij nadere kennismaking bleek hij belezen, kwiek, maar in wezen moeilijk te bepalen. Tussen de twee wereldoorlogen door, was hij gehuwd met Lidy Doorman, een generaalsdochter of zoiets, die een verdienstelijke pianiste was, bij voorkeur vertolkster van allerlei ‘hedendaagse’ muziek, en juist dit laatste bracht ons tezamen en liet een ‘zakelijke’ vriendschap ontstaan tussen Lidy en mij, die al gauw volledig gedeeld werd door Valentijn, haar man. Lidy speelde ook mijn composities, zelfs een klein ‘Concert voor piano en orkest’, uitgevoerd door het Haarlems Symphonie Orkest onder Eduard van Beinum (een kameraad sinds onze studiejaren) en Valentijn zei op een keer, zo tussen de bedrijven door: ‘Ik moet eens een tekening van je maken. Wanneer kun je?’ Dergelijke combinaties van belangen waren in die mooie dagen vanzelfsprekend en verliepen heel natuurlijk. Het moet in 1929 geweest zijn...
Bovendien bewoonden de Van Uytvancks een flat op nog geen honderd meter afstand van het Amsterdamse Concertgebouw, waar ik bijna avond aan avond in mijn functie van muziekrecensent de uitvoeringen moest uitzitten, om daarna, even ter verpozing of om op mijn verhaal te komen, een half uurtje bij hen door te brengen en al pratend mijn gedachten te ordenen, alvorens mij naar ‘de redactie’ te haasten voor het neerpennen van mijn verslag, dat steeds vóór middernacht moest ‘zakken’ naar de zetterij. Dat deed je dan maar, jaar-in-jaar-uit, omdat je nog zo jong was...
Wat mij te wachten stond toen Valentijn op zijn beurt aan het werk zou gaan - hij maakte zich nooit druk - wist ik al bij voorbaat. Hij had immers al menig portret getekend, waarvan enkele de wanden van zijn flat versierden: nu eens alleen maar het gezicht, alsof niets anders karakteristiek kon zijn voor de geportretteerde, dan weer zowat de gehele gestalte, bijna ten voeten uit, maar bijna altijd zittend en met één of beide handen duidelijk zichtbaar en evenals de houding van de romp en de plooiing van deszelfs omhulsel, sterk-meesprekend bij de meestal zeer levendige gelaatsuitdrukking. Op welke wijze ook uitgevoerd, mij troffen deze portretten telkens weer door de merkwaardige verinnerlijking die bij Van Uytvanck niettemin gepaard ging met een zorgvuldige weergave van alle kenmerkende gelaatstrekken en habituele houdingen. Onmogelijk je te vergissen in de identiteit van de afgebeelde, wanneer je hem of haar enigermate kende. En wanneer het lieden betrof uit wier voortbrengselen op muzikaal, literair of picturaal gebied ik mij al een vrij duidelijk beeld van hun geestelijke gesteldheid gevormd had, dan zag ik ook deze voorstelling met wonderlijke trefzekerheid gerealiseerd in zijn tekeningen. Wat nog zoek was in zijn eerder gemaakte houtsneden - portretten van bijvoorbeeld de componisten Auric, Ravel, Roussel, Milhaud en schrijvers als Georg Kaiser, Max Harden en Herman van den Bergh - of de linoleumsneden van Marsman, Keuls en Slauerhoff, verscheen verrassend helder in de met grote zorgvuldigheid getekende crayon-portretten van Bartok, Raoul Hynckes, Slauerhoff - weer eens - Eduard Verkade en van Uytvanck's vrouw Lidy. Of in die van Marsman, Ter Braak, J.K. Rensburg en nog menig andere