| |
| |
| |
IV
Zondagmorgen was Manuel in de kerk een paar plaatsen van Lola verwijderd. Hij wist nieteens of zij hem reeds had opgemerkt, ofschoon hij zijn blikken strak op haar gericht hield, daar hij wist dat zooiets een mensch kan dwingen, op te kijken. Het halfduister van de kerk, het kaarsenlicht, de oude wierookgeur, het ritselen van misgewaden en vrouwenkleeren om hem heen, en ver boven hem, onder de gothische gewelven het zachte vleiende orgelspel, het werkte als een magische achtergrond waartegen Lola iets onwerkelijk-bekoorlijks kreeg. Het zinnelijke dat hem het meest tot haar aantrok, scheen hier door het lichamelijke heen het diepste van zijn ziel te raken. Het bracht hem in een toestand van hevige maar diep-gesitueerde opwinding, onder een schijn van groote uiterlijke kalmte en beheerschtheid; in een toestand die zich voor zijn bewustzijn alleen openbaarde in het besluit, om nu voor geen hel of duivel meer van Lola af te zien. Wat ook haar antwoord mocht zijn, wat er ook waar mocht wezen in de beweringen van Gil die hij met een geweldige zwaai uit zijn gedachten trachtte te bannen, hij zou met haar trouwen. Al moest hij daarvoor moord en doodslag begaan. Nu ben ik pas in de goede stemming, dacht hij; dit is de eenige gesteltenis waarin je het recht hebt het leven van een ander aan het jouwe te binden.
Hij zag hoe Lola een kruis sloeg en een innige kus drukte op het crucifix van haar rozenkrans, en toen opeens zonk weer het warme weeke gevoel weg om hem heen, en zag hij weer vóór zich de vrouw met mooie
| |
| |
beenen die op haar knieën door de kerk van Zaragoza kroop. Het maakte hem wrevelig genoeg dat in zijn gedachten Lola en die onbekende met elkaar verbonden waren. Zijn wrevel grensde aan woede; waarom heeft God ons dan ook zoo gemaakt? Wanneer bij vrouwen godsdienst zoo gemakkelijk in erotiek overgaat, dan is het onvermijdelijk dat een man zich opwerpt tot medeminnaar van God. Er is maar één oplossing dat een vrouw je volledig toebehooren kan; een god te maken van jezelf. Geen komedie spelen die in je zwakke oogenblikken doorzien wordt, maar wèrkelijk leven als een god, wetteloos, roekeloos, in volstrekte autonomie. Maar dat is duivelsch, en een zonde zoo groot, dat ze nieteens mógelijk is zoolang je nog zelf gelooft aan het bestaan van een jaloersche god. En misschien is het ook beter dat een vrouw je niet volledig toebehoort. Het is een winst aan eigen vrijheid, minder verantwoordelijk, veel eerlijker op-eigen-beenen-staan. Ik ben immers niet meer het jongentje van twintig jaar dat nog gelooft aan een twee-eenheid tusschen man en vrouw. Het is al meer dan mooi wanneer wij elkander een weinig helpen, zonder al te groote schade aan te richten.
Deze redeneeringen aan de voet van grijze kerkpijlers brachten Manuel op speculatieve gebieden waar hij zich nog nooit had durven wagen. Zoo nu en dan trachtte hij ervan los te komen en als een eenvoudig christen te bidden, gelijk hij meende dat het hoorde; doch telkens keerden die gedachten met hardnekkigheid terug, en hij wist zelf heel goed dat ze pas zouden ophouden als Lola eens opkeek naar hem en hem toelachte. Dat gebeurde
| |
| |
echter niet, en toen de mis ten einde was, gevoelde Manuel zich zenuwachtig ondanks zichzelf.
Achter in de kerk wachtte hij de twee vrouwen op. De moeder knikte hem ernstig maar vriendelijk toe. Lola liep met neergeslagen oogen. Buiten in het helle daglicht, met gepraat van stemmen om hen heen, bleven zij pijnlijk zwijgen. Niemand wist hoe het gesprek te beginnen, en Manuel was al driemaal op het punt geweest een dwaasheid te zeggen die hij op het laatste oogenblik toch weer inslikte, toen Gil om de hoek verscheen, een reddende engel gelijk, ondanks zijn nonchalante slentergang.
- ‘Goedemorgen gij allen die Gods troost zijt gaan halen’, zei hij zonder merkbare ironie in zijn stem. Maar de weduwe antwoordde bits: ‘U stelt het zeker zonder?’
- ‘Ik ben een troosteloos mensch’, antwoordde Gil, ‘gelijk zoovelen. Maar zooals u ziet weet ook ik van de Zondagmorgen te profiteeren, en is het mij opzichzelf al troost genoeg u met z'n drieën ontmoet te hebben.’
Hij had een bizonder talent om de oude dame in een rustig en goed humeur te brengen. Spoedig werd besloten dat zij naar het stadspark zouden gaan en daar gezamenlijk middageten. Gil begon zoo uitbundig de heerlijkheden van de Zondag te prijzen, dat elk van de drie anderen een weinigje van het geloof daaraan terugkreeg. Onderwijl repeteerde Manuel zijn besluit van kort te voren: Wat er ook gebeurt, wat ze ook antwoordt, ik laat haar niet meer los.
Lola had nog steeds weten te vermijden hem aan te kijken. Was het een koket spel? Schaamde zij zich?
| |
| |
Waarvoor? Vroeger was het anders geweest, had zij hem juist door een geraffineerde onbevangenheid gelokt tot aan deze ravijnrand waar hij nu iedere steun miste en neer kon storten in de diepste dwaasheid. Zij wil straks neen zeggen, en daarom schaamt zij zich nu reeds, dacht Manuel. Zij wil mij voorbereiden. Dan is er déze uitweg: ik moet het haar onmogelijk maken neen te zeggen.
En terwijl Gil en de oude dame reeds in een geanimeerd gesprek gewikkeld waren, greep hij Lola's pols vast en dwong haar even te blijven staan, wilde zij het niet uitschreeuwen.
En op dat oogenblik keek zij hem aan, recht in zijn oogen, brutaal, om dan even plotseling zich weer een weinig van hem af te wenden.
- ‘Waarom doe je dat? Je weet het immers al’, fluisterde zij.
- ‘Ik begrijp niets meer van je’, antwoordde Manuel. ‘Je moet me een duidelijk antwoord geven.’
Enkele seconden stonden zij beiden onbeweeglijk. Toen zei Lola: ‘Laat ons toch doorloopen. Je weet immers al dat het niet gaat.’
- ‘Je hebt me lang genoeg laten wachten om mij het recht te geven te weten waarom.’
- ‘Dat is het juist; het is moeilijk onder woorden te brengen.’
- ‘Dat je niet de hekel aan mij hebt, is duidelijk genoeg’, meende Manuel zelfbewust, en Lola keek hem dankbaar aan. De man dacht aan het gesprek met zijn vriend en begon bruusk: ‘Ik hoop niet dat er familie-bezwaren zijn. Gil heeft tegen mij doorgezaagd over
| |
| |
zooiets. Eerlijk gezegd begrijp ik niet wat wij dáármee te maken hebben.’
Nu had Lola zijn hand vastgegrepen, en ze hield deze stevig vast, ten bewijze dat hij goed geraden had. Maar zij bleef strak voor zich uit kijken, terwijl ze langzaam verder liepen.
- ‘Je kunt het gerust uit je hoofd zetten dat ik daarom ooit van je zou afzien’, zei Manuel. ‘Dan ken je mij nog niet.’
Met een gebaar van onverschilligheid haalde Lola haar schouders op.
- ‘Een vrouw trouwt om kinderen te krijgen’, zei ze. ‘En ik wìl geen kinderen. Ik weet dat het zonde is zoo te denken. Maar ik wil niet dat die ellende doorgaat. Je weet niet wat ik geleden heb. Van jongsaf blijven zulke dingen op je wegen als een ontzettende schuld waaraan je toch niets doen kunt, waaraan je tenslotte toch onschuldig bent, nietwaar? Ik zou pas schuldig worden als ik een ander kind hetzelfde aandeed.’
Ze zei het eerlijk en eenvoudig, en het vervulde Manuel met een groot medelijden voor haar, met een gevoel dat hij haar beschermen moest, dat er iets heel teers en broos aan hem werd toevertrouwd.
- ‘Je hebt dezelfde misvatting van alle Spaansche vrouwen’, antwoordde hij, ‘dat het huwelijk het hoogst bereikbare ideaal is, en dat alles om de kinderen begonnen is. In andere landen zijn ze er reeds lang achter dat het ware huwelijk niets is dan een zoo ver mogelijk doorgevoerde kameraadschap. De kinderen zijn een lastige bijomstandigheid, een beproeving, een soort van veel te
| |
| |
dure levensverzekering, waar je nooit meer af komt. En wat mij betreft, ik heb liever geen kinderen dan wel. Ik trouw om jou, en nìet om het bezit van zuigelingen die op het oogenblik niet bestaan. Wees toch nuchter, lieveling.’
- ‘Dus je zou ook met mij willen trouwen als je wist dat er nooit kinderen zouden zijn?’
- ‘Des te eerder. Werkelijk, des te eerder.’
- ‘Je bent een man, daarom. Voor een vrouw is het toch nog iets anders.’
- ‘Het is voor jou een tweestrijd, bedoel je.’
- ‘Ja, precies.’
Manuel lachte. ‘Je hebt immers altijd de oplossing bij je? En de kerk? Kom nou, de kerk leert immers ook dat man en vrouw bij elkaar behooren. Dat vindt zich wel. In het huwelijk ga je de wereld heel anders bekijken, iedereen zegt het.’
- ‘Ik weet het niet, ik weet het niet meer. Alles is heel verward. Ik heb zooveel gebeden, en nu weet ik het nòg niet. Vanmorgen nog dacht ik sterk genoeg te zijn om ronduit neen te zeggen. Maar je praat als een vos. Het is voor jou niet moeilijk om me vast te praten.’
- ‘Ik kan je eenvoudig beloven dat ik die zaak van de kinderen heelemaal aan je overlaat’, zei Manuel, en bleef weer even staan nu ze bij de ingang van het Stadspark gekomen waren. ‘Het beste zal zijn als ze in het geheel niet komen. Het beste voor ons allebei.’
- ‘Dan kan ik heelemaal van jou zijn’, antwoordde Lola, ‘heelemaal van jou alleen.’
Weer keken zij elkander enkele seconden aan, waarop
| |
| |
Manuel zakelijk opmerkte: ‘Het beste is dat ik nu maar meteen met je moeder spreek. Ik heb reeds te veel tijd in mijn leven verloren.’
Instinctief voelde hij, hoe Lola hem bewonderde om zooveel mannelijke energie. Manuel vond de oude dame voorbereid; zij had natuurlijk hun ‘groote stappen’ reeds vooruit gezien en trachtte geen verwondering te veinzen. Integendeel, het huwelijksaanzoek was haar een pak van het hart; Lola was waarlijk al oud genoeg, en hoeveel leed zijzelf ook al in het huwelijk ondervonden had, trouwen was en bleef nu eenmaal 's menschen bestemming; het ging maar zelden goed met hen die eenzaam bleven.
Met z'n vieren gebruikten ze een klein feestmaal, aan welks samenstelling Gil zooveel zorg besteed had dat de moeder weldra loom weggleed in een rustige middagsluimer. Manuel zat ietwat vaag uit te rekenen hoe lang hij nog de schoonmoederlijke waakzaamheid zou moeten doorstaan, en Gil was op zijn praatstoel, terwijl Lola gewild aandachtig naar hem luisterde. Ze spraken gedempt om de oude dame niet te hinderen.
- ‘Volgens de opvatting van dichters en weldenkenden’, zei Gil, ‘aanschouw ik hier dus een gelukkig menschenpaar.’
- ‘Ondanks die opvatting’, antwoordde Manuel een weinig sarcastisch.
- ‘Oningewijden zijn slechte auguren in zaken van het hart’, verdedigde Gil zichzelf.
- ‘Geloof je niet dat ons hart iets zoo geheimzinnigs is, dat zelfs de eigenaar daar weinig van af weet?’
| |
| |
vroeg Manuel, meer tot Lola gericht dan tot zijn vriend.
- ‘Ik weet niet eens of datgene wat de grootste waarde heeft, in het hart zetelt of waar dan ook’, antwoordde de jonge vrouw.
- ‘Juist’, meende Gil, ‘het is heel onzeker of niet iets anders ons hart de baas is.’
- ‘Als je maar eerst zeggen wilt, wat je onder hart verstaat’, opperde Manuel.
- ‘Alleen dat wat je in de meest superieure zin onder liefde of onder haat verstaat. Sympathie en antipathie bijvoorbeeld niet: dat zijn mijnentwege affecten van de zonnevlecht of van de kleine hersens, weet ik veel; maar in ieder geval niet van het hart, zoomin als waardeering, of geslachtelijke aantrekking, of medelijden.’
- ‘Omtrent dat laatste vergis je je misschien’, zei Manuel.
- ‘Stellig niet. Medelijden is een aanvankelijk gevoel van onbehagen, dat men uit zelfbehoud, uit een egoïstische en egocentrische beweegreden dus, omzet in verstandelijk beklag. Vandaar dat medelijden de schijn heeft van een gevoel, maar in werkelijkheid een koude verstandsdaad is, en daarom zonder eenige ethische waarde.’
- ‘Er zit iets in’, zei Manuel, maar Lola was het niet met hem eens en zei: ‘Het is een drogreden. Waar ging de wereld naar toe als er geen medelijden was?’
- ‘Naar oprechtheid’, viel Gil fel uit. ‘Naar eerlijkheid, naar de practische opruiming van een hoop leed en ellende. Medelijden is gepraat, is angst.’
- ‘En de werken van barmhartigheid?’ vroeg Manuel om Lola te helpen.
| |
| |
- ‘Medelijden is: de naakten kleeden door een ander, laat het desnoods onszelve zijn, van een kleed te berooven; het is beter de hònger te bestrijden dan de hongerigen te spijzigen; het is veiliger alle gevangenissen af te breken dan de gevangenen te bevrijden. Ga zoo maar door.’
- ‘Nu weet ik waarom je bij de radicale partij bent’, zei Manuel zonder een zweem van ernst. ‘Een oogenblik geleden zijn we bij het geluk begonnen, en nu zitten we reeds midden in de gevangenissen.’
- ‘Troost je’, antwoordde Gil nu ook lachend. ‘Het geluk is ook een soort van gevangenis.’
- ‘Wat krijgen we nu?’ lachte Lola mee. ‘Ik voel me nog zoo vrij als een vogeltje. Zelfs waar jij bij zit’, schertste ze tegen Manuel.
- ‘Zelfs is heel vriendelijk’, antwoordde deze. ‘Dacht je dat ik ooit dwang op je zou uitoefenen?’
- ‘Hij is heel anders dan de gewone Spaansche mannen’, plaagde Gil mee.
- ‘Al die gevangenisgevoelens zijn onzin’, protesteerde Manuel. ‘Hoe prettig een gevoel ook is, als het ergens tegelijkertijd beklemt, is het verreweg het beste daar maar meteen mee af te rekenen. Het gaat anders toch kapot.’
- ‘Wanneer je meent dat wij vóór alles vrijheid noodig hebben, dan ben ik het met je eens.’
- ‘Er is ook vrijheid mogelijk in het schijnbaar onvrije, in de gebondenheid.’
- ‘Er zijn ook een hoop paradoxen die nergens voor deugen. Vrijheid is géén gebondenheid. Of het een, óf het ander.’
| |
| |
- ‘En het huwelijk dan?’ kwam Lola bezwerend ertusschen.
- ‘Het huwelijk berust op een compromis, of liever nog: op een oneindige reeks van compromis’, antwoordde Gil. ‘Voor degenen die het voltrekken is het reeds iets anders dan voor degenen die het aangaan, en voor elk van de beide partijen is het weer iets anders, en in elk stadium van het verder verloop verandert het. Het is wat je noemt een vlottend begrip, en dat nog het meest, wanneer het huwelijk zelf niet zoo erg vlot. Hier heb je meteen je paradox terug.’
- ‘Het onderwerp maakt je stekelig’, merkte Manuel plagerig op.
- ‘Het huwelijk maakt de menschen in elk geval stekelig.’
- ‘Maar het is niet aardig om nu tòch voor slechte augur te spelen’, zei Lola. ‘Je hebt het al vroeger gedaan. Nu is het overbodig geworden.’
- ‘Neen, onhebbelijk’, gaf Gil zelf toe. ‘En dat kost me jouw levenslange wrok, met tot eenige troost de wetenschap dat je er niets aan kunt doen.’
- ‘Och, zoo kan je elk gevoel wel verdraaien.’
Manuel begon ongerust te worden over de ruzieachtige wending die het gesprek in alle gedemptheid genomen had. ‘Kibbel nu maar niet verder’, zei hij. ‘Wij moeten allen wel het een of ander gevoel verdraaien om ermee in het reine te komen.’
Het gaf Lola een vage ergernis dat hij met dit algemeen geldige een zeer persoonlijke krenking zou kunnen bedoelen. Doch het gebaar van onachtzaamheid
| |
| |
en resignatie waarmee hij het zei, stelde haar gerust.
Er is echter een wet van aantrekking en afstooting die buiten onze bewuste wil om werkt, en de knapste kunststukken tot stand brengt. Slechts een paar dagen later, toen Manuel nog enkele zakelijke aangelegenheden met zijn toekomstige schoonmoeder te bespreken had, voordat deze met Lola weer naar Toledo zou vertrekken, was de jonge vrouw in een nieuwe woordentwist met Gil gewikkeld, die een vervolg scheen te zijn van de verdrongen ruzie op haar verlovingsdag.
Met een tergend glimlachje had Gil gesproken over ‘menschen die eindelijk hun levensbestemming vonden’.
- ‘Een bestemming die eindigt bij de dood, kan je overigens beter een stervensbestemming noemen’, had hij er zelf aan toegevoegd.
Het wekte bij Lola zoomaar in het wilde weg de gedachte: ‘je tot stervens toe vervelen’, en daarom zei ze: ‘Het is veel moeilijker en veel meer waard voor iemand te blijven leven dan voor iemand te sterven.’
- ‘Ja, verbeeld je dat Christus honderd jaar oud geworden was; wat zou het er dàn mooi uitzien met ons’, flapte Gil er automatisch uit, op de onthutsende toon waarop hij vaak onder vrienden kon zitten spotten. Eerst toen hij Lola's gezicht zag betrekken, werd hij zich bewust van zijn ondoordachtheid, en maakte hij een verontschuldiging.
- ‘Och’, antwoordde Lola, ‘je hebt nu eenmaal van die eigenaardige opvattingen. Dat is zeker Madrileensch. Christus had niet mogen sterven, en de dochter van een
| |
| |
zelfmoordenaar heeft geen recht om te leven. Zoo gaan we door.’
- ‘Het is noodeloos mij te verontschuldigen, wanneer je dat zóó misverstaat.’
- ‘Misschien heeft Manuel je misverstaan, maar ik niet. Daarom wou ik je toch iets zeggen voordat ik wegga.’
- ‘Wat dan?’ vroeg Gil verbaasd.
- ‘Dat ik zal zorgen vrij te blijven, om te doen en te laten wat ik wil.’
- ‘Je bedoelt: geen kinderen.’
- ‘Juist.’
- ‘Maar daar behoef je mìj toch geen rekenschap van te geven?’
- ‘Ik wil dat je weet dat Manuel niet met een gekkin trouwt, maar met iemand die precies weet wat ze doet.’
- ‘Daar heb ik nooit aan getwijfeld. Ik heb zelfs bewondering voor de moed waarmee je al de bezwaren van je kerk opzij zet.’
Lola boog het hoofd. Haar overmoed was opeens gebroken, ze wist zelf niet waarom. Het liefst zou zij een vriendelijk, bemoedigend woord van Gil gehoord hebben. Maar hij zei het niet.
- ‘Maak het Manuel maar niet lastiger dan het al is’, vroeg ze na een korte pauze. ‘Hij kan niet tegen zooveel spot.’
- ‘Je kent hem pas’, antwoordde Gil. ‘Maar het kan zijn dat je hem beter kent dan ik.’
Zij wisselden geen intiemere woorden meer na dit gesprek, en spoedig kwam de dag dat de twee vrouwen
| |
| |
naar Toledo vertrokken, wat Manuel een zekere rust gaf, en hem tevens een reden werd om het gezelschap van Gil nu eerder te vermijden dan te zoeken. Een paar maal in de maand bracht hij de Zaterdagavond en de Zondag in Toledo door, zonder bizonder verlangen in de tusschenpoozen, maar blij dat er nu reeds een regelmatige verdeeling in zijn leven gekomen was, en dankbaar voor al de spontane hartelijkheid waarmede Lola hem ontving. Want voor haar was zijn komst de eenige vreugde in de doodelijke monotonie van het verschrompelde stadje. Sedert de Zondag dat zij haar besluit genomen had, kende zij nog slechts één gedachte: het huwelijk, bij haar man te zijn, voor hem te zorgen, voor hem alleen, en al het andere uit haar gedachten te bannen. Het moest haar maar vergeven worden als zij zondigde tegen de leerstellingen van haar geloof; vóór alles moest zij kunnen leven, en om te kunnen leven behoefde zij deze vrijheid. Zij wist dat Gil gelijk had, maar niemand stemt toe in datgene wat hij noodig heeft uit de handen van een vijand. Wij koesteren ons gaarne in de zonnewarmte, maar liever nog in de schaduw van een warme dag, en wij zouden verblinden wanneer wij slechts één uur staarden in de zonneschijf wier licht al onze dagen helder maakt. Lola verwachtte alles van deze halve vrijheid.
Voor Manuel was dit een tijd waarin hij een wonderbare kracht in zichzelf voelde groeien. Ik heb het verleden overwonnen, dacht hij, en meer nog: ik heb ook de erotiek overwonnen. Ik weet wat ze waard is, maar ik zal geen dwaasheden meer begaan. Ik heb in Lola precies de vrouw die ik hebben moest; een die in een harde leerschool tot de
| |
| |
erkenning is gekomen dat het huwelijk uitsluitend een zaak is tusschen man en vrouw, een zaak waarbij kinderen soms onvermijdelijk zijn, maar waarmee ze eigenlijk niets te maken hebben.
Toch was het hoegenaamd niet twijfelachtig dat het trouwen vooral een kerkelijke plechtigheid zou zijn. Of juister zou het zijn te zeggen: een plechtigheid die een gansche dag lang duurde, met een voorname episode in de kerk. Manuel wist wel dat op dit punt zijn redeneeringen hopeloos stokten, dat er een schakel kwijt was. Maar hij vertrouwde erop dat vanzelf de moeilijkheden hun uitweg zouden aangeven. En hij troostte zichzelf met de gedachte dat God die de problemen veroorzaakt, ook hun geschiktste oplossing zal toefluisteren zoodra de heele zaak hem begint te vervelen. Een mensch wordt pas wijs wanneer hij niet meer verantwoording op zich neemt dan onvermijdelijk is, sprak hij tot zichzelf.
En hij bleef Gil vermijden, zooals wij in latere jaren ongaarne de personen ontmoeten die ons het eerst hebben ingewijd in de zoete wreedheid van het kwaad.
|
|