gaat als de anderen? En je hebt geen enkele waarborg, geen enkele.’
- ‘Man je raaskalt. Ik weet niet eens waar je het over hebt’, riep Manuel ten uiterste verbaasd, en beangst om het onbegrijpelijke in Gil's woorden.
- ‘Neen, natuurlijk. Als verliefde ben je blind en doof tegelijk. Je hebt nieteens gezien dat ze rouwkleeren dragen.’
Manuel was bitter genoeg om terug te spotten: ‘Zeker, ik werd altijd naakt ontvangen.’
- ‘De naakte waarheid hebben ze je in ieder geval niet laten zien. Weet je waarom ze rouwen?’
- ‘Wat zou dat. De vader is gestorven geloof ik. En een broer. Ben je bang dat ik ergens voor op moet draaien?’
- ‘Voor heel iets anders dan je denkt. Neen, ik had niet kunnen vermoeden dat jij je in het geheel geen rekenschap ervan gegeven had. Je weet dus niet waaraan de vader gestorven is?’
Manuel haalde zijn schouders op. ‘Zoo ben ik nou. Ik bemin de dochter van een veroordeelde.’
- ‘Je bemint een veroordeelde’, zei Gil voor zich uit. Maar Manuel verstond dit laatste en greep hem vast bij zijn jas.
- ‘Zeg dat nog eens! Je kunt niet àlles zeggen!’
- ‘Neen, neen. Ik wil vooral niets zeggen wat je kan beleedigen.’
- ‘Insinueer dan niet. Zeg op wat je te zeggen hebt!’
- ‘Ik mòet wel insinueeren. Als ik het als een verhaaltje achter elkander opdreun, begrijp je het niet en