Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Waarom niet (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Waarom niet
Afbeelding van Waarom nietToon afbeelding van titelpagina van Waarom niet

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.73 MB)

Scans (39.10 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Waarom niet

(1933)–Albert Helman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 324]
[p. 324]

III

- ‘Nu?’ vroeg Manuel, en hij hield Lola's handen warm in de zijne geklemd. ‘Kost het je zooveel moeite om ja te zeggen?’

Het meisje glimlachte, keek naar de andere hoek van de kamer waar haar moeder in een druk gesprek met Gil gewikkeld zat, en daarbij deed alsof ze niet merkte dat Manuel dichter dan anders bij haar dochter zat en haar handen in de zijne hield. Maar Lola wist te goed uit eigen ondervinding dat vrouwen somtijds op wonderlijke wijze twee dingen tegelijk kunnen doen, en ze wist op dit oogenblik ook heel zeker dat haar moeder nu op Gil's vragen nauwkeurig afgewogen antwoorden gaf, en tegelijkertijd even nauwkeurig lette op de gedragingen van haar dochter en van Manuel.

Daarom in de eerste plaats wilde Lola hem geen antwoord geven op zijn ingetogen liefdesverklaring, en glimlachte ze maar.

- ‘Ik kom toch niet onverwacht met mijn vraag? Je kon het antwoord gereed hebben’, zei Manuel dringender.

- ‘Er zit zooveel aan vast; een heel leven.’

- ‘Je moet niet zoo zwaartillend zijn’, pleitte Manuel. ‘Het is immers onze bestemming om te trouwen; daar schuilt niets tragisch in. Een mensch in zijn eentje is ternauwernood een mensch.’

- ‘Niet iedereen heeft het even makkelijk’, ontweek Lola.

- ‘Je wilt toch niet hebben dat ik je schaak? Ze zeggen dat je bij ons nooit zeker bent van een vrouw,

[pagina 325]
[p. 325]

voordat je haar schaakt. Maar ik ben niet zoo erg romantisch. Ik geloof dat ik een goed echtgenoot zal kunnen zijn; zou jij je daarmee niet tevreden kunnen stellen?’

- ‘Het komt er alleen maar op aan of God tevreden is met wat wij doen’, verzuchtte het meisje. ‘Misschien hoef ik niet meer na te denken, maar ik moet nog bidden.’

- ‘Doe het dan vlug. Een ave-maria duurt tien seconden’, antwoordde Manuel gewild grappig. Lola keek hem aan om zich te overtuigen hoe ver zijn spot ging. Toen zei ze bedachtzaam: ‘Overmogen is het Zondag. Als je samen met ons naar de kerk gaat, zal ik je na de mis het antwoord geven. Als we zonder Gods zegen beginnen, loopt het op niets uit, zooals de meeste huwelijken.’

- ‘Dus je houdt toch van me!’ riep Manuel triomfant uit, en iets te luid, zoodat de anderen hem hadden kunnen verstaan en Lola verschrikt in de richting van haar moeder keek. En bijna even luid als Manuel antwoordde ze toen: ‘Ik weet het niet. Misschien. Misschien niet. Ga je Zondag naar het stierengevecht?’

Dit verloop van zijn zorgvuldig voorbereide avond maakte Manuel een beetje mismoedig. Het was waar, hij had zich al te veel voorgesteld van een liefdesverklaring die niet onder vier oogen kon plaats vinden. Maar juist daarom had hij gehoopt dat Lola toeschietelijker en hartelijker zou wezen. Wanneer ze juist zoo voelde als hij, zou ze ook alles in het werk stellen om aan deze marteltoestand een einde te maken. Volgens eerbare burgeropvatting: door zooveel mogelijk haast achter het huwelijk te zetten.

Lola's getalm begreep hij niet goed. Hij meende duide-

[pagina 326]
[p. 326]

lijk genoeg gemerkt te hebben dat ze hem wel mocht; ze waren geen van beiden kinderen meer. Welke zin had het dan om nog langer verstoppertje te spelen? Zelfs niet achter Onzelieveheer, dacht Manuel. Waarom gaat ze zich ineens aanstellen als een non, en maakt ze een medeminnaar van God?

Hij was ervan overtuigd dat het maar aanstellerij was. Hoe langer hij Lola kende, des te heftiger was de sensueele emotie die ze hem gaf. Haar manier van kijken, met zulke groote donker-bewimperde oogen, haar gebaren, de breuk van haar stem, de kleur van haar huid vooral, dat blanke contrast met haar rouwkleeren, en haar rijzige gestalte, haar iets te zware borst. Het was onbegrijpelijk dat soms zulke prachtige vrouwen onaangeroerd bleven, terwijl ze letterlijk zaten te springen om een man. Maar in dit allerlaatste had hij zich dan toch zeker misrekend bij Lola. Of deed ze het alleen omdat een welopgevoede vrouw zich kieskeurig, en zeker zonder haast behoort te toonen? Dan had hij het op te vatten als een bewijs van haar jonkvrouwelijke degelijkheid en van haar toekomstige soliditeit als huisvrouw. Hij vond zich echter net niet oud genoeg om er vrede mee te hebben; tenslotte kun je je wel met alles gaan troosten.

Een weinig echte troost kreeg hij eerst bij het weggaan, toen Lola hartelijker dan anders afscheid van hem nam, haar hand op zijn mouw legde en beteekenisvol zei: ‘Tot Zondag dus.’ Manuel vermaande zichzelf niet ongeduldig te zijn omwille van twee dagen, wanneer hij, hoe het antwoord ook uit mocht vallen, daar verder zijn heele leven op teren kon. In dit opzicht had Lola nòg gelijk.

[pagina 327]
[p. 327]

Misschien was ze nog verstandiger dan hij haar in zijn mannelijke ijdelheid had aangeslagen.

- ‘Je hebt me tot nu toe zoo goed geholpen’, zei hij terwijl hij Gil naar zijn café vergezelde, ‘ik kan je daar niet dankbaar genoeg voor zijn. Maar ik moet je nog één dienst verzoeken; waarschijnlijk de laatste in deze aangelegenheid.’

- ‘Uw dienaar luistert. Is de kogel dan nòg niet door de kerk?’

- ‘Neen. Het is juist de kerk die er tusschen zit.’

- ‘Hoe heb ik het nu?’

Gil bleef van verbazing staan. ‘Je wilt me toch niet vertellen dat er geloofsbeletselen zijn?’

- ‘Laten we hopen van niet. Maar ik krijg pas bescheid als wij Zondag uit de mis komen. Ik hoop dus dat jij nogmaals de moeder...’

- ‘Ik zal jullie toevallig tegenkomen, ergens in de buurt. In een kerk krijg je mij met geen duizend liefdeshistories. Overigens ben ik besloten je toch te waarschuwen. Met die zelfmoorderij is het een hachelijke onderneming.’

- ‘Met de wat?’ vroeg Manuel prikkelbaar. ‘Ik heb je niet goed verstaan.’

- ‘Neen, neen. Het is de vraag of je deze heele kwestie goed zal verstaan. Maar één ding moet ik je zeggen: wanneer een geslacht is voorbestemd om uit te sterven, dan is het een hachelijke onderneming jezelf te gebruiken om dat proces te vertragen. Je hebt er niets mee te maken, zal je zeggen. Je houdt van haar en daarmee uit. Maar wie helpt je uit de ellende wanneer zij ooit dezelfde weg op

[pagina 328]
[p. 328]

gaat als de anderen? En je hebt geen enkele waarborg, geen enkele.’

- ‘Man je raaskalt. Ik weet niet eens waar je het over hebt’, riep Manuel ten uiterste verbaasd, en beangst om het onbegrijpelijke in Gil's woorden.

- ‘Neen, natuurlijk. Als verliefde ben je blind en doof tegelijk. Je hebt nieteens gezien dat ze rouwkleeren dragen.’

Manuel was bitter genoeg om terug te spotten: ‘Zeker, ik werd altijd naakt ontvangen.’

- ‘De naakte waarheid hebben ze je in ieder geval niet laten zien. Weet je waarom ze rouwen?’

- ‘Wat zou dat. De vader is gestorven geloof ik. En een broer. Ben je bang dat ik ergens voor op moet draaien?’

- ‘Voor heel iets anders dan je denkt. Neen, ik had niet kunnen vermoeden dat jij je in het geheel geen rekenschap ervan gegeven had. Je weet dus niet waaraan de vader gestorven is?’

Manuel haalde zijn schouders op. ‘Zoo ben ik nou. Ik bemin de dochter van een veroordeelde.’

- ‘Je bemint een veroordeelde’, zei Gil voor zich uit. Maar Manuel verstond dit laatste en greep hem vast bij zijn jas.

- ‘Zeg dat nog eens! Je kunt niet àlles zeggen!’

- ‘Neen, neen. Ik wil vooral niets zeggen wat je kan beleedigen.’

- ‘Insinueer dan niet. Zeg op wat je te zeggen hebt!’

- ‘Ik mòet wel insinueeren. Als ik het als een verhaaltje achter elkander opdreun, begrijp je het niet en

[pagina 329]
[p. 329]

helpt het ook niets. Goed dan. Die vader is niet zoo-maar gewoon gestorven. Hij pleegde zelfmoord. In een vlaag van melancholie, of liever, aan het einde van een lange vlaag die bij zijn geboorte begon en pas met zijn dood eindigde. Neen, wacht nou even. Ik weet het net zoo goed als jij; een zelfmoord legt op zichzelf aan geen sterveling verder verplichtingen op; het is meestal een verschrikkelijk private aangelegenheid. Maar deze man deed zoo omdat hij mòest. Hoor je? Hij mòest. Zelfmoord was in die familie een gewoon ding. Hij had een oom en een tante die er ook op die manier tusschenuit gegaan waren. Een geluk voor hemzelf dat hij geen broers had, alleen een paar neven en nichten die waarschijnlijk ook hun tijd niet wisten af te wachten. In ieder geval heeft een paar jaar later een broer van Lola het voorbeeld van de vader opgevolgd. Dàt is het waarvoor ze nu rouw dragen. Dàt is het wat ze zoo opjaagt.’

Gil zweeg en keek tersluiks naar zijn vriend om te zien welke indruk zijn woorden op hem gemaakt hadden. En ook Manuel zweeg eenige oogenblikken om tenslotte voor de dag te komen met de eenvoudige slotsom: ‘Maar Lola is immers niet dood...’

- ‘Je dwingt me om op dingen in te gaan die ik liever niet bij name noemen wou’, antwoordde Gil. ‘Is het je dan nog niet duidelijk dat er families zijn, een familie als deze, die gedoemd zijn om uit te sterven; veroordeeld om te verdwijnen, zooals een boom die geen vruchten meer draagt, waaraan alle vruchten beginnen te verschrompelen? Pas op, degene die met zijn schouders die boom een tijdlang wil stutten! Je stelt jezelf bloot en het heeft geen

[pagina 330]
[p. 330]

enkel nut. Ik heb zulke dingen meer gezien in mijn omgeving. Het is een vloek die zich niet keeren laat en die neerkomt op ieder die zijn handen bezoedelt aan het gevloekte.’

- ‘Je maakt het dramatisch’, zei Manuel met ijzige kalmte. ‘En wat kan het mij schelen of hun geslacht, of mijn geslacht of dat van wie dan ook uitsterft? Ik heb je al eens gezegd dat ik die heele kwestie van nakomelingschap haat. Ik heb liever geen kinderen dan wel, en ik hoop van harte ze nooit te krijgen. Ik...’

- ‘Ik wou dat je wat egoïstischer dacht’, viel Gil hem in de rede. ‘Ik wou dat je bedacht dat Lola hetzelfde zou kunnen doen als de anderen van haar familie. Neen? Waarom niet? Is het niet bijna iets voor de hand liggends? Ze trouwden, zorgden voor een paar nakomelingen en maakten een eind aan hun leven. Precies zooals men zich in andere families haast om de syphilis aan een volgende generatie door te geven. En dit is erger, want zelfmoord is voor het menschdom een aantasting van de wortels van het leven zelf.’

- ‘Het lijkt mij, dat je een mensch die er niet om gevraagd heeft op deze wereld te komen, tenminste het recht moet laten te verdwijnen wanneer hij er zin in heeft.’

- ‘En het kind van de zelfmoordenaar? Hoe red je je dááruit? Is dat niet het geweldigste probleem dat er bestaat?’

- ‘In die zin zijn kinderen de zekerste beveiliging tegen zelfmoord als vrije daad. Dat is het eenige wat ik erop zeggen kan. Alleen een misdadiger verdwijnt vrijwillig uit de wereld waarin hij anderen gebracht heeft.

[pagina 331]
[p. 331]

- ‘Je zegt het. Oordeel nu verder.’

- ‘Ik oordeel alleen, dat het dus wijzer is geen kinderen te hebben.’

- ‘Om vrij uit te kunnen gaan? Dacht je? Maar elke kinderlooze is toch een eindproduct, dus met een ontzaglijke, dubbele verantwoording tegenover het heele verleden. Welke mensch is zoo belangrijk en zelfgenoegzaam dat hij het recht bezit moedwillig de teelt van duizenden generaties te destrueeren? Is er daarvoor zooveel geleden, gebaard, gearbeid, gestorven, dat op zekere dag het wanproduct zou ontstaan dat te weinig vitaliteit bezit om zijn eigen portie levensmoeilijkheden te aanvaarden? Ik zal je iets zeggen: daarom trouwen menschen en krijgen ze kinderen. Daarom alleen begaan ze de absurditeit een wereld die hun meer verdriet dan vreugde biedt, steeds weer te bevolken met nieuwe wezens. Ze schuiven instinctief de ontzaglijke verantwoording van zich af, een eindproduct te zijn; zij willen liever een eenvoudige schakel worden in de lange reeks, dan slotsom. Daarom zal het waarschijnlijk zijn dat zelfs het laatste menschenpaar in teelkrampen sterft. Daarom zal ook ik waarschijnlijk de een of andere dag de dwaasheid begaan kinderen te verwekken. En jij ook.’

- ‘Je hebt alle geloof over boord gegooid. Nu bekijk je het leven veel te biologisch’, sprak Manuel wat onzeker.

- ‘Ik ga niet disputeeren met je, en ik wil mijzelf de moeite besparen je te bewijzen dat wij als wezens op aarde tot plicht hebben dit aardsche leven zoo goed mogelijk voor onszelf en voor anderen te maken. Mijn bedoeling is

[pagina 332]
[p. 332]

alleen te zorgen dat je een bepaald gevaar goed onder oogen ziet, opdat je je niet blindelings in het ongeluk stort.’

- ‘Je zou dus willen dat ik, om hetgeen je gezegd hebt, van elke verbintenis met Lola afzag.’

- ‘Ik wil alleen dat je ìnziet. Of je er al of niet van àfziet, is verder jouw zaak.’

- ‘Gesteld dat ik er van afzag... Dan blijft voor Lola nog steeds het probleem. Wat moet zìj doen? Maar je hoeft het geval niet te stellen, want ik blijf bij mijn besluit.’

- ‘Ik heb niet anders verwacht. Als je maar met ópen oogen je ongeluk tegemoet loopt, dat kan dan nog zijn bekoring hebben. En voor anderen is het tenminste een heroïsch schouwspel.’

- ‘Je bent bitter vannacht. Men zou zeggen dat er behalve je heldere gedachten nog enkele troebele gevoelens in het spel zijn.’

- ‘Waarom zeg je niet meteen dat ik óók verliefd ben op Lola en daarom niet kan velen dat jij...’

- ‘Dat behoef ik niet te zeggen’, zei Manuel met een vluchtige glimlach, ‘want ik weet heel zeker dat jìj te verstandig zou zijn om met haar te trouwen, gesteld dat je ervoor voelde.’

- ‘Inderdaad...’

- ‘Als je nu tòch maar Zondagmorgen komt.’

- ‘Ik heb het je immers beloofd.’

Gil zat nadenkend, in een trieste stemming, geslàgen. Het leek wel of de heele zaak hèm aanging, of hij degene was die zoojuist het ongelukkigste nieuws had gehoord

[pagina 333]
[p. 333]

dat iemand vernemen kan. En bij Manuel was de kiem van stijfkoppigheid reeds bezig uit te groeien tot harde moedwil. Ik heb erger getrotseerd, dacht hij, en bovendien... Dit is een moeilijkheid in theorie. Het leven zelf brengt daarvoor de oplossingen, - die zijn nooit te duur betaald, want zoo alleen ontsnappen wij aan de inertie en de waanzin. De moeilijkheden in de practijk, dat zijn de ergste; daar is het soms onmogelijk een uitweg te vinden. Maar ik wil er niet aan denken, want ik sta reeds midden in een nieuw leven, en om niet in het oude te hervallen ben ik gedwongen roekeloos te zijn. Bovendien, in de armen van een vrouw wordt onze roekeloosheid iets zeer milds. En waarom niet? En waarom niet? Zoo zijn wij toch gemaakt? Dezelfde biologie van Gil die mij zou moeten terughouden, gebiedt mij door te gaan. Ik zal dus doorgaan omdat dit mij het beste past op dit oogenblik.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken